Cheese + clogs

Van Monnickendam naar Edam, een etappe van De Lange Weg Naar Huis*, gelopen op maandag 18 december 2023

Hoe we het voor elkaar krijgen weten we niet, maar in dit volgens de wetenschap natste jaar sinds het begin van de metingen weten wij er eind december, na twaalf weken regen, toch nog precies een dagje uit te pikken waarop het in elk geval droog schijnt te blijven tot een uur of vijf, als we weer in de auto hopen te zitten. Verder is het december op z’n Hollandst. Donkergrijs, koude wind, onherbergzaam. Iets om te trotseren, precies wat we van plan zijn.
Het is nog pikdonker wanneer we de fietsendrager op de trekhaak sjorren, de fietsen opladen en de rugzakken op de achterbank werpen. Klaar voor vertrek. Behalve dat de richtingaanwijzers op de fietsendrager het niet doen. Wat we ook proberen. Morrelen aan de stekker, stekker eruit en opnieuw erin en nog maar een keer. Zelfs schroeven we – met engelengeduld – de stekker open, om te zien wat er loos zou kunnen zijn.. alles tevergeefs. Mijn zoon verdenk ik er een klein beetje van dat hij er misschien wel gewoon mee op pad zou gaan en, toegegeven, heel even speel ik zelf ook met die gedachte, maar ik ben daar dus te truttig voor. Te gezagsgetrouw. Wat alleen maar goed is natuurlijk want er rijden al genoeg onverantwoordelijke gekken rond die het allemaal zelf wel uitmaken, wat mag en wat niet mag. Maar vervelend is het wel want mijn humeur daalt naar een dieptepunt – dat engelengeduld van daarnet was alleen maar voor de show, geen idee waar ik het vandaan haalde. Nu ben ik geneigd de hele boel maar af te blazen en de rest van de dag op de bank te gaan zitten mokken verdomme. Mijn zoon komt met de oplossing: net als bij een eerdere etappe legt hij zijn racefiets achterin. Dat past. Dan fietst hij straks weliswaar in zijn eentje terug om de auto te halen, terwijl ik daar moederziel alleen op moet wachten, maar kan de rest van de dag verlopen als gepland. Met ruim een uur vertraging gaan we op pad, het begint net licht te worden.



In Monnickendam durven we de auto dan weer niet zomaar op het eerste het beste plekje te parkeren, het ligt onder de rook van Amsterdam tenslotte, torenhoge boetes hangen ons boven het hoofd als we niet opletten, al zien we nergens een bordje of een betaalautomaat en geeft ook de parkeerapp niet thuis. We raadplegen de enige twee inwoners die we zo gauw zien, twee meisjes bij de bushalte, die dachten dat het gratis parkeren was maar hebben eigenlijk geen idee. We gokken het er op, maar echt gerustgesteld zijn we pas wanneer we twee straatjes verderop boze pamfletten achter de ramen zien hangen met de tekst: Betaald parkeren in Monnickendam? Dat nooit! We trekken daaruit de conclusie dat Monnickendam er binnenkort ook aan zal moeten geloven, maar vandaag nog niet.
We lopen wat rond langs pittoreske geveltjes, huizen met namen en decoratieve gevelstenen, makelaars in top. Smalle straatjes waar de moderne tijd niet al teveel vat op lijkt te hebben gehad. Toch zijn we er ook getuige van dat dat maar schijn is. Met een onverschillige grijper dumpt een man met een bouwhelm op en een fluorescerend jasje aan met veel liefdeloos geraas de laatste resten van een schoenlapperswinkel in een afgeragde gele container. De overbodig geworden werktuigen en machinerieën van de definitief uit de tijd geraakte ambachtsman.



We volgen het Zuiderzeepad voor dit gedeelte van onze wandeling, maar tot onze verbazing voert dat de wandelaar hier gewoon zonder pardon over het betonnen fietspad langs de kaarsrechte provinciale weg van Monnickendam naar Volendam. Anderhalf uur immer geradeaus langs het meedogenloos geraas van autoverkeer. Dat gaan we niet doen natuurlijk. Er meandert immers ook een veel kleinere weg, en zelfs een voetpad op de kruin van de dijk, langs het Markermeer. Weliswaar wordt er gewaarschuwd voor werkzaamheden maar het moet toch wel heel vreemd lopen wanneer je daar als avontuurlijk wandelaar niet langs komt, besluiten wij. We slaan de waarschuwing in de wind en rechtsaf, en dat is een zeugma, maar ook dat maakt ons niet uit. Cheese + clogs, staat er in witte dakpannen te lezen op de Irenehoeve op de hoek, en dat is ook bepaald geen correct Nederlands, al is het Hollands.
Over de grasdijk slingeren we langs het Markermeer richting Volendam, drie Monnickendammer kerktorens kijken ons na, vanachter het hagelwit tegen de donkergrijze luchten afstekend struweel van plezierbootjes en hun masten. Wanneer we het eiland Marken wat voorbij zijn, zien we ter rechterzijde niets dan water tot aan de horizon. Een indrukwekkende plas die over een week of twee voor overlast zal zorgen in onder meer Hoorn en Volendam, maar dat weten we nu nog niet.



Wel zien we dat er gewerkt wordt om nog toekomstiger overlast te voorkomen. Even voorbij Katwoude treffen we drie mannen die bezig zijn met bouten en moeren een zware, roestige pijpleiding in elkaar te sleutelen die zich al tientallen meters over de dijk uitstrekt. Dat heeft ongetwijfeld met zandsuppletie, dijkverzwaring en kustverdediging te maken. Ons wellicht overmoedig Hollands antwoord op het wassende water. Verderop steekt een groot geel monster zijn tentakels boven de dijk uit en spuwt een breed uitwaaierende zwarte modderstroom. Twee minuscule figuurtjes in oranje staan op de kruin van de dijk te zien dat het goed is. Wanneer ze hun normale proporties terug hebben maken we een praatje met ze, ze komen net met een peperdure drone de dijk afdalen als we langswandelen. Van Hoorn tot Amsterdam wordt de dijk langs het Markermeer aangepakt, vertelt een dame met een wonderlijk gebit dat uit slechts één voortand lijkt te bestaan, het leidt wat af van haar enthousiast verhaal. Afhankelijk van de mogelijkheden, legt ze uit, wordt de dijk zelf verzwaard, of wordt er voor of juist achter de dijk land opgespoten. Hier, bij Katwoude, is gekozen voor het aanleggen van een vooroever en als we straks Volendam passeren zullen we zien dat daar ook flink verstevigd wordt. Daar is geen woord aan gelogen, zien we even later inderdaad. Ten noorden van de beroemde haven wordt achter bouwhekken gedurig heen en weer gereden met bulldozers en kiepauto’s, enorme hoeveelheden zand lijken hier aan de boulevard toegevoegd, stapels stenen liggen op hun heldenrol te wachten: het keren van het stijgende water. Het is geen overbodige luxe zullen we over twee weken zien, wanneer Volendammer huizen dreigen onder te lopen. Overigens ook weer niks nieuws, zagen we onderweg langs de Hoogedijk, waar verschillende bordjes met jaartallen herinneren aan stormvloeden en dijkdoorbraken in 1916, 1825 en 1675. Toen ging de zee hier tekeer, maar die tijd, zo stellen wij onszelf sinds de Afsluitdijk gerust, komt nooit weer. Zuiderzee heet nu Markermeer.



Volendam. Tja, wat moeten we erover zeggen? Zelfs op deze grijze maandag in december sjokken toeristen van over de wereld in lamlendige groepen achter elkaar aan, met de eeuwige telefoon permanent in de aanslag, heen en weer langs de haven, in de veronderstelling dat als ze straks thuis hun foto’s en filmpjes bekijken ze iets authentieks zien, iets typisch Hollands. Wat ze zien zijn metershoge, meterslange uitstallingen fantasieloze rotzooi. Klompen en molens, molens en klompen. Cheese + clogs. In ieder denkbaar formaat, in iedere denkbare kleur, in iedere denkbare verschijning en meer, het kan niet erg genoeg. En loketten met vreet- en zuipwerk natuurlijk. Alles duur verkocht door chagrijnig kijkende autochtonen. En ach.. bij nader inzien is dat misschien ook wel typisch Hollands.
Leuker vinden we de achterkant van Volendam, drie stappen van de dijk af. Daar komt blijkbaar nooit een toerist en is er geen moeite gedaan de schone schijn op te houden. De haveloze, verlaten palingrokerij van J B Plat spant daarbij de kroon.
Onderweg naar Edam zien we zo nog een aantal restanten van een bijna verloren gegaan verleden. Een volledig door anonieme bedrijfsloodsen ingesloten en overschaduwd huisje waaraan de nostalgische rood-witte boerenluiken net doen of er niks aan de hand is, een boomgaardje dat eenzelfde lot is beschoren, en in de verstikkende omarming van een kakelverse dertien in een dozijn nieuwbouwwijk een van ellende al min of meer ingestorte boerderij, wachtend op de genadeklap.
Het is misschien vier uur wanneer we Edam binnenwandelen, maar het begint al danig te schemeren wanneer ik er mijn rondje loop, wachtend op de komst van mijn zoon, die de auto haalt. Het zijn niet voor niets de donkere dagen voor Kerst. Hoog in de toren van de Grote Kerk brandt tussen de kale bomen een ster. Het is koud, en het begint te miezeren.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het Markermeer. Zo lopen we van huis naar huis, in beide richtingen. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

Bekijk ook het fotoalbum bij deze wandeling.

Lees eerdere afleveringen van De Lange Weg Naar Huis in het archief.

Beeld van een mislukte boomkweker

Kunst onderweg

Onderweg van Benthuizen naar Bodegraven steken we in Boskoop de Gouwe over via een imposante, dertig meter hoge, stalen hefbrug uit het begin van de vorige eeuw die inmiddels, met het bijbehorend charmant brugwachtershuisje, wegens cultuurhistorische waarde, op de rijksmonumentenlijst is geplaatst. Het valt daarom misschien te vergeven dat we het beeld dat er vlakbij op de stoep staat in eerste instantie over het hoofd zien, we zijn afgeleid. Vergeleken bij de brug is het beeld van een bescheiden formaat, al is het ook zeker meer dan een paar koppen groter dan de langste van ons tweeën. Ter verdediging kunnen we verder nog aanvoeren dat het een vrij luchtig, open beeld is, in een gedekte kleur zwart, in een ook visueel rumoerige omgeving. Dus.



Maar goed, in tweede instantie zien we het dan toch staan, aan de reling, tussen een reclamezuil, een boompje en een fietsenstalling. Een speelse uitstraling heeft het. Feestelijk ook, met vrolijke vlaggetjes en toeters en bellen en een wuivende wimpel in top. Bij een eerste snelle blik zou het zomaar een beeld van Tajiri kunnen zijn, de half Japanse Cobra beeldhouwer, die er ook een handje van had allerlei losse vormen aan elkaar te lassen tot rijzige figuren die zowel menselijk als dierlijk als abstract konden zijn. Zeker de sierlijke taurus-achtige hoorns bovenin doen daaraan denken. Ook roept het beeld modernere, voor dit beeld waarschijnlijk té moderne associaties op met Edward Scissorhands, de aandoenlijke held uit de gelijknamige Tim Burton film, met zijn breed uitwaaierende, zwarte piekhaar en zijn handen van vlijmscherpe scharen.
Maar dan zien we het. De vlaggetjes en de wimpels, de taurus en de vlijmscherpe scharen, het is allemaal tuingereedschap. Schoffels, harken, schoppen en spades. Riek, hooivork, snoeischaar en zeis. Het beeld memoreert het feit dat we ons hier in tuindersgebied bevinden, het land van boom- en fruitkwekers. Een monument voor het edele handwerk dat daar vroeger aan te pas kwam.


Vlnr: Strijder 569, van Shinkichi Tajiri, 1956; Tuingereedschap, van Toon Hendriksen, 1963; Johnny Depp als Edward Scissorhands, in een film van Tim Burton, 1990.

Met de Cobra-associatie zaten we er niet al te ver naast trouwens, het beeld, dat overigens vrij overzichtelijk ‘Tuingereedschap’ heet, is van 1963. Het ontwerp is van Toon Hendriksen, een lokaal bekend kunstenaar, die er meer dan vijftig stuks gereedschap uit de boomkwekerij voor gebruikte. Het laswerk, zo wordt apart vermeld, werd verricht door Arie Verweij, die de machinist was van het gemaal aan de oostzijde van de Gouwe en die door Hendriksen vaker als lasser werd ingeschakeld om zijn ontwerpen uit te voeren.


Toon Hendriksen (1916 – 1999) was een veelzijdig kunstenaar. Beeldhouwer, schilder, glazenier, graficus en architect.

Toon Hendriksen (1916 – 1999) werd geboren in Halfweg in een familie van boomkwekers. In 1919 verhuisde het gezin naar Boskoop. Per boot ging dat, en wij vinden dat dan een leuk weetje om te lezen, maar tijdens onze wandeling zagen we al dat dit gebied nog altijd een zeer uitgebreide infrastructuur van waterwegen en sloten heeft, dus waarschijnlijk was dat in die tijd de normale gang van zaken.
Zoals dat gaat in familiebedrijven was het de bedoeling dat de jonge Toon na de lagere school in de boomkwekerij terecht zou komen om de zaak later van zijn vader over te nemen. Vanwege zijn lichamelijke conditie, wij lezen het ook maar op internet, was hij daar echter niet geschikt voor en in plaats daarvan belandde hij aanvankelijk in de reclame, op een Haags reclamebureau. In de oorlogsjaren maakte hij zich nuttig met het vervalsen van voedselbonnen en legitimatiekaarten, waar hij opmerkelijk goed in bleek te zijn. Was hij, naar eigen zeggen, voor de mensen in Boskoop vooral een mislukte boomkweker, na de oorlog ontwikkelde hij zich autodidact en een beetje van de hak op de tak tot een veelzijdig kunstenaar die zich nooit lang op één onderwerp of techniek kon focussen maar altijd nieuwe uitdagingen zocht en vond. Zo uitte hij zich als beeldhouwer, schilder, glazenier, graficus en monumentaal kunstenaar.


Het glazen huis dat Toon Hendriksen voor zijn gezin ontwierp en bouwde in Boskoop.

En als architect. Wij stuiten op een artikel in het Leidsch Dagblad van 29 oktober 1969 waarin Hendriksen de verslaggever rondleidt door het glazen huis dat hij voor zijn gezin ontwierp en bouwde op een overgeschoten stukje moerassig land in Boskoop, slechts bereikbaar met een eveneens door de kunstenaar ontworpen ‘varend pad’, een soort voetveer. In dezelfde krant is in 1976 trouwens sprake van een tweede glazen huis van de hand van Hendriksen, ook in Boskoop, maar bij naspeuringen naar het lot van deze twee glazen huizen, de vraag of ze misschien nog staan, stuiten we alleen op de variant waarin dj’s zich ter meerdere eer en glorie van zichzelf laten ‘opsluiten’ voor het goede doel.
Er staat nog een werk van Toon Hendriksen in Boskoop, een betonnen beeldje met de titel ‘Winkelend Publiek’. In Moerkapelle staat de Slagturver, in Burgh-Haamstede, op Schouwen Duiveland, staat een Vader Met Twee Kinderen Op Het Strand. In kerkgebouwen in Katwijk en Den Haag zijn grote glas in lood ramen van hem te zien. Niet gek toch, alles bij elkaar, voor een mislukte boomkweker.


