Wandelen naar de twaalfde stad

cropped-header-201706-4.jpg

Een etappe van de Elfstedentocht als wandeling, van Franeker naar Berlikum, gelopen op donderdag 8 juni 2017

Het toeval bepaalde dat ik een dag in Franeker terecht zou komen, met ruim de tijd voor een wandeling. Op internet diende zich toen de tiende etappe van de Elfstedentocht aan, van Franeker naar Berlikum, als wandeltocht, met net de goede afstand. En zo is het gekomen.
Eerlijk gezegd heb ik niet zo heel veel met de Elfstedentocht. Sorry, zal ik er maar bij zeggen, voor de zekerheid, want dat is het meteen een beetje: er hangt voor mij ongeveer hetzelfde hysterisch nostalgisch oud Hollandsch VOC sfeertje omheen dat het Sinterklaasfeest inmiddels tot een onverteerbaar nationaal ijkpunt heeft gemaakt. Met nuance, een opgetrokken wenkbrauw of een relativerende kanttekening maak je in dat boze witte wespennest al snel vijanden voor het leven. Maar goed, ik overdrijf, uiteraard, dat weet ik heus wel, en in juni zal het nogal meevallen, heb ik dan maar gedacht. Al blijft het uitkijken natuurlijk.

DSC09217

Omdat ik mijn wandeling niet, als voorgeschreven, bij het station begin maar bij het planetarium, ik van daar af de kaart verkeerd lees en op zoek naar de omschreven route wat richtingloos door het oude centrum van Franeker loop te dwalen, ontdek ik dat het eigenlijk doodzonde is dat je vanaf het station min of meer met de kortste weg van de stad wordt weggeleid. Franeker is een prachtig stadje, waar de oud Friesche geschiedenis op elke straathoek trots vanaf straalt. Gemiste kans dus. Oude klinkerstraatjes en grachten, bruggetjes, musea, kerken en monumentale panden en gevels.. een groen bolwerk om de oude stad.. ik zie het nu per ongeluk, omdat ik geen kaart kan lezen en geen richtinggevoel heb, maar het zou zeker de moeite waard zijn deze wandeling ook officieel met een uurtje uit te breiden.
Als je dan de Elfstedentocht gaat lopen, verwacht je een beetje de hele dag het water links of rechts te hebben liggen. Een tocht langs wijde vaarten en brede sloten, klunend over jaagpaden en schelpenpaadjes door het uitgestrekte Friese land en langs pittoreske dorpsgezichten. Fantaserend eventueel van winterse heroïek. Van Franeker naar Berlikum is dat niet precies het geval, zal ik maar vast verklappen. Niet dat dat verder veel uitmaakt, het wordt geen vervelende wandeling – een wandeling is eigenlijk nooit echt vervelend, als je maar uit je doppen kijkt en zolang het niet regent – maar echt spectaculair wordt het ook niet. Nee. Daarvoor zit er teveel asfalt in de route. Vóór je de A31 eindelijk niet meer ziet of hoort, loop je al bijna weer op het betonnen fietspad langs de druk en hard bereden Dongjumerweg. Alleen het laatste stuk, van Ried naar Berlikum, langs het Berlikumer Wijd, is aangenaam autoloos.

DSC09244

Langs het bolwerk en via een charmant onaangeharkt boerenerf laat ik Franeker achter me. Aan de horizon kondigt zich al snel Schalsum aan, met een bescheiden kerktorentje dat maar nauwelijks boven de bomen uitsteekt. Ik vind het altijd aardig om zo’n kerkje wat te bekijken en verheug me er vast op. Vreemd genoeg weet de routebeschrijving mij er echter op slinkse wijze omheen te leiden. Pas als ik Schalsum aan de andere kant alweer uitloop zie ik verdorie wat er gebeurd is, maar om er nou voor terug te lopen vind ik ook weer zo wat. Des te vreemder is het wanneer je bedenkt dat dit stuk van de route het Jabikspad volgt, een pelgrimsroute nota bene. Het zal een kerkje van een ketters geloof geweest zijn.
Met de wind en daarmee het geraas van de A31 in de rug loop ik verder richting Boer. Verderop, bij een kippenbruggetje, of een tille, zoals het hier ten lande schijnt te heten, staat een busje geparkeerd. De deuren en de klep staan open, het is duidelijk het busje van een of ander onderhoudsbedrijf. Er hoort een in rode overall gestoken man bij, zie ik nu, en er klinken duidelijk verontrustende werkgeluiden vanaf het bruggetje. Even vrees ik het ergste, maar de man in rode overall vertelt mij vriendelijk en breeduit glimlachend dat hij alleen wat planken en balken hoeft te vervangen. Om nut en noodzaak van zijn klus te onderstrepen houdt hij een stuk brugleuning omhoog waarvan de uiteinden inderdaad hun beste tijd gehad hebben. Ieder jaar is er wel iets te vervangen, zegt de man, het staat nou eenmaal buiten, in weer en wind. Maar het zal zijn nut wel hebben, denkt hij, het bruggetje. En voor hem is het allemaal weer werk. Dus. Vandaag en morgen zal hij er nog wel mee bezig zijn, schat hij onverstoorbaar doorglimlachend in. En anders is er na morgen nóg een dag. Ook in Friesland kan het leven goed zijn.
Van de andere kant van het smalle pad langs de sloot zie ik dan een dame aankomen met twee enorme honden van een bedenkelijk merk. Wederom vrees ik het ergste. Ik ben niet dol op honden als verschijnsel. Daar kunnen de honden meestal niet zo veel aan doen, het zijn honden tenslotte, maar hondeneigenaren houden er vaak wat merkwaardige ideeën op na wat betreft beleefdheid en sociale omgang. Zodat je als wandelaar regelmatig in, laten we zeggen, uitdagende situaties terecht komt. Om mijzelf de bek niet open te breken ga ik daar nu niet verder op in en dat hoeft ook helemaal niet want deze dame toont zich een dame, die weet hoe het hoort. Zij lijnt haar honden kort aan en laat ze in de berm zitten tot ik ongehinderd gepasseerd ben. Het kan dus wel, wil ik maar zeggen. Het is niet onmogelijk. Ik heb het zelf gezien.

DSC09281

In het buurtschap Boer staat, zo meldt de routebeschrijving wervend, het oudste stenen woonhuis van Friesland. Een bezoekje waard, had ik gedacht, maar dat had ik gedacht inderdaad. De bewoners van het oudste stenen woonhuis van Friesland houden blijkbaar niet van cultuurhistorische pottenkijkers want dit stukje Fries erfgoed is rondom daadkrachtig aan het oog onttrokken door dikke en metershoge beukhagen, vol in het frisgroene blad. Zou je het willen bekijken, dan zou je daarvoor de privétuin moeten betreden en iets zegt mij dat dat niet op prijs gesteld zou worden. Gelukkig staat daar ook de 12e eeuwse Mariakerk, om troost te bieden. Ossenbloedrood gepleisterd weggedoken achter een bomenrij, op een bescheiden terpje met een overzichtelijk kerkhof rondom. De ingangspartij trekt nogal de aandacht. Door zijn nogal barokke vormgeving – pilasters  met kleurrijke krullen en versiersels en een door brullende leeuwen geflankeerd timpaan – lijkt die niet helemaal bij de kerk te horen. Dat blijkt ook te kloppen gelukkig. Het is de uit 1664 stammende toegangspoort van de voormalige Elgersmastate, die later, toen de state werd afgebroken, aan de kerk is vastgeplakt. Vroeger hadden ze geen welstandscommissies die daar moeilijk over deden waarschijnlijk en ach, als het lang genoeg is zoals het is gaat het vanzelf zo horen. Tijd heelt alle wonden. Hoewel dat voor het kerkje dat ik in Ried aantref misschien minder het geval is. Daar zijn aan de achterkant, waar je het niet ziet zal men gedacht hebben, twee zulke lelijke vierkante bakstenen puisten tegenaan gemetseld dat de tijd er zijn handen vol aan zal hebben.

DSC09350

Langs het Berlikumer Wijd loop ik dan richting Berlikum. Waarvan de kerk, omdat we het daar nu toch over hebben, zich al lang van te voren aan de horizon aandient. Een indrukwekkende koepel met een gezellig extra koepeltorentje erop waarvan ik later op internet leer dat dat een lantaarn heet. Gebouwd in 1777. Een staartje barok in Berlikum. De twaalfde stad, zoals ze zich zelf noemen, omdat er, getuige een toeristische folder, aanwijzingen zouden zijn dat men er vroeger stadsrechten heeft gehad die later om onbekende redenen zouden zijn verlopen. Het had, begrijp ik, maar heel weinig gescheeld of we hadden ons ieder jaar weer vreselijk druk gemaakt over een Twaalfstedentocht.