Ander werk van Toon Hendriksen, vlnr: Winkelend Publiek, Boskoop, jaartal onbekend; Glas in lood raam Triumfatorkerk, Katwijk aan zee, 1964; De Slagturver, Moerkapelle, 1973; De Ploeg, Benthuizen, 1974.
Dit laatste beeld, een stalen sculptuur, werd gemaakt in opdracht van de gemeente en geplaatst in 1974. Binnen vier jaar was het vernield door de jeugd van tegenwoordig van destijds, en is daarna de inzet geworden van een kleinzielige politieke strijd tussen een burgemeester en een oud-burgemeester over de vraag of het gerestaureerd en herplaatst moest worden of niet en wat dat dan allemaal wel weer zou kosten. Uiteindelijk werd het inderdaad gerestaureerd, door Arie Verweij. Alleen de oorspronkelijk op het beeld aangebrachte tekstregel ‘In geloof geworteld, in doen en laten gehavend, toch gebleven’, hoewel dus toepasselijker dan ooit, kwam daarbij te vervallen. Wegens niet hufterproof te krijgen.

We zagen Tuingereedschap van Toon Hendriksen 24 april 2022 in Boskoop, wandelend van Benthuizen naar Bodegraven, een etappe van De Lange Weg Naar Huis*. Lees eventueel het bijbehorend wandelverslag.

Lees meer afleveringen van Kunst Onderweg in het archief.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het Markermeer. Zo lopen we van huis naar huis, in beide richtingen. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

Luchtvaartpionier met zilvergrijs haar

Kunst onderweg 

Wie zien we daar nou weer staan, vereeuwigd in brons, op een eenvoudige stenen sokkel. Het is een realistisch geboetseerd portret, maar we hebben geen idee. Het is geen dappere al of niet omstreden held uit een ver verleden in elk geval, dat zien we wel, aan het boordje, en de stropdas. Het moet een vrij recent iemand zijn. We zien een keurig verzorgde heer, gladgeschoren, met achterover gekamd haar dat waarschijnlijk zilvergrijs is geweest, bij het model zitten. De gezichtsuitdrukking van iemand die het niet slecht getroffen heeft met zichzelf. Een voornaam voorkomen, maar ook een beetje een onuitgesproken dertien in een dozijn gezicht. We gokken op een voormalig burgemeester van VVD huize.


Het bronzen borstbeeld van Martin Schröder, luchtvaartpionier, aan de Amsteldijk Zuid te Amstelveen. Je kunt nog zien waar het naamplaatje gezeten heeft.

Pas in tweede instantie ontdekken we het begeleidend naamplaatje dat los achter de bronzen kop op de sokkel is gelegd. Het zal zijn losgeraakt, er afgevallen zijn, en opgeraapt door een oplettende voorbijganger, een wandelaar bijvoorbeeld, net als wij. Martin Schröder, staat er op, in kapitalen. En luchtvaartpionier, in een kleinere onderkast. Martin Schröder.. het zegt ons nog steeds niks, maar bij luchtvaartpionier denken wij meteen aan gebroeders Wright-achtige figuren. Besnorde avonturiers in pofbroeken en lange lederen jassen met bontkragen die in zelfgeknutselde houtje touwtje zeepkisten met gevaar voor eigen leven de zwaartekracht tarten, uitdagen, trotseren, overwinnen. Dat zien wij deze beschaafde figuur niet zo een twee drie doen, eerlijk gezegd, dus hoe zit dat.
Zoals altijd komt de oplossing van internet. Martin Schröder (1931) is de Martin van Martinair. Luchtvaartpionier in de zin van durfinvesteerder, met de politieke richting zaten we er waarschijnlijk niet ver naast. Ondernemend piloot, die in 1958 Martin’s Air Charter oprichtte, waarmee toeristische vluchten boven Nederland gemaakt werden. Twee jaar later kocht hij dan een eerste DC3 waarmee de Nederlandse toerist naar de Spaanse zon werd gevlogen en in de jaren daarna groeide het bedrijf als Martinair uit tot de tweede luchtvaartmaatschappij van ons land, zodat we Martin Schröder waarschijnlijk wel kunnen beschouwen als één van de grondleggers van de toeristische luchtvaart. Inmiddels is het één of meerdere keren per jaar goedkoop en steeds verder weg naar de zon vliegen tot de onvervreemdbare grondrechten van de westerse mens gaan behoren en kunnen we de toeristische luchtvaart waarschijnlijk wel beschouwen als één van de grondleggers van de huidige klimaatproblematiek en de aanstaande teloorgang van een leefbare wereld, maar om Martin Schröder dat allemaal aan te wrijven lijkt ons nou ook weer niet nodig.


Vlnr: Martin Schröder in 1974; een DC-3 van Martin’s Air Charter waarmee vanaf 1960 Nederlandse toeristen naar de Spaanse zon werden gevlogen; een toestel van Martinair, ooit de tweede luchtvaartmaatschappij van ons land; stewardessen van Martinair.

Het beeld werd in 1998 geschonken aan het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen, geboortestad van Martin Schröder, ter gelegenheid van het veertigjarig bestaan van diens beroemde luchtvaartmaatschappij. Het is geplaatst aan de Amsteldijk Zuid, randje Amstelveen, vlakbij het geboortehuis van de luchtvaartpionier. Dat was een harde voorwaarde van de schenker. Die schenker was Cor van Zadelhoff, succesvol makelaar en vriend van Martin Schröder. Een groots gebaar met een hoop kleinsteeds gekissebis en geharrewar als gevolg. Het college had de raad niet geïnformeerd over de schenking, de raad voelde zich gepasseerd, vermoedde een onderonsje van old boys onder elkaar en bleef unaniem voltallig weg bij de buiten hun medeweten om georganiseerde feestelijke onthulling, die nota bene plaatsvond in het bijzijn van allround pionier prins Bernhard sr, over old boys gesproken, maar waarvoor, aldus de raad, ook nog eens geen vergunning was verleend. Daarnaast werd het zeer ongebruikelijk genoemd dat iemand bij leven en welzijn al met een beeld werd vereerd – de onthulling werd trouwens verricht door de geportretteerde zelf. Heel even schijnt het er op geleken te hebben dat de schenking zou worden geweigerd, maar één en ander werd net op tijd betreurd, er werden excuses gemaakt en er werd in den minne geschikt. Eind goed al goed.


Vlnr: Engel Pieter de Monchy maakt vrij werk in zijn atelier in Ouderkerk aan de Amstel; de beeldhouwer in 1974, met zijn beeld van Albert Schweitzer dat uiteindelijk geplaatst werd in Deventer (1975).

De maker van het borstbeeld is Engel Pieter de Monchy (1916 – 2011). Geboren in Hengelo, telg uit een invloedrijk geslacht van textielfabrikanten, kooplieden en politici. Manifesteert zich al op zeer jonge leeftijd als talentvol tekenaar en schilder, volgt niettemin een opleiding commercial engineering in Engeland maar bekeert zich bij terugkomst in het vaderland alsnog tot de beeldende kunsten, behoudens enige tekenlessen als autodidact, aanvankelijk als schilder, uiteindelijk als beeldhouwer. Met een atelier in Ouderkerk aan de Amstel kunnen we hem een Amstelveens kunstenaar noemen – behalve Martin Schröder staan er meer beelden van hem in Amstelveen, zoals De Judoka’s, De Turftrapster, De Bowler, een borstbeeld van Caro van Eijk in de schouwburg en een portret van Beatrix in het raadhuis, al is dat laatste op mysterieuze wijze verdwenen – maar Pieter de Monchy een lokaal kunstenaar noemen zou hem toch tekortdoen. In zijn geboorteplaats Hengelo, bijvoorbeeld, staat een herdenkingsmonument voor de gevallenen in WO2. In Deventer een beeld van Albert Schweitzer, in Amsterdam De Gewichtheffer. En ook in het buitenland staat werk van hem, zoals in Stockholm, Valencia, Willemstad en Jakarta.
De Monchy brak in 1958 door als beeldhouwer met een bronzen buste van Albert Schweitzer, winnaar van de Nobelprijs voor de vrede, een geschenk aan het Vredespaleis in Den Haag. Vele koppen en portretten zouden volgen, als vrij werk, maar veel ook in opdracht van de overheid, van bedrijven of particulieren. Sporters, acteurs en musici. Ondernemers, directeuren en de onvermijdelijke leden van het koninklijk huis.


Ander werk van Pieter de Monchy, vlnr: de onthulling van het Herdenkingsmonument, Hengelo (1965); borstbeeld van Albert Schweitzer, geschenk voor het Vredespaleis, doorbraak als beeldhouwer (1958); plaatsing van De Judoka’s in Amstelveen (1960); De Gewichtheffer, Amsterdam (1970).

Je hebt mensen met hoofden en mensen met koppen, is een uitspraak van de beeldhouwer. Zijn voorkeur ging uit naar de koppen. Mensen die te mooi waren, daar kon hij naar eigen zeggen niet zo veel mee. Liever een beetje een scheve neus of een andere eigenheid. Het ging hem om het karakter, een innerlijk portret wilde hij maken. Zijn werk is altijd naturalistisch gebleven, ook in tijden dat daar door rebellen als de CoBrA helden hardhandig mee werd afgerekend. De Monchy heeft zich daar nooit wat van aangetrokken. Een mening had hij er wel over. Een verandering moet een verrijking zijn, vond hij, en al dat geëxperimenteer was dat in zijn visie niet. Een beeld moet herkenbaar zijn. Al die theoretische verhalen die die moderne kunstenaars over hun werk ophangen, waren aan hem niet besteed. Een goed beeld heeft dat niet nodig, aldus De Monchy, dat spreekt namelijk voor zichzelf.

We kwamen Martin Schröder tegen op de Amsteldijk Zuid, randje Amstelveen, 26 februari 2023, tijdens een etappe van De Lange Weg Naar Huis*.

Het wandelverslag is te lezen in het archief.

Lees meer afleveringen van Kunst Onderweg.


*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het Markermeer. Zo lopen we van huis naar huis, in beide richtingen. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

Een wonderlijk en mysterieus, monochroom niets

Van Durgerdam naar Monnickendam, een etappe van De Lange Weg Naar Huis*, gelopen op donderdag 26 oktober 2023

Hadden we maar vroeger afgesproken, zeg ik tegen mijn zoon, terwijl we, geroutineerd inmiddels, de fietsen op de fietsendrager staan te hijsen. Ik heb onderweg naar hier de ochtendnevels over de velden zien hangen, oranje zonnetje erachter, wonderschoon. Dan hadden we daar dus doorheen kunnen wandelen, is mijn gedachte. Mijn zoon humt wat maar ik zie wel dat hij acht uur toch echt vroeg genoeg vindt. Zelf ben ik evenmin een ochtendmens, dus het is ook goed zo. Ik heb de ochtendnevels over de velden zien hangen. Het was wonderschoon.



De rest van de dag blijkt trouwens dat we over nevels niet bepaald te klagen hebben. Tot zeker de helft van de etappe is Waterland, wandelgebied van de dag, grotendeels aan het oog onttrokken door een dichte mist. Jammer misschien, want je mist de vergezichten, de wijde blik, de dorpjes aan de horizon, de wolkenpartijen boven het groene land – de toch niet geringe kerktoren van Ransdorp is binnen drie minuten alweer volledig uit beeld verdwenen, opgelost in het grijs. Aan de andere kant, je loopt dan weer wel door een wonderlijk en mysterieus, monochroom niets. Waar af en toe plotseling het vermoeden van een boerderij uit opdoemt, zich aarzelend het zachte silhouet van een eenzame boom uit losmaakt, waar donkere sloten en wateren zwevend in lijken te verdwijnen. Mist maakt dat je anders kijkt. Alles staat opeens op zichzelf. Zacht, mooi, en stil.
Durgerdam bijvoorbeeld, waar we de auto parkeren, waar onze wandeling begint. De laatste keer dat we hier waren zagen we Durgerdam zo goed als opgeslokt worden door het gulzig oprukkend Amsterdam. We zagen het Sluishuis hoog als voorpost aan de overkant staan, de aanwassende nieuwbouw op het Zeeburger-eiland, we hoorden het geraas van de A10.. we konden Durgerdam bijna niet anders meer zien dan het schilderachtig uitlopertje van Amsterdam dat het geworden is. Nu de mist dat alles genadiglijk heeft weg geretoucheerd zien we het charmante vissersdorp aan de Zuiderzee dat het ooit geweest moet zijn. Stemmig gekleurde houten huisjes in een lint, aan een bescheiden dijkje, een smal straatje, een sloep tegen het riet, een vierkant kerkje met een schattig torentje, een haventje, een waslijn met een kleed erover. Een ouderwets bootje met mast – is het een botter? – zweeft als een verschijning uit het verleden boven het Markermeer.



Maar niet alles wordt uitgegumd door de mist. Wandelend langs de houten geveltjes zien we dat er aan heel wat huisjes voor tonnen is vertimmerd. Modieuze aanbouwen, luxueus doorgebroken benedenverdiepingen met glimmende kookeilanden, elektrische bakfietsen en te grote auto’s voor de deur doen ons vermoeden dat hier behoorlijk gegentrificeerd is. Veryupt, zou je ook kunnen zeggen. Mijn zoon ventileert met de stellige verontwaardiging die ik van mezelf herken de theorie dat jonge, rijke Amsterdammers hier neerstrijken om onder de rook van Amsterdam, met uitzicht op Amsterdam, met Amsterdam onder handbereik, in een Amsterdamse bubbel met andere jonge, rijke Amsterdammers net te gaan zitten doen of ze de grote stad verruild hebben voor het authentieke buitenleven. En ik vrees natuurlijk dat hij gelijk heeft. Landelijk Noord, wordt het hier al genoemd. Nog even en we wonen allemaal in Amsterdam.
In Ransdorp, nu we er toch zijn, doen we een rondje om de kerk. Een bescheiden en duidelijk veel jonger kerkgebouw staat wat timide tegen een imposante oude tante van een toren aangedrukt. Een tante die er trouwens uitziet alsof ze nog veel hoger bedoeld was, alsof men er nooit meer aan toe is gekomen de spits erop te zetten. Gebouwd in 1502 overleefde de toren de Tachtigjarige Oorlog, in tegenstelling tot de rest van de kerk die sindsdien meerdere malen opnieuw is gebouwd, gerestaureerd en nogmaals vervangen, voor het laatst in 1938, als de versie die er nu staat.



Tegenover de kerk staat een oud raadhuis met een statig voorkomen. Anno 1652, vermeldt de gevel. Een dubbele trap leidt naar een bordes en boven de deur zien we een versierde gevelsteen met de afbeelding van een zwaan die een bosje pijlen in de poot houdt, wat lastig moet zijn met die zwemvliezen, en daaronder de stichtelijke tekst: Eendracht doet cleyne saecken bloeyen in macht en oock in welstant groeyen. Alles in kapitalen en het is te zien dat men zich anno 1652 nog niet zo bezighoudt met spatiëring. Een soort samen staan we sterk. Eendracht maakt macht. Hand in hand kameraden. Op internet lezen we dat dit gebouw niet alleen diende als raadhuis voor Ransdorp, maar ook als vergaderruimte voor de Unie van Waterland, waarvan Ransdorp de hoofdstad was. De zes gouden pijlen die de zwaan vasthoudt staan voor de zes dorpen waaruit de Unie bestond, de stichtelijke tekst is het devies van de Unie. Daarnaast werd er lange tijd rechtgesproken in het gebouw. Gevangenen werden aan de overkant in de kerktoren opgesloten en bij een terdoodveroordeling werd op ditzelfde pittoreske pleintje waaraan wij ons nu zo vertederd staan te vergapen een galg opgericht. Vergis u niet in de goeie ouwe tijd.



Een beeld dat daar naadloos bij aansluit treffen we verderop, aan de Poppendammergouw. Een bonte verzameling stallen en schuren die je op zijn minst afgeleefd zou kunnen noemen staat schots en scheef tegen elkaar aan geleund achter een gesloten boerenhek waarop schrijlings een skelet zit te grijnzen. ‘Beware of the dog’, waarschuwt een bordje. ‘Pas op de hond’ een tweede, met ‘ik deed het niet’ als omineuze toevoeging. Links en rechts van het hek staat nog een eens drietal skeletten opgesteld. Verboden toegang, op nog een bordje, met daaronder een soort hokje dat zich bekend maakt als kassa. We staan ons er een tijdje over te verbazen, maar kunnen er geen chocola van maken. Thuis achter de laptop lukt dat beter – het blijft verbazingwekkend wat je allemaal met een paar muisklikken kunt vinden, het kan niet triviaal genoeg zijn. Hier, aan de Poppendammergouw, is het alle dagen Halloween, leert ons het Noordhollands Dagblad. In een bijgeleverd filmpje leidt ene Wilja de verslaggever onophoudelijk lachend rond door haar zelfgemaakt spookhuis. Een oneindig spoor van kamertjes, hokjes en hoekjes vol geknutselde zombies, lijken, doodskisten, monsters, lichtgevende ogen, hol gelach en andere voorgekauwde engigheid. De moeite van het bekijken waard, het filmpje.



Zo wandelend door Waterland constateren we dat het gebied zijn naam behoorlijk eer aan doet. Op veel plaatsen lijkt het meer water dan land te zijn. Weilanden zijn veranderd in moerassen. Sloten en meertjes zijn tot de randen gevuld. Sterker nog, we zien meerdere sloten letterlijk overlopen, het wassende water stroomt gestaag over de weg naar een volgende overvolle sloot. Bermen worden in bezit genomen, fietspaden lopen onder, enkeldiepe plassen moeten ontweken. Rechts van dit zompige, van water verzadigde land ligt het Markermeer. Links zien we beduidend lager de Belmermeerpolder liggen, verderop de huizen van Broek in Waterland. De komende weken staat voornamelijk regen op het programma. Zijn dit verontrustende signalen? Blijkbaar niet, er wordt hier en daar nog volop gebouwd.
Tegen de tijd dat we Zuiderwoude binnenvallen is de mist na een aantal schijnbewegingen definitief opgetrokken en is de zon er speciaal voor vandaag zelfs even voorzichtig doorgekomen. Zuiderwoude, lezen wij, is het oudste dorp van Waterland, waar in het jaar duizend al gewoond werd, noodgedwongen vaak op terpen. Voor landbouw was het gebied te drassig, men richtte zich daarom op de visserij en later op de overzeese handel en bereikte daarmee een zekere welvaart. In de 19e eeuw is daar weinig meer van over, lezen wij verder. Zuiderwoude wordt met een forse belastingschuld bij Broek in Waterland gevoegd. Broek neemt die schuld over, maar vraagt de klokken van het Zuiderwouder kerkje in ruil, zodat men in Zuiderwoude de klok nu in Broek hoort luiden.



Aanlopend op Monnickendam zien we nóg een stadje tegen de dijk aan liggen. We raadplegen de telefoon om uit te vinden hoe dat mag heten en dan blijkt het om een vakantiepark te gaan. Een resort zelfs. De Poort van Amsterdam, heet het, waarschijnlijk niet naar het bijna gelijknamige lied van Jacques Brel. Vanaf deze afstand valt het op dat de skyline van het stadje eruitziet alsof er zojuist een heggeschaar overheen is gehaald. Geen kerktoren of raadhuis dat er bovenuit steekt, alles is waterpas precies even hoog. Als we er op de terugweg langs en doorheen fietsen zien we pas goed hoe groot deze vakantiehuisjes zijn. Het zijn gewoon flinke eengezinswoningen. Het zijn de eengezinswoningen waar heel wat mensen een moord voor zouden doen. Woningen waar ons land om zit te springen. Maar die hier dus achter een slagboom het tweede huisje van de welgestelderen staan te zijn. Van mensen die hun geld voor zich laten werken. Interessante investeringsobjekten. Wonderlijk toch, dat in een land waar jongeren van 24 en 25 jaar of ouder noodgedwongen nog bij hun ouders thuis wonen, omdat het blijkbaar niet mogelijk is voldoende betaalbare woningen voor ze neer te zetten, dit soort overbodige rijkeluisenclaves wel moeiteloos uit de grond gestampt kunnen worden.
Op de dijk van het Markermeer zien we een clubje mensen rond een professioneel uitziende camera staan. Eén van hen draagt zo’n microfoonhengel, met zo’n wollige windkap en één of ander regelkastje om zijn schouder en heel even meen ik hier de cameraploeg van mijn favoriete televisieprogramma te herkennen, Vroege Vogels. Mijn hart maakt een sprongetje, stel je voor. Ze zijn het niet natuurlijk, maar dat was toch leuk geweest. Als we de dijk beklommen hebben zien we waar deze vogelaars waarschijnlijk op af zijn gekomen: een hele vloot krooneenden ligt hier voor anker. Kekke rode snaveltjes aan nogal pontificale, bruin oranje waterhoofdjes. Ik ben reuze trots dat ik zomaar weet dat dit krooneenden zijn, al weet ik dan weer niet of het bijzonder is dat ze hier bivakkeren, en met zoveel. Maar als er vogelaars op af komen zal het haast wel.
Over de dijk meanderen we Monnickendam binnen, waarvan we wel zien dat het de moeite van een stadswandeling zeker waard zou zijn maar besluiten dat voor de volgende etappe te bewaren, nu moeten we snel terug naar Durgerdam, op de fiets, en proberen vóór de bui weer in de auto te zitten. In omgekeerde volgorde zien we nu de vergezichten, de wijde blik en de dorpjes aan de horizon die eerder op de dag voor ons verborgen bleven.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het Markermeer. Zo lopen we van huis naar huis, in beide richtingen. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

Bekijk ook het fotoalbum bij deze wandeling.

Lees eerdere afleveringen van De Lange Weg Naar Huis in het archief.


Tegen beter weten in

Notities

Mensen met honden. Als u daar geen zin in heeft slaat u dit bericht maar even over. Ik heb er zelf ook geen zin in, maar het moet weer even. Mensen met honden! In radeloze verontwaardiging laat ik het over het wandelpad galmen. Mijn vrouw loopt met straffe pas voor me uit, duidelijk niet van plan me bij te vallen. Wat is dat toch met mensen met honden, probeer ik het nog maar eens, maar mijn vrouw laat weten dat ze niet begrijpt dat ik daar elke keer weer in trap. Dat ik inmiddels toch beter weet, beter zou moeten weten in elk geval, en dat ik daar nu weer een hele wandeling op ga lopen knarsetanden. Dat dat zonde van de tijd is. En van de wandeling. Ze heeft gelijk natuurlijk, het is tegen beter weten in.



Het is eindelijk even een uurtje droog, in de herfstmoesson die nu al weken lijkt aan te houden, en we besluiten daar gebruik van te maken om het sluimerend chagrijn met een frisse neus te verdrijven. We rijden een stukje richting de kust en parkeren de auto bij de ingang van een ons nog onbekend wandelgebiedje. Er staat één andere auto. Die zal van de mevrouw zijn die net aan de andere kant van het klaphek aan komt lopen. Met een schoothondje onder haar arm en voor zich uit een groot, zwart, loslopend monster dat bij voorbaat al intimiderend naar ons begint te blaffen. Alleen het klaphek houdt hem tegen. Ik houd op enige afstand stil, in afwachting van een veilige doorgang. De mevrouw ziet dat, zegt dingen als blijf en kom hier tegen haar hond, maar dat zijn blijkbaar vrijblijvende adviezen want ze pakt hem niet aan zijn halsband en ze doet hem niet aan een riem. Wel doet ze het klaphekje open waarop de hond, alle adviezen in de wind slaand, meteen luid blaffend op me af stuift en tegen me aan begint te duwen. Kijk, dan heb je mij al. Want ik houd daar niet van en ik snap niet dat ik dat allemaal maar normaal moet vinden.
Even terzijde deze vuistregel voor mensen met honden: het is úw hond, dus ú houdt hem onder appèl, liever nog aan de lijn, en zorgt dat een ander er geen last van heeft. Als de ander belangstelling heeft voor uw hond, zal hij of zij dat zelf aangeven.
Goed.
Ik voel nu dus meteen al een sterke aandrang om boos naar de mevrouw uit te vallen maar tegen beter weten in besluit ik het beleefd te houden en deel op kalme en de-escalerende toon mede dat ik het niet fijn vind haar hond zo dichtbij me te hebben. Het correcte antwoord zou natuurlijk iets zijn in de trant van neemt u mij niet kwalijk of pardon of iets dergelijks, maar dat vinden mensen met honden over het algemeen heel moeilijk om te zeggen. Dat geldt ook voor deze mevrouw.
Dan moet u niet naast mijn auto gaan staan, want dan vraagt u er om, is de officiële reactie waar ik het wat haar betreft mee kan doen. Hoewel ik vind dat de mevrouw nu zelf ook ergens om vraagt, houd ik mij nog altijd in en rond het korte en zinloze gesprek af met een nog altijd beleefd: u kúnt natuurlijk mij de schuld geven, maar u kunt ook uw hond vasthouden. Tevreden dat ik er in geslaagd ben op een kalme manier assertief te zijn en mijn punt te maken, loop ik door het klaphekje achter mijn in straffe pas vooruitlopende vrouw aan.
De mevrouw heeft haar honden inmiddels in de auto geladen en maakt aanstalten weg te rijden. Dan stopt ze plotseling, opent haar portier en heeft daaroverheen verbeten het laatste woord: dat dit een losloopgebied is, dus! Ze trekt het portier weer dicht, geeft gas en verdwijnt uit beeld. Mij achterlatend met mijn nu toch oplaaiende verontwaardiging over zoveel lompe domheid. Mensen met honden! Galm ik over het wandelpad. Maar mijn vrouw is niet van plan me bij te vallen. Zij trapt er niet meer in.

Dit bericht werd ook gepubliceerd op Het Bewijs, weblog van een man van goede wil

Altijd maar weer die Rembrandt

Kunst onderweg

Kijk eens.. veel Hollandscher zul je het niet snel krijgen waarschijnlijk. Daar zit onze eigen Rembrandt, geknield in brons, op een ruime, zandstenen sokkel een schetsje te maken van het landschap langs de Aemstel, met niet ver daar achter ons ander nationaal symbool: een klassieke windmolen. Alleen de tulpen en de klompen ontbreken nog. En Vincent van Gogh natuurlijk.



Is het leuk om een beeld van Rembrandt tegen te komen, langs je pad. Als je een rubriek Kunst Onderweg onderhoudt, op je wandelweblog. Tja.. over Rembrandt valt niet zo veel te vertellen dat niet iedereen al uitgebreid weet. Ik heb daar dan ook niet meteen zo’n zin in. In Rembrandt. Geweldig schilder natuurlijk, houd me ten goede. Ongeëvenaard etser en tekenaar. Diep respect en bewondering, begrijp me niet verkeerd. Maar ook een beetje.. ja.. wat zal ik zeggen.. wat dúrf ik te zeggen.. altijd maar weer die Rembrandt.. altijd maar weer die Vincent van Gogh.. Alsof er daarna nooit meer iets gebeurd is, in ons land, op kunstgebied. Kijkt u eens op Hollandse Meesters, zou ik zeggen, als u dat tenminste niet al gedaan heeft.



Maar goed, hier zit Rembrandt. Geknield een schetsje te maken. In brons. Van het tegenover liggend landschap langs de Amstel, dat vierhonderd jaar geleden waarschijnlijk een heel andere aanblik bood dan vandaag de dag. Een landschap waar hij, naar verluidt, vaak langs en doorheen wandelde, op zoek naar inspiratie voor zijn werk, schetsboekje in de aanslag.
Dit beeld blijkt er bij nader onderzoek al veel langer te staan dan ik zo op het eerste oog had ingeschat. Ik weet niet waarom, maar ik had de indruk hier tegen iets vrij nieuws aan te lopen. Misschien omdat het er een beetje verlaten bij staat, in een duidelijk nog maar net heringericht perkje, met kersverse wandelpaadjes en nagelnieuwe prullenbakken. Misschien ook omdat het meest recente Rembrandtjaar nog maar net voorbij is. Dat men dacht: zo, nieuw perkje, laten we nog maar eens een beeld van Rembrandt neerzetten. En toch ook wel omdat het beeld er op één of andere manier zo nieuw uitziet. Zo modern, zou ik willen zeggen. Maar nee, het staat er al sinds 1969. Een geschenk aan de stad van het Prins Bernhardfonds, de Bijenkorf en het Genootschap Amstelodamum. Dat laatste is geen tikfout, het genootschap heet echt zo. Het is een latinisering van de stadsnaam, wat wel weer aangeeft hoe groot de hoofdstedelijke behoefte is zichzelf als navel van de wereld te beschouwen aangezien de oude Romeinen het toch echt heel hun beschaving zonder Amsterdam hebben moeten stellen. Maar het genootschap houdt zich bezig met het verspreiden van kennis over Amsterdam en haar geschiedenis, dus ze zullen het wel weten.


1969. Het beeld ter gelegenheid van de 300e sterfdag van Rembrandt van Rijn wordt onthuld door Mevrouw Wezelaar, de echtgenote van de kunstenaar die het beeld maakte.

Het beeld, want daar hadden we het over, werd destijds geplaatst ter ere van de driehonderdste sterfdag van de grote schilder des vaderlands. En nu moet ik stoppen met cynisch doen want die arme Rembrandt kan het zelf natuurlijk ook niet helpen dat hij tot nationale trots is gebombardeerd. Tot Bekendste Nederlander. De eerste bekende Nederlander die zijn achternaam niet meer nodig had. Je kunt je afvragen wat hij er zelf van zou vinden gezien het feit dat zijn populariteit bij leven aanzienlijk gekelderd was in de loop der jaren, omdat het publiek niet mee wilde in zijn ontwikkeling als kunstenaar en zijn latere, vrijere manier van werken niet wenste te waarderen, en hij eindigde in schulden en faillissement. Misschien dat hij er smakelijk om zit te lachen, in de grote kunstenaarssociëteit in de hemel. Misschien wel samen met Han Wezelaar, de schepper van het beeld waarnaar wij hier staan te kijken. Diens carrière heeft ook zo zijn ups en downs gekend op het gebied van publieke waardering.