Rimpels in het voorhoofd van Moeder Aarde

cropped-header-20170908-3.jpg

Van Houwerzijl naar Baflo, een etappe van het Nederlands Kustpad, gelopen op woensdag 17 mei 2017

Houwerzijl lijkt best een aardig plaatsje, toch krijgt het van ons niet de aandacht die het dus waarschijnlijk verdient. Er zijn een hele winter en een half voorjaar overheen gegaan sinds we hier de wandeling onderbraken en nu we de draad weer op willen pakken, kunnen we hem zo gauw niet meer vinden. Houwerzijl ligt net naast de voorgeschreven route, dus het boekje biedt maar weinig soelaas, en markeringen, hoe goed we ook zoeken, ontbreken. Een man met een grote snor die zijn dito hond voor ons tot kalmte maant, zet ons op het spoor naar de Houwerzijlstervaart, en dan komt alles goed.

DSC08659

Wij hervatten onze tocht over een zeer uitbundig met fluitekruid omzoomd fietspad langs het water. De fietsers die we daarbij tegenkomen zijn niet geërgerd dat wij hun de weg versperren, zoals je ook wel meemaakt als wandelaar, maar roepen ons stuk voor stuk blijmoedig toe hoe móói het hier is, met al dat fluitekruid. En verderop, in Leens, zet die gemoedelijke trend zich voort. Daar ontmoeten we meerdere mensen die uitgebreid in de tuin zitten, de ramen zemen of de bloembakken water geven en ons bij het langslopen aanmoedigen met de vaststelling dat het schitterend wandelweer is. Iets dat wij telkens even opgewekt beamen. Het ís ook schitterend wandelweer. Langzaam breekt de zon door en wordt het steeds warmer. Met in de mensen duidelijk een welbehagen.

DSC08665

Iets vóór Leens betreden wij met gepaste eerbied nog Olle Weem. Een zeer oud kerkhof, gelegen op een wierde, idyllisch omzoomd door bomen en opnieuw bloeiend fluitekruid. Het is het enig overblijfsel van Vliedorp, dat hier in oude tijden lag. Zo lezen wij op het informatiebord. Tot het jaar des Heeren 1695 liepen de inwoners van Houwerzijl hier op zondag langs het kerkepad naartoe om de mis te bezoeken. Daarna raakte de kerk van Vliedorp in onbruik, werd hij afgebroken en werden zijn stenen hergebruikt voor de pastorie van Leens. Het dorp bleef bewoond tot het eind van de achttiende eeuw. Het kerkhof was tot 1868 in gebruik als dodenakker van Houwerzijl. Bij slecht weer werd de rouwstoet per boot over de Houwerzijlstervaart vervoerd, lezen wij nog. Begin twintigste eeuw is de wierde voor een groot deel afgegraven, om de vruchtbare zeeklei waarvan zij was opgeworpen aan belendende provincies te verkopen, een lot dat veel wierden in die tijd was beschoren. Een operatie waarbij in dit geval blijkbaar geen rekening werd gehouden met het gegeven dat de kostbare aarde hier eeuwige rust bood aan de doden, aangezien er veel zerken bij verloren zijn gegaan. Die zijn, aldus nog altijd het informatiebord, door boeren uit de omgeving ‘voor allerlei doeleinden’ aangewend. Een mededeling van een nieuwsgierig makende vaagheid. Wat overbleef zijn twaalf verspreid liggende, moeilijk leesbare zerken. En de ondanks alles verstilde sfeer.
Even voorbij Leens leggen we aan bij de borg Verhildersum, omringd door een slotgracht, gelegen temidden van barokke tuinen, een lommerrijk landgoed en aan het eind van een statige oprijlaan. In 1398 bescheiden begonnen als een verdedigbare woontoren, groeide het vanaf de zestiende eeuw uit tot de rijke herenwoonstee die er nu nog staat, met koetshuis, arbeidershuisje, duiventil en boerderij.