Han Wezelaar in 1954, aan het werk in zijn atelier aan het Vissersmonument. Met klassieke alpino op het hoofd.

Han Wezelaar (1901 – 1984) studeert kort na de eerste wereldoorlog aan de Rijksschool voor Kunstnijverheid in Amsterdam, trouwt en vertrekt als beeldhouwer naar Frankrijk. In Parijs werkt hij enige tijd in het atelier van Ossip Zadkine, nu bekend uiteraard van het oorlogsmonument De Verwoeste Stad in Rotterdam. Een aantal jaar werkt Wezelaar in diezelfde, expressionistische, wat hoekige stijl, tot hij in 1929 onder invloed raakt van weer andere kunstenaars en hij zijn uiteindelijke liefde vindt in meer classicistische beelden. Terug in Amsterdam, begin dertiger jaren, wordt hij met deze manier van werken in korte tijd een succesvol en veelgevraagd beeldhouwer. Zijn zogenoemde Franse stijl wijkt sterk af van wat in die vooroorlogse jaren gebruikelijk is: de Amsterdamse School, met werk dat stijf staat van de verheven socialistische symboliek. Han Wezelaar wordt de voorman van een nieuwe beweging die het beeld wil bevrijden, en weer beeld wil laten zijn. Autonoom, zonder bijbedoelingen. Hij krijgt opdrachten, wordt geselecteerd voor meerdere wereldtentoonstellingen, gevraagd voor commissies en besturen en algemeen gezien als een hoofdrolspeler in de ontwikkeling van de Nederlandse beeldhouwkunst. Die populariteit en bewondering houden aan tot ongeveer 1955. In die tijd, zoals dat gaat, ontstaat een nieuwe stroming, met nieuwe denkbeelden, een nieuwe mode, en neemt de abstractie het roer over. Wezelaar en zijn classicistische vrienden, met hun figuratieve kunst, worden weggezet als poppenmakers. Zijn laatste grote beelden, waaronder onze Rembrandt, worden genadeloos afgekraakt. Han Wezelaar trekt zich daarna terug uit het openbare leven. Hij overlijdt in 1984 op 82 jarige leeftijd. Misschien dat de grote schilder uit Leiden hem daarboven een borrel aanbiedt, een troostende arm om zijn schouder slaat en hem vriendschappelijk toefluistert: het kan verkeeren, gelijk Brederoo seit.


Ander werk van Han Wezelaar. Vlnr: De Turfgravers (1975) Hoogeveen; Wibaut (1967) Amsterdam; De Barmhartige Samaritaan (1964) Rotterdam.

Lees meer afleveringen van Kunst Onderweg in het archief

Wij kwamen Rembrandt tegen op zondag 26 februari 2023, tijdens het wandelen van een etappe van De Lange Weg Naar Huis. Lees eventueel ook het wandelverslag.

Een onafhankelijk onafscheidelijk duo

Kunst onderweg

Onder de toren van de Sint Urbanuskerk, in Nes aan de Amstel, in de grasberm langs de rivier, treffen we twee dames. Ze zijn aan het werk zo te zien. Of in overleg. Eén van de twee zit op een eenvoudige stoel aan een klein tafeltje, de ander staat er naast en neigt licht naar voren, de hand vertrouwelijk rustend op de rugleuning van de eenvoudige stoel. De staande vrouw houdt een boek vast. De ander, heur haar bijeengebonden in een vlecht, lijkt daarin te lezen, elleboog op tafel, kin op de hand. Of hand aan de kin, dat kan ook. Leest ze geïnteresseerd? Of heeft ze er geen zin in? Denkt ze ergens over na? Een kwestie? Een moeilijke vraag? De staande vrouw kijkt mee over haar schouder, met een vriendelijke, geduldige blik in de ogen. Is het een onderwijzeres, die een schoolkind leert lezen? Iets uitlegt, of bijbrengt. Een weesmeisje misschien wel, aan de ouderwetse kledij te zien. De wijde lange rokken, de hooggesloten lijfjes met pofmouwen en vooral ook het klederdracht-achtige mutsje dat de staande vrouw draagt.



We kunnen het ze niet vragen, de dames zijn van brons. De plaquette op de sokkel vertelt ons hoe het zit. Wij ontmoeten hier Betje Wolff en Aagje Deken. Twee klinkende namen uit de Nederlandse literatuur. Dat wil zeggen, klinkend.. ja, héél in de verte, klinkt het bekend. Een schimmige verte bovendien. Waarschijnlijk zal mejuffrouw van der Vin, die mij Nederlands gaf op het st Janscollege, het er wel eens over hebben gehad. Of anders herinner ik mij vooral het bestaan van de Aagje Dekenlaan en de Betje Wolffstraat in mijn geboortestad, het onvolprezen Den Haag. Moerwijk, om precies te zijn. Heb ik later ergens de link met literatuur opgepikt. Hoe het ook zij, dit zijn ze dan. Wie van de twee Betje of Aagje is valt hier in de berm nergens uit af te leiden. Wat misschien ook niet eens zoveel uitmaakt omdat ik lees dat de twee zich gaandeweg tot een soort twee-eenheid hebben ontwikkeld. Een onafscheidelijk schrijversduo uit de tweede helft van de 18e eeuw.


Betje Wolff en Aagje Deken, twee vrijzinnige vrouwen uit de 18e eeuw die een onafscheidelijk schrijversduo vormden.

Betje Wolff wordt in 1738 als Elizabeth Bekker geboren in Vlissingen, in een rijke en calvinistische familie. Verliest haar moeder als ze dertien is, wordt daarna opgevoed door haar vader en ontwikkelt zich tot een zeker voor die tijd vrijzinnige tante. Al vroeg begint ze te schrijven en laat zich in haar publicaties onder meer zeer kritisch uit over het orthodox geloof waar de Zeeuwse bevolking zich destijds naar had te schikken. Op 17 jarige leeftijd, lees ik dan, wordt ze ‘geschaakt door een vaandrig met wie ze onmogelijk kan trouwen’. Of het hier een verboden liefde betreft of dat we het begrip ‘geschaakt worden’ minder romantisch moeten opvatten dan het zou kunnen klinken, vermeldt de geschiedenis niet. In elk geval is het blijkbaar wel een toestand waar ze uit ‘gered’ moet worden door een door haar vader gearrangeerd, kinderloos blijvend verstandshuwelijk, op haar 19e, met de dertig jaar oudere dominee Adriaan Wolff, die haar meeneemt naar de Beemster. Daar blijft ze, eenzaam, maar onverminderd eigenzinnig, kritisch door schrijven en publiceren. Tégen de regenten, tégen de kerk, vóór de Verlichting. Vóór zelfstandigheid en gelijkheid voor meisjes en vrouwen.
Ook in de 18e eeuw hield men al van lekker reageren, becommentariëren en polariseren, dus tegengeluiden waren er ook, al ging dat er nog een stuk bedaagder en beleefder aan toe. Men schreef elkaar brieven. In 1776 ontvangt Betje Wolff een kritische brief van ene Agatha Pieters Deken, die zich daarin ontstemd uitlaat over de felle toon die Betje Wolff aanslaat.
Aagje Deken werd geboren in 1741, in Nes aan de Amstel, de reden waarschijnlijk dat het beeld hier staat. Ze verliest beide ouders als ze vier jaar oud is en groeit op in een weeshuis. Heeft vervolgens verschillende dienstbetrekkingen, runt tijdelijk een handeltje in koffie en thee, raakt nauw bevriend met een dichteres, Maria Bosch, die haar belangstelling voor poëzie bijbrengt en bij wie ze later zelfs intrekt als ziekenverzorgster. In 1775, twee jaar na de dood van deze Maria Bosch, verschijnt een dichtbundel van hun gezamenlijke hand. In 1776 schrijft Aagje Deken een kritische brief aan Betje Wolff, waarin zij zich ontstemd betoont over de felle toon die deze in haar geschriften aanslaat.


Een afbeelding van het rieten schrijfhuisje in de tuin van het buitenhuis van Betje Wolff en Aagje Deken, waarin ze hun gezamenlijk oeuvre schreven en aldus zelf in hun onderhoud voorzagen, zeer ongebruikelijk voor vrouwen in de 18e eeuw.

Zo ontstaat een levendige briefwisseling waarbij de twee vrouwen al snel ontdekken dat ze veel inzichten en overtuigingen delen. Beiden zijn even vrijzinnig en fel voorstander en bepleiter van zelfbeschikkingsrecht en onafhankelijkheid voor vrouwen, beiden zou je gerust feminist kunnen noemen. De correspondentie groeit uit tot een innige vriendschap. Zo innig zelfs dat wanneer in 1777 dominee Wolff overlijdt, Aagje Deken intrekt bij Betje Wolff. Met een erfenis die Aagje Deken toevalt kunnen ze zich een landhuis in Beverwijk permitteren, met in de tuin een rieten schrijfhuisje waarin hun gezamenlijk oeuvre ontstaat. Onder druk van roerige politieke omstandigheden in het vaderland verhuizen ze nog even naar Frankrijk, keren dan weer terug, in Den Haag, waar ze in 1804, negen dagen na elkaar, overlijden. Dat is met recht onafscheidelijk te noemen.
Als belangrijkste boek van het duo geldt ‘De Historie Van Mejuffrouw Sara Burgerhart’, dat verschijnt in 1782, zes jaar na hun schriftelijke kennismaking. Het is een brievenroman waarin meerdere personages elkaar brieven schrijven, ieder met een eigen toon en vanuit een eigen perspectief, waaruit gaandeweg het verhaal opdoemt. Dat was nieuw voor die tijd en Sara Burgerhart wordt, zo lees ik, wel gezien als de eerste moderne Nederlandse roman. Het mag opmerkelijk heten dat, waar vandaag de dag de literatuur en de grote romankunst nog vaak een onneembaar mannelijk en patriarchaal bolwerk schijnt, de roman als kunstvorm in 1782 dus is uitgevonden door twee vrouwen. Een reden temeer de piketpaaltjes eens te verplaatsen, zou je zeggen.


Vlnr: Het omslag van de achtste druk van De Historie Van Mejuffrouw Sara Burgerhart; een modernere uitgave van de eerste moderne Nederlandse roman; een illustratie uit de 18e eeuwse uitgave van Sara Burgerhart.

Mejuffrouw Sara Burgerhart, de hoofdpersoon in deze eerste moderne Nederlandse roman, is een vrolijke en vrijzinnige jongedame wanneer zij op haar zestiende wees wordt, en terecht komt onder de vleugels van een orthodox christelijke tante met calvinistische opvattingen. Ze ontvlucht deze bedompte situatie, neemt haar intrek in een pension en viert de vrijheid. Zo komt ze in aanraking met ene R, een verleidelijke en charmante maar foute man, een rokkenjager, die haar mee uitneemt op een nachtelijk ritje buiten de stad en haar dan bijna verkracht. Dat klinkt behoorlijk bekend allemaal, in mijn oren. De vraag of R misschien de vaandrig is die Elizabeth Bekker ‘geschaakt’ heeft is niet zo heel vergezocht, lijkt mij.

Een fragment uit een brief van Sara aan haar vriendinnen:

Hij: Wat, ga je nu opeens lastig doen? dan bedrieg je jezelf; want (en hij zwoer een dure eed,) het is mij ernst; ik bemin je: je zult de mijne zijn; (hij kwam opnieuw op mij af)
Ik: Blijf rustig! U vergist zich, zie ik, in mij: als u van mij zou houden, zou u me niet zo kunnen vernederen: laat me gaan, ik wil hier niet langer blijven.
(…)
Ik: Schelm! Deugniet! Judas!
Hij: Alles wat je maar wilt, mijn engeltje, als je me maar gelukkig maakt. (Hoe ik me voelde, kunt u enigszins begrijpen, maar ik hield mij groot.)
(…)
Hij: Of je lawaai maakt of niet, het zal niet helpen; niemand hoort je. Kom, je hebt je genoeg verweerd. Zelden heb ik zo veel werk gehad aan mijn lieverdjes. Je hebt gestreden voor je hersenschim; die lof geef ik je; maar nu eis ik je overgave. (Ik werd woedend en stond door alle sterke emoties op het punt om flauw te vallen, maar de angst gaf me krachten. Ik wilde een raam openschuiven.)
Hij: Nee kindje, daar is aan gedacht; ik hou om de dood niet van burengerucht. Zie je me voor zo een gek aan, dat ik, als ik een prooi onder mijn bereik heb, die weg zal laten vliegen? (Hij werd, dacht ik, kwaadaardig vanwege de teleurstelling! o mijn vriendinnen, heb ik mezelf dan iets te verwijten, gaf ik aanleiding; niet toch, voor zover ik weet?)

Het is even interessant als deprimerend dat dit in 1782 gepubliceerde stuk tekst net zo goed in 2023 geschreven had kunnen zijn. Wel is het zo, lees ik ook, dat Betje Wolff en Aagje Deken dit verhaal mede bedoelden als waarschuwing aan meisjes vooral het deugdelijk pad te kiezen. Dat zij het belang van een goede en verstandige opvoeding wilden onderstrepen. En dat ze uiteindelijk van mening waren dat Sara zichzelf hier weldegelijk iets te verwijten had, door zo losbollig met een spannende mooiboy uit rijden te gaan. Maar het is nog niet gezegd dat daar in onze tijd nou zo unaniem anders over gedacht zou worden. De eerste moderne Nederlandse roman is na bijna 250 jaar blijkbaar nog altijd actueel.


Hans Bayens (1924 – 2003). Beeldhouwer en schilder. Rechts een geschilderd zelfportret van 1946.

De bronzen versie van het schrijversduo, die wij in de berm langs de Amstel tegenkomen, is van Hans Bayens (1924 – 2003), een in België geboren Nederlands schilder en beeldhouwer. Zoon van twee schilderende ouders. Studeerde direct na de tweede wereldoorlog aan het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten in Antwerpen, maakte zijn studie af in de Borinage, werkte een tijdje in Parijs maar vestigde zich uiteindelijk in 1950 in Amsterdam. Waar hij aanvankelijk een moeilijke tijd beleefde. Met zijn Belgische inborst voelde hij zich niet makkelijk thuis tussen de Amsterdammers. Verder was door de opkomst van de CoBra-rebellen de waardering voor het figuratieve, impressionistische werk dat hij maakte sterk verminderd. Sterker nog, de figuratieve kunst was doodverklaard. Met opdrachten voor onder meer grote muurschilderingen en wandtapijten hield Bayens zich niettemin staande en na verloop van tijd keerde ook de belangstelling voor zijn manier van werken weer terug, zoals die dingen gaan. Via zijn contacten in de uitgeverswereld kreeg hij opdrachten voor beelden van literaire helden. Zo zijn er in Amsterdam bronzen van hem te vinden van Theo Thijssen, Multatuli en de Titaantjes, staat er aan de Zeeweg in Bergen een beeld van Herman Gorter, en in de berm langs de Amstel dus Betje Wolff en Aagje Deken.


Ander werk van Hans Bayens, vlnr: De Titaantjes (Amsterdam, 1969), de romanfiguren uit het gelijknamige boek van Nescio. Het beeld werd in 1971 onthuld, in het Oosterpark, door de weduwe van de schrijver. In 1985 werd het gestolen, in 1988 werd een nieuw afgietsel geplaatst, dat in 2006 met verf werd beklad. Wat is dat toch, vraag ik me hier dan maar even af; Theo Thijssen (Amsterdam, 1979), eerbetoon aan de schrijver en leerkracht Theo Thijssen en zijn bekendste ‘leerling’ Kees de jongen.

Lees meer afleveringen van Kunst Onderweg in het archief

Wij troffen Betje Wolff en Aagje Deken op 26 februari 2023, tijdens onze wandeling van Uithoorn naar Amstelglorie, een etappe van De Lange Weg Naar Huis. Lees eventueel ook het verslag van deze wandeling.

Met daarboven onstuimige, schilderachtige wolkenluchten

Van Muntendam naar Wedderveer, een etappe van het Grootfrieslandpad, gelopen op vrijdag 22 oktober 2023



Terugbladerend in mijn wandelarchief blijkt het opeens meer dan een jaar geleden te zijn dat we voor het laatst een etappe van het Grootfrieslandpad liepen. 9 april 2022, het staat er echt. Het zou te maken kunnen hebben met het feit dat we wat opzien tegen het laatste, lange rechte stuk langs de Eems, waarvan we beiden niet verwachten dat het in welk seizoen dan ook verrassend afwisselend zal zijn, hoewel je dat van tevoren niet weten kan, en dat we dus maar het liefst wat voor ons uit schuiven. Dat we er daarom wat andere wandelingen tussendoor plannen. Een plotseling opduikende en hardnekkige blessure helpt ook niet. En de lange autorit heen en weer begint om meerdere redenen ook bezwaarlijk te worden. Vijf uur in de auto voor een wandeling van nauwelijks twintig kilometer, kan dat nog wel? Belachelijk duur is het sowieso natuurlijk, met twee euro de liter. Maar kun je nog wel met goed fatsoen mopperen op mensen die achteloos weekendjes naar Londen vliegen. Bijvoorbeeld. Heb je dan geen boter op je hoofd? Een aardig thema om die vijf uur onderweg eens over na te denken. In elk geval kunnen we ons nog wel voorzichtig verschuilen achter het feit dat we dit dus minder dan eens per jaar doen. En dat vijf uur in de auto ons land meer belastinggeld oplevert dan een weekendje naar Londen vliegen. En dan hopen we maar dat ons strengere zelf het zo door de vingers wil zien.



In Muntendam, eindigden we anderhalf jaar geleden, dat was ook zo.. Actieve herinneringen hebben we daar niet aan, op het kaartje in het routeboekje kunnen we het niet eens meer terug vinden, we denken dan ook dat het geen kwaad kan hier een stukje te smokkelen, als we daarmee het vervelende oversteken van de N33 vermijden. Wie doet ons wat. Vanaf Korte Akkers gaat het dan langs Boven Veensloot richting Kibbelgaarn, Bovenstreek, Oude Pekela, Tjabbestreek en uiteindelijk Wedderveer. Om dwarse, weerbarstige namen zitten ze hier niet verlegen. Net zo min als om ruimte. Man! Eindeloze akkers en weilanden die zich zwart, of groen of bruinig uitstrekken naar verre, heiige horizonten. Met daarboven onstuimige, schilderachtige wolkenluchten. Er gaat niks boven Groningen, luidt het spreekwoord, maar dan ga je dus voorbij aan die luchten. Die prachtige, immer veranderende wolkenluchten.



En die torenhoge windmolens. We zien ze overal en overal bovenuit. Naast enorme, ontsierende transformatorstations en zoemende zonneweides zo ver oog en oor reiken. Groningen, dé energieprovincie, wordt er tegenwoordig blijmoedig geroepen. Maar niet in Groningen zelf. Wij begrijpen eigenlijk wel dat men zich hier zo langzamerhand een wingewest voelt. Dat men hier borden en spandoeken ophangt met teksten als ‘Genoeg is genoeg!’ Dat men geen zin heeft in nóg een transformatorstation. In nóg meer zonneweides en nóg meer windmolens. En natuurlijk staan er ook al windmolens in het IJsselmeer, dat zien wij ook wel als we over de Afsluitdijk rijden. In de Noordzee staan ze ook, in de Wieringermeerpolder.. waar staan ze eigenlijk niet. En inderdaad worden overal maar zonneweides neergeplempt, die natuurlijk nergens een aanwinst voor het landschap zijn. En natuurlijk willen we allemaal dat het licht brandt en de magnetron het doet, en de airfryer, de koelkast, de vriezer, de computer en de breedbeeld-tv. En wil iedereen z’n elektrische auto en z’n elektrische scooter en z’n elektrische fiets opladen. Met ‘groene’ energie. En natuurlijk wil ook niemand een windmolen of een transformatorstation in de achtertuin. Of in het blikveld. En hebben wij ook de oplossing niet, maar moet dit dan de oplossing zijn? En heeft Groningen zo zoetjes aan niet al genoeg voor de kiezen gehad? Moeten we het niet meer zoeken in minder?
Zo somberen we wat voor ons uit af en toe, de toestand in het land en de wereld blijft nooit onbesproken als wij samen op pad zijn. We filosoferen nog wat over de op handen zijnde verkiezingen, de Gordiaanse knoop der vaderlandse politiek; blikken terug op corona, die veelbewogen periode die alweer zó onbegrijpelijk ver achter ons lijkt te liggen maar toch zoveel verandering heeft gebracht; maar bovenal genieten wij van het open landschap, de lucht, de zon, de wolken, de ruimte om ons heen en de ruimte in ons hoofd. Het heilzame van een dag wandelen.



Op de akkers langs ons pad zien we uien liggen, in lange rijen uitgestald, wachtend op wat komen gaat. Aardappels. We komen grote bergen suikerbieten tegen, waar Adam Eva mee voor de kont geslagen schijnt te hebben, holladriejee, holladriejoo, wij kennen onze klassiekers. Op andere plekken is men druk in de weer nog jonge aanplant in de grond te zetten. Op het oog nogal ongemakkelijk zittend in een kar achter een tergend langzaam rijdende tractor. Trekker, moet je zeggen, als je niet elitair wilt overkomen. We hebben geen idee wat het is, wat daar de grond in gaat, en om het te vragen is de tractor te ver weg. Voor boerenkool lijkt het ons te laat, en zo ziet het er ook niet uit trouwens. Voor groenbemesters wordt er teveel liefde en aandacht in gestoken. De plantenapp houdt het, weliswaar vanaf een zeer matige foto met een minimaal percentage, op taxus. Wat onverwacht is. Maar een kwartier verderop spreken we een meisje dat we met een clipboard vol papieren en een pen nogal officieel door een akker zien lopen – ze vertelt dat ze zich voorbereidt op de inspectie van een overheidsorgaan – en op de vraag wat zij daar dan verbouwt is het antwoord: beuken. Niet minder onverwacht. Blijkbaar bevinden wij ons hier in een gebied met boomkwekers en zou taxus nog wel eens het goede antwoord kunnen zijn. En het najaar, vertellen ons de tuinbladen immers, is het beste seizoen om zulks aan te planten.



We schampen Oude Pekela. Via een pittoresk wit draaibruggetje steken we een oude veensloot over, waarlangs in vroeger tijden de afgestoken turf werd afgevoerd. Ook in vroeger tijden was Groningen al dé energieprovincie tenslotte. Inmiddels keert de plaatselijke jeugd terug van school en beziet ons vanaf de elektrische fietsen met nauwverholen minachting, boomers dat we zijn. Met onze wandelschoenen. En onze rugzakken. Dwars door de weilanden lopen we dan richting het eindpunt, waar de auto, bij gebrek aan ordentelijke parkeerplaatsen, plompverloren en landelijk in de berm staat geparkeerd.

Bekijk het fotoalbum bij deze etappe

Lees eerdere afleveringen van het Grootfrieslandpad

Het hoogste duin op en af

Een paaltjeswandeling bij Schoorl, gelopen op zondag 17 september 2023



In verband met de weersvoorspellingen sloegen we de geplande etappe van onze Lange Weg Naar Huis liever even over. Om nou in de stromende regen van Durgerdam naar Monnickendam te lopen, dat zou zonde zijn. Om toch te wandelen in plaats van thuis te blijven kniezen trokken we naar Schoorl. Dichter bij huis, en langs de kust zou het volgens de bekende app wel overwegend droog blijven. We kozen voor de groene paaltjes, beklommen de eindeloze trap naar het hoogste duin, liepen stijgend en dalend door inmiddels als invasieve exoot bestempelde naaldbossen, langs heidevelden, zochten toch even een boom op om te schuilen voor een buitje en sloten af op het terras van een drukbezocht bezoekerscentrum.

Bekijk eventueel het fotoalbum van deze wandeling

Rustig aan

Fotoalbum



Een warme wandeling over de Valkenhorst en door het Leenderbos, op de laatste dag van onze vakantie in Valkenswaard. Gebruik makend van de wandelknooppunten, die hier nou niet overal even consciëntieus zijn bijgehouden, waardoor het hier en daar toch weer een speurtocht word. Dan is het een voordeel dat het niet de eerste keer is dat ik hier loop.
Mijn favoriete manier van wandelen is rustig aan, met aandacht. Geen kilometers vreten maar om je heen kijken en de kleinste dingen zien. Af en toe eens een tijdje stil staan, of blijven zitten, om de buizerd die je hoort te spotten. Met verwondering de overdreven, niet te bevatten bedrijvigheid op een mierenhoop gade te slaan, tegen beter weten in trachten te doorgronden. Allerlei soorten paddestoelen en zwammen ontdekken. Schitterende stillevens van dood hout en mos. Een spechtenhol in een stam, met duidelijk een vlek van het af en aan vliegen. Hoe de zon door het gras schijnt, tussen de boomstammen speelt. Het lichtgevend groen van het mos. Een tractor aan het werk in een stofwolk. Graanvelden. Libellen op grijpafstand, als je maar rustig blijft zitten. Te genieten zelfs van de afgeragde stukken, de kaalgeslagen vlaktes, waar alles wat boom was is neergehaald, waarschijnlijk om ruimte te maken voor iets anders, nieuwe plannen, andere natuur. Waar skeletten van bomen nog overeind staan. Waar grote bergen dode takken en halve kruinen zijn blijven liggen, waar de bodem nog openligt als een schaafwond. Ook dat is mooi. Het verval. De vernietiging. Mooi van lelijkheid.

Bekijk het fotoalbum bij deze wandeling

Speuren in het Leenderbos

Fotoalbum



Waarschijnlijk liep ik met een verouderde routebeschrijving, ik had hem al een tijdje in mijn mapje, of ik liep teveel met mijn hoofd in de wolken, hoewel die er vandaag juist weinig waren, dat kan ook, maar het werd uiteindelijk een bij vlagen moedeloos makende speurtocht door het Leenderbos. Onvindbare knooppuntpaaltjes, verdwenen slagbomen, opgeheven picknickbanken en de verkeerde beukenlanen. Zo moedeloos makend zelfs dat ik op zeker moment dan maar, geheel tegen de principes, de telefoon erbij pakte, om te kijken of ik er met Google Maps chocola van kon maken. Ik moet altijd erg mijn best doen daar dan niet chagrijnig van te worden. De aandacht dreigt al snel van het wandelen naar het zoeken van aanknopingspunten te verglijden, en het reconstrueren van waar het nou toch fout gegaan zou kunnen zijn. Ergernis.
Niettemin maakte ik een mooie tocht, door bos en langs hei. Door het stroomdal van de Tongelreep. Libellen, juffers, bijen en vlinders. Een roodborsttapuit, een boompieper en allerlei anders dat zich niet zo makkelijk liet determineren. Eénmaal haalde ik mijn splinternieuwe kijker tevoorschijn – je moet dat ding natuurlijk eigenlijk permanent om je nek hebben bungelen maar dat vind ik geen wandelen, het ziet er bovendien zo uitsloverig uit – omdat ik aan de overzijde van het water iets bijzonders meende te zien. Ik hoopte op een ibis, die heb ik hier in de buurt jaren geleden door het water zien struinen, maar het bleek een in de zon wit uitgebleekte tak te zijn.

Bekijk het fotoalbum bij deze wandeling

Door het Dommeldal

Fotoalbum



We maakten deze bescheiden wandeling langs de Dommel bij Borkel en Schaft al eerder, op een eerdere vakantie, en werden toen tot op de huid natgeregend. Wel zagen en hoorden we toen de slangenarend vliegen, een zeldzame verschijning waarover we in de krant hadden gelezen. Wat het weer betreft leek het scenario zich heel even te gaan herhalen, met dreigende wolken aan het zwerk, maar het viel deze keer alles mee. De slangenarend liet dit jaar verstek gaan. Wel zagen we puttertjes, een ijsvogeltje, een kiekendief waarvan wij aanvankelijk wel hoopten dat het de slangenarend was, een hoornaarroofvlieg, een wormkruidbij, weidebeekjuffers, heidelibellen en vele andere insecten. En de Dommel.

Bekijk het fotoalbum van deze wandeling

Warmonument still standing

Van Amstelglorie naar Durgerdam, een etappe van De Lange Weg Naar Huis*, gelopen op woensdag 26 juli 2023

Het eerste dat opvalt bij het binnenlopen van volkstuincomplex Amstelglorie is de herrie. Niet de geijkte tuingerelateerde geluidsoverlast van bosmaaier, hogedrukspuit of freesmachine, maar het permanent geraas van autoverkeer, het gedender van trein en metro en de bulder van laag overkomende vliegtuigen. Niet zo vreemd natuurlijk, Amstelglorie ligt niet alleen aan de Amstel maar ook iets minder idyllisch aan de A10 én de A2, pal naast station RAI en onder de rook van Schiphol en de rest van Amsterdam, maar het detoneert nogal met de uitbundig groene aanblik, die ons als tweede opvalt.


Jan Wolkers aan het werk op het terras van tuin 294 op Amstelglorie.

We zijn hier voor Jan Wolkers. Die had hier een tuin, van 1972 tot 1980, die al enige tijd door vrijwilligers opnieuw in ere wordt gehouden en als schrijversresidentie wordt verhuurd. De geestdriftige dagboeknotities die Wolkers die jaren aan zijn tuin wijdde werden door biograaf Onno Blom verzameld in een dik, roze boek, Amstelglorie geheten, dat ik met veel plezier gelezen heb. Verder heb ik zelf, sinds en dankzij de pandemie, ook een volkstuin.. onze route loopt erlangs.. er zijn meerdere goede redenen om even op bezoek te gaan bij de oude meester.
Wel hadden we gerekend op een bordje, met een pijl, of een aanduiding, waar de beroemde tuin te vinden zou zijn, maar zo toeristisch is het nog niet. Gelukkig maar natuurlijk. Al zitten we nu met het probleem dat we geen idee hebben. Het complex telt 439 tuinen. Allemaal even wulps en lonkend groen zo te zien. We lopen wat rond, groeten vriendelijke mensen met grote tassen, slaan willekeurig een hoek om en besluiten dan toch het alwetend internet maar te raadplegen, waarna we trefzeker naar tuin nr 294 kunnen wandelen.