DSC08726

Langs het Scheeftilsterpad lopen we verder langs een toch echt lichtglooiend landschap. Veel landerijen worden gebruikt voor de aardappelteelt en zijn zandkleurig, grijsachtig bruin, bruinachtig grijs. Gestreept, met hoge ruggen, alsof het land zorgvuldig met een reuzenkam gekamd is, in superstrakke voren. Soms kaarsrecht, soms in concentrische bogen. Rimpels in het voorhoofd van Moeder Aarde.
Langs het Warfhuisterloopdiep komen we terecht in Warfhuizen, dat een soort havenstadje blijkt te zijn, middenin het Groningse land. Langs de vaart ligt een lange rij bootjes in soorten en maten afgemeerd. En in uiteenlopende staten van onderhoud, dat ook. Maar in bijna allemaal wordt druk getimmerd, geklopt en gezaagd. Er moet blijkbaar nog heel wat gebeuren voor er gevaren kan worden. Iets verderop treffen we zelfs een werfje, met op het droge een heel aantal boten, waarvan sommigen zolang even op een paar oliedrums zijn gestald. Aan de waterkant een eenvoudige takel om ze weer in de vaart te tillen. In de schaduw van één van die boten staan twee mannen een gemoedelijk praatje te maken. Ze blijken te wachten op de eigenaar van de werf, en de takel, die de boot van de mannen vandaag volgens afspraak te water zou laten. Al lijkt het erop dat hij niet op komt dagen, stellen ze laconiek vast. Eén van de mannen vertelt uit Rotterdam te komen. Waar zijn ouders in 1941 naar terugkeerden, toen het nog smeulde. Maar nu woont hij dus hier en dat bevalt hem prima. Al wacht hij dan waarschijnlijk vergeefs tot zijn boot te water wordt gelaten. De man draagt een rond hoornen brilletje, een boordloos overhemd, een krullende snor, lang haar en een platte pet waar hij regelmatig onder krabt. Het is te warm voor een wollen pet. Zijn veel te ruime ribfluwelen broek wordt door rode bretels omhoog gehouden en hij hanteert een bij dit alles passende artistieke onverschilligheid die wat bestudeerd aandoet. Wanneer wij opperen dat hij de man van de takel misschien kan bellen, werpt hij zijn beide armen in gespeelde hulpeloosheid in de lucht en roept schamper uit dat hij niet eens weet hoe zo’n 06-ding wérkt. De mannen accepteren aldus de tegenslag en besluiten de middag elders en op een andere manier door te brengen. Wij vervolgen onze weg.

DSC08731

Bij het gemaal Abelstok betreden we zo’n beetje de Groningse actualiteit van gaswinning en zakkende bodem. Het is één van de gemalen die werden gebouwd op de grens van het verzakkingsgebied met als taak het waterpeil in het gebied aan te passen aan de dalende bodem. Over de herkomst van de naam Abelstok doen verschillende verhalen de ronde. Het meest tot onze verbeelding spreekt de 19e eeuwse sage van ene Abel die, om een weddenschap te winnen, met een polsstok de Hoornse vaart bedwong maar daarbij zó ver sprong dat hij aan de overkant volledig uit zicht verdween, tot radeloosheid van de achtergebleven toeschouwers.
Bij het gemaal ontmoeten we een man waarvan we achteraf denken dat hij wel eens een ver familielid van Abel Stok zou kunnen zijn. Hij zit nogal verlegen om een praatje, en de oude en der dagen zatte teckel die hij bij zich heeft legt zich daar amechtig hijgend van de inmiddels zomerse hitte bij neer. De man vertelt ons met enig bravoure hoe hij een aantal keer per week het tegenoverliggend Abelstokbos intrekt om er met een boomstam van soms wel 80 kilo weer uit te komen, die hij dan vervolgens op zijn schouder naar huis vervoert. Bij wijze van sport en beweging. Die bomen blijven daar toch maar liggen, vindt de man, en dat is dan misschien in het kader van het moderne natuurbeheer, maar zo komt hij mooi aan zijn brandhout voor de winter. Toen de stammen eens te groot waren om te dragen, had hij een kettingzaagje meegenomen. Hij zou er natuurlijk ook met een aanhanger heen kunnen gaan, en zijn hele voorraad in één keer meenemen, dat snapte hij ook wel, maar dan was het dus geen sport meer. En op deze manier werd hij víer keer warm van zijn hout, rekent hij ons voor. Wisten wij trouwens dat er naast het gemaal ook een vistrap was gebouwd? Zodat de vis ongestoord langs het gemaal van a naar b kon zwemmen. Flauwekul en zonde van het geld, als je het hem vroeg, want hij had er nog nooit een vis in gezien.

DSC08763

Langs het Mensingeweersterloopdiep en Mensingeweer zelf tenslotte, geraken we in Maarhuizen, bestaande uit niet veel meer dan een grote boerderij van 1811 die er verlaten bijstaat. Op het erf staan wat roestige voorwerpen, de ruiten van de stal zijn gebroken, de luiken van het woonhuis hermetisch gesloten. De stalmuur is met dikke houten balken gestut. Nu staan we dus echt op verzakte bodem, bedenken wij, al weten we het zeker niet zeker. Geen teken van leven dat ons tegenspreekt. Maarhuizen is verlaten. Gevlucht voor de NAM, en het beven der aarde. Alleen de doden zijn achtergebleven, in serene rust, op het naastgelegen wierdekerkhof.