Manderley, aka Het Smolny, aan het oog onttrokken door de weelderige begroeiing.

Daar staan we dan. Aan het tuinhek van de literaire geschiedenis. Tja. Niks bijzonders, zo op het oog. Een tuinhuisje, aan de nieuwsgierige blik onttrokken door bomen en struiken. Bovendien heeft mijn zoon, toch een lezer, nog nooit, ik hoop niet dat hij meeleest, van Jan Wolkers gehoord. Turks Fruit? No sir..
Terwijl ik hem zonder veel succes sta te vertellen dat we vroeger immers samen naar ‘De Tuin Van Jan Wolkers’ hebben gekeken.. bij Villa Achterwerk, op tv.. en dat zijn broer en hij het dan liefdevol hadden over ‘die opa met zijn tuin’.. nadert ons een stijlvolle jonge man met hippe schoudertas die niet direct voldoet aan het beeld van de gemiddelde volkstuinier. Hij blijkt de schrijver in residentie te zijn die deze weken Manderley bewoont, zoals Jan Wolkers zijn tuinhuis noemde. Ik voel me eerlijk gezegd een beetje betrapt, dat ik hier wat dommig idolaat naar een tuin sta te kijken waar meer dan veertig jaar geleden dan een keer een beroemdheid een tijdje heeft getuinierd, maar de schrijver van dienst, Willem Thies blijkt hij bij navraag te heten, heeft daar geen boodschap aan en nodigt ons binnen. Dat is een buitenkansje, aangezien de site van de Wolkerstuin luid en duidelijk waarschuwt dat de tuin niet openbaar toegankelijk is. Mijn bedremmeld gevoel verdwijnt dan maar weer op slag. Met gepaste eerbied betreden wij de amazoneblauwe vloer en laten ons rondleiden.
Willem Thies is dichter – hij vindt het niet merkbaar erg dat wij hem niet kennen – en werkt hier twee weken aan nieuw materiaal waarvan hij nog niet weet of het gepubliceerd zal worden. Hij toont ons de werktafel aan het raam waar, volgens het dagboek, geschreven en herschreven is aan onder meer De Walgvogel en De Kus. We zien de spiegelwand, die nu braaf de tuin weerspiegelt maar die ook, alweer volgens het dagboek, de nodige Wolkeriaanse taferelen gezien heeft. We bestuderen de eenvoudige boekenkast met daarin het volledig oeuvre behalve, gek genoeg, Turks Fruit, plus een rijtje boeken waaraan door de verschillende residerende schrijvers in het huisje is gewerkt. Ik kan slechts één titel als gelezen afvinken. Op een jaren vijftig kapstok in het werkkamertje ligt een strooien hoedje waarvan onze gastheer weet te vertellen dat dat er al lag toen Wolkers het huisje betrok, achtergelaten door de vorige bewoner. In het boek laat Wolkers er een dagpauwoog in overwinteren. Aan de muur in de zitkamer hangt een grote zwartwit foto van een jonge man uit vroeger tijden. Onze gids aarzelt of het de jonge Jan Wolkers zelf zal zijn, nu ik het boek herlees vermoed ik dat het een jonge Johnny Weissmuller is geweest.


De tuin van Jan Wolkers, in 2018 in ere hersteld en sindsdien te huur als schrijversresidentie.

Staand op het terras vertelt onze gastheer nog dat Wolkers zijn tuin destijds als een leeggeroofd kraterlandschap heeft achtergelaten, tot ongenoegen van het bestuur. Alles wat groeide en bloeide was uitgegraven en naar zijn nieuwe tuin op Texel verscheept. In het boek lees ik dat inderdaad terug. Wekenlang is hij ermee bezig geweest. Een boze brief van het bestuur werd met bulderend gelach ontvangen, lees ik, en afgedaan met vijfhonderd gulden om de schade te herstellen. Op Amstelglorie werd Wolkers niet meer gezien. Toen tuin en huisje in 2018 in oude glorie werden hersteld om als schrijversresidentie te gaan verhuren, zo vertelt onze gastheer verder, is in overleg met Karina Wolkers een groot gedeelte van de originele beplanting van Texel weer terug verhuisd naar Amsterdam. Het is een mooi verhaal dat zeker bijdraagt aan de mythe van deze plek.
Langs het laatste stukje Amstel lopen we onvermijdelijk onze hoofdstad tegemoet, de navel van de wereld. Veel meer dan een almaar oprukkend Amsterdam zullen we vandaag niet meer te zien krijgen. We wringen ons langs, onder en over een ingewikkeld web van betonnen infrastructuur naast almaar nieuwe flats en wijken, hoger, groter, glimmender, met oude restanten van hoe het eerder was nog hier en daar, soms gekoesterd, soms verwaarloosd en verlaten. We steken veel water over.


Het oprukkend Amsterdam. Soms staat er nog een stukje verleden tussen alle nieuwigheid.

Na de Omval volgen we de Weesper trekvaart, slaan linksaf richting Amsteldorp en Watergraafsmeer en passeren dan de Gerrit Kalff schooltuinen. We besluiten dat dat wel bij de start van de dag past en stappen door de openstaande hekken om een kijkje te nemen. Twee dames zijn geknield en gehurkt aan het werk op één van de misschien wel honderden vrijwel identieke tuintjes met zonnebloemen, mais, snijbiet, prei, venkel en paprikaplanten. Of we komen helpen, roepen de dames ons vrolijk toe, maar in vergelijking met mijn eigen volkstuin lijkt me dat niet nodig, het ziet er allemaal keurig uit. Nu het schoolvakantie is houden de vrijwilligers van natuureducatie de boel bij, vertellen de dames, waarvan zij er slechts twee zijn. De kinderen zullen hun tuintjes niet herkennen na die zes weken, denken ze zelf ook. Wij vertellen van onze zelfverzonnen wandeling en hoe we vanochtend startten op de tuin van Jan Wolkers. En ja, die kennen de dames wel. Van Villa Achterwerk, van vroeger op tv.
Verderop bezoeken we J.O.S., de voetbalvereniging uit het liedje van The Nits. Vanwege mijn eigen voornaam uiteraard, maar vooral omdat ik altijd fan van The Nits ben geweest en ik het een leuk liedje vind. Het blijkt vreselijk druk te zijn rond de voetbalvelden. Er staan autobussen geparkeerd, de bermen staan vol auto’s met Belgische, Duitse en Nederlandse kentekens, er lopen zelfs verkeersregelaars rond, met neonkleuren en walkietalkies. Een internationaal toernooi, legt de dame bij het toegangshek uit. En zij vindt het prima dat wij op zoek zijn naar het warmonument still standing between two footballfields, maar de entree is toch echt vijf euro per persoon. Ze lacht er aanstekelijk bij, maar ze meent het wel. Onverbiddelijk. Als we op internet uit proberen te vogelen waar we dan eigenlijk precies moeten zijn blijkt het monument in 1976 spoorloos te zijn verdwenen. Per ongeluk gesloopt. In 1976. Het liedje is van veel later. 1988, gok ik hier uit mijn hoofd. En zo begrijp ik 35 jaar na dato dat ik de tekst anders moet interpreteren. Tja, zo is het.


Langs de waterkeringsdijk, op weg naar de Nesciobrug, een tweede knipoog naar Nits en vaderlandse literatuur.

Door het Sciencepark lopen we, onder de razende A10 door en komen dan met de Nesciobrug, die zich speciaal voor fietsers en voetgangers als serpentine hoog over het Amsterdam Rijnkanaal slingert, en de Hein de Haanbrug op het Steigereiland terecht, waar we drie euro vijftig betalen voor cappuccino in een espressokopje. Welkom in hip Amsterdam. En hip is het hier. We komen bijvoorbeeld door een straat waarvan de gevels door de eerste bewoners zelf zijn vormgegeven. Dat levert in elk geval een gevarieerder straatbeeld op dan de gemiddelde Vinexwijk, zien we. Het gaat van behoudend klassiek naar merkwaardig modern, van alternatief open naar individualistisch gesloten, van kleurig naar grijs, en andersom. Er liggen op de apocalyps voorbereide drijvende woningen, bereikbaar via steigers, en er staat het Sluishuis, een imposante nieuwe loot aan de moderne grote stads architectuur dat op Google Maps maar meteen als toeristische attractie wordt gemarkeerd. Een gebouw dat van verschillende kanten bezien ook zeer verschillende indrukken achterlaat. Het combineert gladde, strakke metalen gevels die de kleur van het zwerk aannemen met gestapelde houten blokken die de indruk geven dat het gebouw is opengebarsten, en dat we hier de aldus tevoorschijn gekomen binnenkant zien. Door de beplanting met wuivend gras en naaldbomen heeft het grillige houten gedeelte ook iets van een duinlandschap – een observatie van mijn zoon -terwijl vanaf de andere kant het scherp gesneden metalen gedeelte als de steven van een enorm schip uit het water lijkt op te rijzen. Sta je op het binnenplein dan krijg je sterk de indruk dat je naar een fotocollage staat te kijken van een uit een tijdschrift geknipt plaatje van een flat waar twee driehoeken uit zijn geknipt voordat het op een blauwe lucht werd geplakt. Zo plat als een dubbeltje. Wat het ook tot een toeristische attractie zou kunnen gaan maken is het feit dat je met twee elf verdiepingen hoge, kaarsrechte trappen naar een fenomenaal uitzicht kunt klimmen. Aan één kant ligt Amsterdam aan onze voeten, met kerktorens en bouwkranen aan de horizon, aan de andere kant strekt zich de Zuiderzee uit, en de oneindige platheid van Noord Holland. Met aan de overkant van het Buiten IJ de lintbebouwing van Durgerdam, waar we eerst nog maar eens terecht moeten zien te komen.  


Het Sluishuis. Toeristische attractie, volgens Google Maps. Appartementencomplex van Archtectenburo BIG, van Bjarke Ingels.

Met de Enneüs Heermabrug bereiken we Zeeburg, een gebied dat nog druk ontwikkeld wordt, te zien aan de betonnen skeletten van nog meer nieuwe hoogbouw, omringd door ijle, torenhoge hijskranen. We buigen af en doorkruisen een fonkelnieuw wijkje dat gelegen is rond een sportveld, met een hardloopbaan, een verspringbak, een voetbalveld, een padelkooi. Auto’s zijn onder de grond weggewerkt. Het ziet er allemaal zeer modern en van de toekomst uit. Verlaten, ook. Voorzichtig vragen we ons af hoe het er over twintig jaar uit zal zien, maar goed, die vraag kun je je over de hele wereld wel stellen. Drie enorme betonnen silo’s zijn om onnavolgbare redenen blijven staan en herinneren aan het industriële verleden dat hier heeft plaatsgemaakt voor de moderne stadsbewoner. Op de stoep ligt een kleine karekiet. Het is de eerste die ik zie. Hij heeft zich doodgevlogen tegen een grote spiegelruit.


Durgerdam, voorheen aan de woelige Zuiderzee, nu bijna ten prooi aan de hoofdstad.

We steken een laatste stuk water over met de Zuiderzeebrug en lopen dan via een smal paadje over de kruin van de dijk het pittoreske verleden weer in. Durgerdam. Een bescheiden lint van oude en zeer oude huisjes met in het midden een houten kerkje uit 1687, alles strak in de hoogglanslak en goed onderhouden. Vroeger voeren hier de vissers uit over de woeste Zuiderzee. Nu staan er grote auto’s geparkeerd en wonen er waarschijnlijk de meer welgestelden. Het geluid van de woeste baren is vervangen door de eeuwige raas van de steeds naderbij kruipende grote stad en het permanent autoverkeer.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het IJsselmeer. Zo lopen we van huis naar huis, in beide richtingen. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

Bekijk ook het fotoalbum bij deze wandeling.

Lees eerdere afleveringen van De Lange Weg Naar Huis in het archief.

Bezoek hier de Wolkerstuin op internet.

Maak kennis met Willem Thies.

Luister naar J.O.S. Days van The Nits op Parkpop 1988.

Weidse uitzichten en een overdaad aan frisse buitenlucht

Van Uithoorn naar Amstelglorie, een etappe van De Lange Weg Naar Huis*, gelopen op zondag 26 februari 2023

Wat je wel kunt hebben, wanneer je langs een rivier loopt, is dat je je steeds afvraagt of het aan de andere kant niet leuker lopen zou zijn. Aan de andere kant zou je dan weer niet aan deze kant lopen. Zo heb je altijd wat. Vandaag lopen we langs de Amstel. Over de Amsteldijk, die bij Uithoorn nog Noord heet, na de N201 Zuid, en voorbij de N522 weer Noord, terwijl we toch consequent aan dezelfde kant blijven lopen. Het is fris februariweer, er staat een windje, de lucht is blauw. Het water in de Amstel staat hoog en is zeker niet rimpelloos.



Mee meanderend met de loop van de rivier bereiken we na verloop van tijd Nes aan de Amstel. Een niet al te groot plaatsje met niettemin een indrukwekkende kerk in haar midden. De Sint Urbanuskerk, niet vernoemd uiteraard naar de hyperflauwe Belgische lolbroek, zoals ik even hyperflauw naar voren breng, maar naar de zestiende pauselijke opvolger van de apostel Petrus, regerend van 222 tot 230, en schutspatroon van de adel, in dit geval de Heeren van Aemstel, die de naam ooit kozen en zichzelve daermede een adellijk teintje gaven. Wijsheid van internet, is dit, dat mag duidelijk zijn. En van die andere Urbanus heeft mijn zoon nog nooit gehoord en ik besluit dat het beter is dat maar zo te laten. Op het bordje aan het hek lezen we verder nog dat de kerk tussen 1889 en 1891 gebouwd is, met door de parochianen bijeen gebracht geld, door architect Jos Cuypers, zoon van Pierre, niet veel later ook de architect van de St Bavokathedraal in Haarlem. De St Urbanus, vertelt het bordje, staat in de volksmond ook wel bekend als de kathedraal aan de Amstel. Toepasselijk, lijkt ons, nog lang torent hij bij omkijken boven de horizon uit.



Wat bij vooruitkijken al snel aan de horizon verschijnt zijn de eerste voorbodes van Amsterdam. We zien kantoren en flatgebouwen opdoemen die we normaalgesproken alleen van de andere kant zien, wanneer we er over de A9 langs razen, op weg naar familieaangelegenheden, dagjes uit of vakantiebestemmingen. Het verbaast ons een beetje dat het hier evengoed nog zo landelijk is, met weilanden, knotwilgen en boerenbedoeninkjes. Ook weer niet zo vreemd natuurlijk, een stad moet ook weer ergens ophouden. Al vragen we ons een heel eind verderop, tegen de A9 aan, af of de stad dat zelf ook weet. Tegenover de voormalige kruitfabriek wordt in de Amstel een nieuw gebied, een soort eiland in ontwikkeling gebracht, zoals het wel zal heten. Geschikt gemaakt voor bebouwing met naar verwachting veel te grote en te dure, patserige huizen, voor de inwoners van het gave gedeelte van ons land. Er staan grote, witte borden van de projektontwikkelaar. ‘Leven in de luxe van vrijheid’, roept één ervan ons toe. Vreemde tekst, vinden wij. Want sinds wanneer is vrijheid een luxe? Wij dachten altijd dat dat een grondrecht was voor iedereen. Natuurlijk zijn er miljoenen mensen op aarde voor wie vrijheid weldegelijk een luxe is, maar het lijkt ons niet dat die hier straks terecht kunnen. Een blik op internet leert ons dat dat inderdaad niet de bedoeling is. Amstel Eiland, heet het projekt. ‘In heel Nederland bestaat er maar één mogelijkheid om op een eiland in de Amstel te wonen’, ronkt de website. De bijgeleverde plaatjes tonen een witte rijkeluisenclave met zwaar bewaakte toegangsbrug, ruime parkeergelegenheid en aanlegsteigers. ‘Ultieme privacy & veiligheid’, wordt er gegarandeerd. En ‘Weidse uitzichten en een overdaad aan frisse buitenlucht’. Als je niet al cynisch was, zou je het hier ter plekke worden. ‘Het zijn hooguit zingende vogels of een passerend bootje waardoor u beseft dat u niet alleen bent. Amstel Eiland is een uitzonderlijke plek om de rust te omarmen.’  Dit paradijselijk eiland, dames en heren, ligt dus op pakweg tweehonderd meter van de A9, die hier momenteel nog wordt verbreed ook. Elke vijf minuten dendert er een vliegtuig over. Aan deze gave mentaliteit zal onze beschaving uiteindelijk ten onder gaan. Enfin, dat is misschien maar beter ook.


Een impressie van hoe paradijselijk Amstel Eiland er straks bij komt te liggen, gezien vanaf de verbrede A9.

Het was ons, lopend langs het water, al opgevallen dat er ongelooflijk veel schelpen van zoetwatermosselen in de bermen lagen. Die ook wel eendenmossels genoemd worden, omdat, zo leg ik mijn zoon uit, men in vroeger tijden dacht dat uit deze schelpen eenden werden geboren. Waarvan ik later op internet uitvind dat dit helaas een klok klepel verhaal is. Een zoetwatermossel is geen eendenmossel, en een eendenmossel is geen zoetwatermossel. Een eendenmossel is niet eens mossel maar een kreeftachtige. Wel wist men in de Middeleeuwen zeker dat de rotgans uit de eendenmossel werd geboren – waarmee de rotgans meteen tot vis werd uitgeroepen en dus op de katholieke vleesloze vrijdag gegeten mocht worden – maar dat geldt dus niet voor de zoetwatermossel. Dat is altijd een mossel geweest en de vraag of hij eetbaar is wordt op internet beantwoord met de mededeling dat dat niet schadelijk is voor de gezondheid, maar wel ronduit vies. Meeuwen, want daar wil ik naartoe, denken daar heel anders over. In Ouderkerk aan de Amstel namelijk, zien we hoe het komt dat de bermen al de hele wandeling vol liggen met lege zoetwatermosselschelpen. Vlak voor onze neuzen zien we het gebeuren, als in een natuurfilm. Een flinke meeuw vliegt op met een mossel in de snavel, laat die vanaf zekere hoogte op het asfalt vallen, herhaalt dat nog een keer en vreet de kapot gevallen schelp dan gulzig leeg.



Vanaf Ouderkerk aan de Amstel komen we steeds dichter bij Amsterdam. Dat is te zien aan, nogmaals, de hoogbouw aan de einder, maar ook aan het toenemend aantal roeiboten op het water. Geen sloepen met dagjesmensen en picknickmanden, maar van die supersmalle wedstrijdboten waarvan je niet snapt dat je er op kunt zitten, laat staan met z’n vieren of z’n achten. Die ook wel geen roeiboot zullen heten trouwens. Het gaat er fanatiek aan toe. Zowel op het water als ernaast. Op de wegen en de paden aan weerszijden fietsen studentikoze types op ov-fietsen met de boten mee, per roeier een fiets, zo lijkt het, en roepen kakkineus klinkende aanmoedigingen door megafoons. ‘Anne-Fleur, daag jezelf uit om binnen het kader te blijven’, is er één die we toevallig verstaan.
Om bij station Rai te komen buigen we van de Amstel af, het Amstelpark in, waar gezinnen met kinderen, verliefde stelletjes, mannen met honden, joggers, vrouwen met kinderwagens en expats op vouwfietsjes, mensen in alle kleuren, soorten, maten en talen die de schepping voorradig heeft, getuigen van het feit dat we definitief in de grote stad zijn aangekomen.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het IJsselmeer. Zo lopen we van huis naar huis, in beide richtingen. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

Bekijk ook het fotoalbum bij deze wandeling.

Lees eerdere afleveringen van De Lange Weg Naar Huis in het archief.


Kijk zelf op het paradijselijk Amstel Eiland.

Trap naar het onbekende

Kunst onderweg

Soms weet je het gewoon niet. Niet zeker in elk geval. Dan kun je nog zo geïnteresseerd zijn, geregeld museumbezoeker, kunstacademie gedaan en alles, soms slaat de twijfel evengoed nog toe. Zou dit kunst zijn. Eerder in deze rubriek had ik nogal lollig vormgegeven zitmeubels al eens voor serieuze kunst aangezien, hier weet ik het ook weer even niet, in de grasberm langs de Amstel in Uithoorn. Is dit dan een robuust vormgegeven zitmeubel, met uitzicht op de rivier? En dus design? Een klein stukje terug stond al wel de Fauteuil van Jorien Rooymans-de Kruijff.. dus misschien is het een serie, een thema. En dus kunst. Maar voor hetzelfde geld is het een stapel natuursteen waar de gemeente nog plannen mee heeft, al zou ik niet weten wat.



Voor de zekerheid maak ik een foto maar veel fiducie heb ik er niet in. Als het kunst is, zal het van een plaatselijke grootheid zijn, denk ik er eerlijk gezegd bij. Een goedbedoelende amateur die ook eens conceptueel uit de hoek wilde komen.
Het is dus knap lullig dat ik er thuis achter kom dat dit een beeld van Armando is. Daar zit ik dan, met mijn goede smaak en mijn grote mond vol tanden. Armando! Waar ik tentoonstellingen van heb bezocht, waar ik films en documentaires over heb gezien. Waar ik artikelen over heb gelezen, interviews. Waar ik boeken van in de kast heb staan. Waar ik, ik zal het toegeven, op de academie in groepsverband misschien wel een beetje mee gedweept heb. En die ik nog altijd een intrigerende figuur vind. Tjees. Wat nu? Kan ik nog terug?
Een interessante kwestie. Want wat was mijn eerste indruk geweest wanneer er een bordje bij het beeld had gestaan? Met de Grote Naam erop, als maker. En wat doe ik met mijn huidige eerste indruk, nu ik weet van de hoed en de rand? Ga ik die herzien? Of gaat dat vanzelf? Onder het mom van dieper inzicht, en nadere beschouwing. De genadige tijd. Hmm. Ik vrees wel dat het niet niets uitmaakt.


Armando, beeldhouwer, violist, schilder, dichter en schrijver.. maker van een Gesamtkunstwerk.

Geheime Trap, heet het beeld. Het is van 1973 en het is, lees ik, het eerste stenen beeldhouwwerk van Armando. Het is een zware, aardse trap van bonkig, ongepolijst graniet. Vier ongelijke treden, twee hoge en twee lage. En doordat hij los in de ruimte staat, leidt hij nergens heen. Alleen naar boven. Naar de lucht, de wolken. De leegte. De hemel, het zwerk. Het onbekende. Weg van de aarde. De vrijheid. De vrijheid om zelf te bedenken waar deze trap je heen leidt. Of misschien wacht de trap op iets dat van boven komt. Hulp, misschien. Of troost. Bevrijding. Mededogen. De trap zou zo voor hoop kunnen staan. Hoop dat het nog goed komt. Hoop op ontsnapping. Hoop die je misschien liever verborgen houdt voor degenen die je de hoop niet gunnen. Vandaar wellicht de geheime trap.
Elders wordt de hoop bezongen als ‘the thing with feathers’, een schier onuitroeibare zachte kracht die ons altijd de mogelijkheid geeft weg te vliegen, al is het maar in gedachten. Diezelfde hoop, en diezelfde mogelijkheid, wordt hier dan verbeeld in hoekige blokken graniet. Onverzettelijk, en onverwoestbaar. Een troostrijke gedachte.


Twee keer De Ladder. Links in olieverf, rechts in brons. Het beeld staat in Amersfoort, nabij het monument Kamp Amersfoort, ter nagedachtenis aan de gruwelen die daar hebben plaatsgevonden tijdens WO2. De ladder staat symbool voor de wachttorens die het kamp destijds omringden, en dus voor de gevangenschap, maar ook voor de vrijheid van gedachten van de gevangenen, en de hoop op hulp en troost.

Het zijn wel de thema’s waar Armando (1929 – 2018) zich een oeuvre lang over heeft gebogen. Vrijheid, gevangenschap. Macht, onmacht. Geweld en oorlog. Hoop, troost, mededogen. Vergelijkbaar zijn zijn bronzen ladders, waarvan er één in Amersfoort staat, in de buurt van de plek waar in de Tweede Wereldoorlog kamp Amersfoort was, een Duits concentratiekamp. Nu een plaats van herdenking van de gruwelen die zich er hebben afgespeeld. Gruwelen waar Armando in zijn jeugd min of meer getuige van is geweest doordat hij er in de oorlogsjaren naast woonde. Als kind speelde hij in de omliggende bossen, en hoorde en zag dingen die hij zijn leven niet vergat. Die hem zijn leven als kunstenaar hebben beziggehouden. Hij vond er bijvoorbeeld de term ‘schuldig landschap’ voor. Landschappen die alles gezien hebben, maar geen krimp geven. Het allemaal hebben laten gebeuren. Hij heeft er velen geschilderd, in dreigend zwart wit, met omineuze rode accenten soms. Looiige, wat onbeholpen vormen en vlakken, pasteus geschilderd. Geboetseerd bijna, hij schilderde zonder kwasten. Met plompe loodgietershandschoenen maar uiterst bedachtzaam werd de verf opgebracht, op het doek gemengd en vormgegeven. Dezelfde zoekende werkwijze die zijn bronzen beelden uitstralen.


Drie schilderijen van Armando. Vlnr: Waldstück (2001); Gefechtsfeld (1985); Preussisch (1983/1984). Armando schilderde niet met kwasten maar met zijn handen. Met loodgietershandschoenen bracht hij de verf aan op het doek en zocht zo zijn weg. Een terugkerend thema, in al zijn werk, is het ‘schuldige landschap’. Landschap dat getuige is geweest van de meest verschrikkelijke gebeurtenissen maar zich er niet om lijkt te bekommeren.
‘Aan de bosrand werd een zootje mensen vermoord, er werd geslagen, gekermd, geschreeuwd en geschoten. Intussen zong een vogel het hoogste lied. Hij zat een beetje te schommelen op een tak.’
Uit: De straat en het struikgewas


Armando was schilder, beeldhouwer, dichter, schrijver, theatermaker, tv en filmmaker, acteur, violist, journalist en bokser. Maar een veelzijdig kunstenaar was hij niet, volgens zichzelf. Het was allemaal één geheel, vond hij. Het kwam allemaal uit dezelfde bron, met hetzelfde thema, dezelfde drijfveer. Hetzelfde doel. Al zijn werk, in alle disciplines, zag hij als één zogenoemd Gesamtkunstwerk. Of, zoals vriend en collega Cherry Duyns het bij zijn overlijden verwoordde: hij bouwde een kathedraal van werk. Een kathedraal met, zoals we nu dus weten, een geheime trap.


Naast onder meer beeldend kunstenaar en muzikant was Armando schrijver en theatermaker. Ook in zijn literaire werk speelde de oorlog een leidende rol. Herenleed was aanvankelijk een serie op vpro tv die later naar het theater werd gebracht. Absurde scènes met machtsverhoudingen als uitgangspunt. Behalve Armando waren daar ook Cherry Duyns en Johnny van Doorn bij betrokken.

>> We vonden de Geheime Trap in Uithoorn, tijdens een etappe van De Lange Weg Naar Huis. Lees hier eventueel het wandelverslag.

>> Lees meer afleveringen van Kunst Onderweg in het archief.

Waarschijnlijk niet eens echt een erg lelijke flat

Langs het pad

Wij zagen gewoon een zwaar gehavend flatgebouw. We rondden een bocht van de Amstel en daar doemde het voor ons op. In Uithoorn was het, aan de rand van Uithoorn. Het was in betere tijden waarschijnlijk niet eens echt een erg lelijke flat geweest. Nee.. een markant gebouw, zal het geweest zijn.



En ach, dat is het feitelijk nog wel, in alle haveloosheid. Geen massieve, anonieme rechttoe rechtaan naar boven kubus, maar een bijna luchtig bouwwerk, met een zekere lichtvoetigheid, en iets van elegance. Wat naar buiten uitstekende betonnen vloeren met daartussen gevels van voornamelijk glas, in dunne, metalen kozijnen gevat, en accentuerende witte borstweringen. Vier verdiepingen die aan de voorzijde met een flauwe ronding naar binnen neigen en bovenop, als een hoed, een kleinere vijfde verdieping met een langwerpige achthoek als dak.
Het doet mij een beetje denken aan zo’n plastic bouwpakketje voor naast de modelspoorbaan van je vader. Van het merk Faller, of Revell of zo. Modern eind jaren 50, begin jaren 60. Zo voor de vuist weg zou ik het gebouw ook in die tijd plaatsen en dat blijkt na enig online speurwerk gelukkig ook te kloppen. Het gebouw is van 1960 en ontworpen door Tjakko Hazewinkel (1932-2002).


Vlnr: De Cindu flat in haar gloriejaren; Tjakko Hazewinkel, de architect ervan.

63 jaar later is het in erbarmelijke staat. De begane grond is rondom dichtgetimmerd, zonweringen hangen aan flarden voor de ingegooide ramen, andere ramen zijn dichtgespoten met de onvermijdelijke graffiti. Het terrein is afgezet met bouwhekken.
Wij staan er naar te kijken en vragen ons af hoe het mogelijk is dat hier een heel flatgebouw staat te verkommeren terwijl een halve generatie gedwongen bij zijn of haar ouders moet blijven wonen omdat er geen woonruimte voorhanden is. Om van de mensen die elders in dit welvarende land nachtenlang buiten op een matje in de regen moeten slapen nog maar te zwijgen. Het zou een aardig pand zijn om te kraken, meent mijn jongste zoon, want ook hij is 23 en kan een eigen woonruimte voorlopig wel op zijn buik schrijven.
Ik fotografeer het gebouw, voor het wandelverslag, omdat we er nu eenmaal een tijdje bij hebben staan praten en ik het bovendien mooi van verloedering vind, en plaats de foto op instagram. Daar krijg ik er al snel een reactie op van iemand die het gebouw kent als een overblijfsel van de Cindu, een producent van teer- en asfaltproducten. En inderdaad, als ik flink inzoom op mijn foto zie ik op het dak nog het neonbord met het logo van Cindu International. De flat zal het kantoorgebouw zijn geweest. En het uitgestrekte, desolate met afgeragd beton beklede terrein dat we erachter zien liggen was dan ongetwijfeld het industrieterrein.


Het industrieterrein nog in vol bedrijf, met linksonder de Cinduflat. Toen wij erlangs liepen was er alleen nog een afgeragde betonbodem van over waarop wat vage, denkelijk tijdelijke bedrijvigheid plaatshad in de verhuur van toileteenheden en andere mobiele festivalbenodigdheden.

Een rondje internet laat zien dat ook dat inderdaad allemaal klopt. We vinden foto’s van de flat in volle glorie, op de kop van een uitgebreid industrieel complex van silo’s, hangars, fabrieksgebouwen, schoorstenen en heel veel pijpleiding. We lezen dat de fabriek in 1922 werd opgericht als de Nederlandsche Teer- en Asphaltindustrie, op het terrein dat in 1916 was verlaten door een zwavelzuurfabriek. Na een fusie met de Utrechtsche Asphaltfabriek in 1955 werd de naam Cindu, een afkorting van Chemische Industrie Uithoorn. Er werden stoffen geproduceerd als elektrodenpek, voor de aluminiumindustrie; carbolineum en creosoot, voor het verduurzamen van hout; teer, roetolie en naftaline. Klinkt niet al te fris allemaal en, ja, ook dat klopt. Er werd gewerkt met kankerverwekkende, vluchtige, giftige, licht ontvlambare en zelfs explosieve stoffen en de fabriek stond jarenlang garant voor schandelijke luchtvervuiling en enorme verontreiniging van grond- en oppervlaktewater. De schoorstenen stootten een stinkende rook uit die het buiten drogende wasgoed in de wijde omgeving geel kleurde, zo lezen wij. Bij sloten en water in de buurt stonden waarschuwingsborden: sterk verontreinigd water, aanraking met water en slib vermijden.
Cindu was de eerste Nederlandse industrie waar de milieubeweging tegen ten strijde trok, met enig succes, zodat er in de loop der jaren in elk geval zuiveringsinstallaties in gebruik werden genomen. Pas in 2014 sloten de deuren.


Cindu viel de eer te beurt de eerste industrie te zijn waartegen de milieubeweging ten strijde trok.


Oude journaalbeelden van de brand die in 1992 woedde op het industrieterrein. Geen gevaar voor de volksgezondheid, luidde de standaard geruststelling der overheden.

In 1992 voltrok zich nog een vrij serieuze ramp op het terrein. Een explosie veroorzaakte een enorme brand, die aan drie mensen het leven heeft gekost. Op oude journaalbeelden zien we dichte, gitzwarte rookwolken van tientallen meters in omtrek en honderden meters hoog verrijzen, die tot kilometers ver te zien moeten zijn geweest. Maar gelukkig wisten de overheden al meteen sussend te melden dat er geen enkel gevaar voor de volksgezondheid viel te vrezen. Sluit ramen en deuren en gaat u maar rustig slapen. Een oude reflex waar men ook vandaag de dag nog altijd graag in wil schieten.


Nieuwe plannen voor het oude gebouw aan de Amstel, waarbij er een extra verdieping aan zou worden toegevoegd. Na de renovatie zouden het shortstay appartementen in het hogere huursegment worden.

Dan lezen we ook nog berichten dat er plannen zijn de kantoorflat te renoveren en er appartementen in te realiseren. Zogenoemde shortstay appartementen, in het hogere huursegment. Het is een bericht uit 2021 en veel schot lijkt er dus vooralsnog niet in te zitten, maar ja.. het gebouw staat wel aan de Amstel natuurlijk. Dat kan nooit iets zijn voor starters, of jongeren, of sociale huurwoningen. Misschien is het in dit verband nog aardig te vertellen dat Tjakko Hazewinkel, de architect van deze flat, ook in de vroege zestiger jaren, de Weesperflat bouwt, studentenhuisvesting in Amsterdam; in 1964 campuswoningen voor studenten van de universiteit Twente; en in 1970 een blok arbeiderswoningen renoveert in de Amsterdamse zeeheldenbuurt.  
Enfin.
Wij zagen gewoon een zwaar gehavend flatgebouw. We rondden een bocht van de Amstel en daar doemde het voor ons op.

>> Lees eventueel het verslag van de bijbehorende wandeling, een etappe van De Lange Weg Naar Huis, van Woerdense Verlaat naar Uithoorn

En straks een pikketanussie

Kunst onderweg

Wordt hier nog druk onderhandeld? Op het marktplein in Uithoorn, aan de rand van de Amstel? Tegen de achtergrond van de Hypotheker, pop up store Stay Looove en horecaondernemingen met weinig opwindende namen als Geniet aan de Amstel en Sjiek aan de Amstel? Zo op het eerste oog wel. Twee bronzen mannen staan tegenover elkaar op een sokkel en beoefenen met serieuze gezichten het vrijwel verloren gegane ambacht van het handjeklap. Hoewel het er eigenlijk ook een beetje op lijkt dat ze zojuist tot overeenstemming zijn gekomen. Het zou best eens de aanzet tot de beklinkende handdruk kunnen zijn, die we hier zien uitgebeeld.



Wie de beste deal sluit zullen we nooit weten, wat de inzet was is duidelijk. Dat zijn de drie kazen aan de voeten van één van de mannen. De man met de pet en het korte jasje, de man op klompen. De kaasboer, die zijn handel komt aanbieden, op de kaasmarkt van weleer. Zijn rechterhand houdt hij op, in afwachting van een nieuw bod, zijn linkerhand heeft hij in zijn broekzak weggestoken. Die heeft hij niet nodig. Daar weet hij geen raad mee. Hoewel.. met zijn aldus licht ongeïnteresseerde houding laat hij wel merken dat hij niet van plan is onder zijn prijs te duiken.
De andere man, een rijzige gestalte, draagt een hoed, een lange jas, een sjaal en schoenen. Hij is de kaashandelaar, de man met het geld. Het is zijn hand die aan lijkt te sturen op een handdruk, de bezegeling van een overeenkomst. De boer heeft zijn laatste bod gedaan, de handelaar gaat ermee akkoord. De koop is gesloten. Misschien dat ze er zometeen, in de voorloper van Geniet aan de Amstel, een pikketanussie op pakken, we zitten onder de rook van Amsterdam tenslotte.



Het zijn beiden mannen van zekere leeftijd. Je ziet het aan hun schonkige koppen, hun doorgroefd gelaat, hun grote oren. Hun ouwe mannen nekken. De kaashandelaar doet me trouwens wat denken aan een reeds lang overleden oom, ik kan zijn bassende stem bijna horen. Maar goed, dat terzijde.
Het beeld werd 29 augustus 1981 aangeboden, blijkens een in de stoep verwerkte plaquette, door de Willem Meindert de Hoop Stichting. Een stichting die, zo lezen wij, zich ten doel stelt ‘het vreedzaam samenleven en/of het fysieke en geestelijke welzijn van de mens te bevorderen’. Eén en ander op basis van de christelijke levensbeschouwing van de naamgever, Willem de Hoop, wiens zoon Jan deze stichting in het leven riep en het initiatief nam voor dit beeld. Andere projekten van de stichting spelen zich af op het gebied van gezondheidszorg en welzijnswerk in binnen- en buitenland.
Het beeld van de twee mannen, dat in de volksmond De Kaashandelaren wordt genoemd maar wiens officiële naam luidt: Handjeklap (het kaasboertje), is bedoeld de herinnering aan de Uithoornse kaasmarkt levend te houden. ‘Wat zijn zuivelproductie betreft is Uithoorn wel één van de voornaamste dorpen’, lezen wij in een publicatie van Jan Feith uit 1915. De kaas- en botermarkt dateert van 1858. In 1915 wordt dat een afzonderlijke kaasmarkt, ‘ter wille van den jaarlijkschen uitvoer van dit product, die op een miljoen kilo geschat wordt’, die in 1919 dan weer wordt samengevoegd met de veemarkt.
Drie kaashandelaren waren er in die tijd, in Uithoorn, waaronder Willem Meindert de Hoop. Er wordt wel beweerd dat de bronzen kaashandelaar op de sokkel de beeltenis van deze Willem de Hoop zou zijn, maar daar wordt door anderen, die het weten kunnen, tegenin gebracht dat dat niet kan omdat Willem de Hoop klein van gestalte was. Bovendien is de kunstenaar, zo valt ook her en der te lezen, voor studie en inspiratie voor het beeld, naar de kaasmarkt van Bodegraven getogen. Waarom is niet duidelijk. Misschien was dat een grotere kaasmarkt, of misschien was het dichter bij huis.


De kaasmarkt in Bodegraven aan het begin van de twintigste eeuw. Wanneer de kaasboer zijn handel verkocht had, was hij gedwongen de rest van de dag te wachten op het eind van de markt omdat hij geen kant meer op kon, met zijn kaasbrik. Hier zou Kees Verkade, jaren later uiteraard, zijn inspiratie halen voor het beeld in Uithoorn.

Die kunstenaar is de recentelijk overleden Kees Verkade (1941-2020) en die zijn we deze wandeltocht al eerder tegengekomen. In de Amsterdamse Waterleidingduinen zagen we zijn bronzen gezin terug naar de Opel Kadett lopen, na een zomerse picknick in de natuur. Wat nu volgt is een licht aangepaste versie van wat we toen over hem te vertellen hadden.
Kees Verkade, geboren in Haarlem, kon op jonge leeftijd al aardig tekenen en meldde zich aan bij de Rietveld Academie in Amsterdam. Waar hij te burgerlijk werd bevonden, het waren de jaren zestig. Bij de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag schreef hij zich vervolgens in voor een cursus reclametekenen. Toen deze vol bleek te zitten, week hij min of meer noodgedwongen uit naar boetseren en beeldhouwen en dat pakte helemaal niet rottig uit. Sterker nog, je zou kunnen zeggen dat het een gouden greep was want vanaf hier ontrolt zijn carrière als beeldhouwer zich bijna als een sprookje. Een Hollandse American Dream.


Kees Verkade. Beeldhouwer.

Keurig in pak met stropdas reed hij na de academie op de fiets de Haarlemse architecten af om foto’s van zijn werk te tonen. Zelf zegt hij daarover: ’Je kunt als kunstenaar wel kapsones hebben, maar geen mens komt zomaar op je af’. Zo haalt hij zijn eerste opdrachten binnen.
Dan, op een goede dag, let op want hier begint het sprookje, koopt een beroemd Amerikaans fotograaf, David Douglas Duncan, wat van zijn werk, geloof het of niet, bij een kraampje op de Haarlemse kunstmarkt. Hij toont het aan zijn jetset-entourage aan de Rivièra, regelt een hele pagina in Time Magazine voor the hottest underground sculptor from Holland, en Verkades kostje is gekocht. De internationale opdrachten stromen binnen. Werk van Verkade wordt gekocht door Frank Sinatra en Kirk Douglas. Via zijn tweede vrouw, Ludmila, telg van Russische en Engelse adel, raakt hij dan ook nog eens verzeild in de kringen rond de koninklijke familie van Monaco, waar hij zo’n beetje huisvriend en hofleverancier wordt.
De Nederlandse kunstwereld heeft dat lange tijd moeilijk gevonden. ‘Ze vinden me te commercieel. Verdacht’, aldus Verkade daarover. Al werden ook vanuit Nederland met grote regelmaat bestellingen geplaatst, en is zijn werk op veel plekken in de openbare ruimte te zien, is zijn recente overlijden breed en uitgebreid herdacht, de musea willen er nog niet echt aan, aan the hottest underground sculptor from Holland.


Picknick. Het beeld van Kees Verkade dat we eerder op onze wandeltocht tegenkwamen in de Amsterdamse Waterleidingduinen, bij Bloemendaal.


In Alkmaar, ook een kaasstad tenslotte, staat ook een beeld van kaashandelaren. Het is gemaakt door John Bier en het is van 1985. Het zou kunnen dat deze kunstenaar voor zijn inspiratie de kaasmarkt van Uithoorn heeft bezocht. Verder valt op dat zijn handelaar klein van gestalte is. Maar of het hier dan wel Willem Meindert de Hoop betreft lijkt uiterst onwaarschijnlijk.

>> Lees eerdere afleveringen van Kunst Onderweg in het archief

Wij kwamen het Kaasboertje tegen op het Marktplein in Uithoorn, tijdens een etappe van De Lange Weg Naar Huis.

>> Lees eventueel het wandelverslag van deze etappe

>> Lees de aflevering over Picknick van Kees Verkade in het archief

De voluptueuze fauteuil

Kunst onderweg

Het is dat het aan de frisse kant is, deze vijfde januaridag van het jaar, anders was het beslist aanlokkelijk geweest hier even in neer te zijgen, en wat te rusten, in deze voluptueuze fauteuil aan de oever van de Amstel. We zijn in Uithoorn en naderen het eindpunt van de wandeling dus daar ligt het niet aan, maar de fauteuil is van brons, en dat lijkt ons vandaag toch wat te koud aan de kont.



Hadden we het wel gedaan, hadden we uitgekeken over de Amstel die verderop, vlak voor de Thamerkerk met haar kuukse koepeltorentje, kalm en breed de bocht naar rechts neemt, richting de hoofdstad. Als we de bronzen poef hadden kunnen verschuiven, hadden we daar onze benen op uit kunnen strekken, de thermosfles met thee had binnen handbereik op de bronzen salontafel kunnen staan. Daar hadden we gezeten, in een driehoekig, met klinkers bestraat openlucht kamertje in de grasberm aan het water.
Het valt goed voor te stellen dat de stoel in zonniger tijden regelmatig bezet zal zijn. Wat ook precies de bedoeling is, lezen wij op een gemeentelijke website in gemeentelijke taal, omdat ‘het beeld is aangeschaft om tegemoet te komen aan het verlangen om zowel de leefbaarheid als de verfraaiing van de oude dorpskern te bevorderen, en er daarom is gekozen voor een functioneel kunstwerk’. Voilà, kunst waar je nog eens wat aan hebt. Neemt u plaats, en doe of u thuis bent.


Het uitzicht vanuit de Fauteuil. De Thamerkerk, aan een bocht van de Amstel.

Een aluminium plaatje dateert het beeld op 1982, als maker wordt J. Rooymans – de Kruijff genoemd. De J blijkt later voor Jorien te staan en de achternaam voluit is Rooymans – de Kruijff van Dorssen. Verder komen we niet al te veel over de kunstenaar te weten. Behalve dat ze werd geboren in voormalig Nederlands Indië, als dochter van een Nederlands beroepsmilitair, in 1933. Een geboortejaar dat haar relatieve afwezigheid op internet misschien wel kan verklaren. In 1938 verhuisde ze met alleen haar moeder naar Nederland, waar ze vanaf 1955 studeerde aan de Rijksacademie voor beeldende kunsten en in 1968 trouwde met Ron Rooymans, die ook beeldend kunstenaar was.
Langs die kant vinden we ook slechts karige informatie. We lezen bijvoorbeeld dat Ron Rooymans een teruggetrokken bestaan leidde in Gellicum, Gelderland, met zijn gezin. Waaruit je zou kunnen opmaken dat er één of meerdere kinderen zijn. Dat gezin laat hij dan weer wel met regelmaat lange periodes alleen achter, in Gellicum Gelderland, om in zijn eentje op een onbewoond eiland bij Engeland aan het werk te gaan. Wat misschien wel iets zegt over het huwelijk, maar wat? En wat hebben wij er mee te maken?


Van Jorien Rooymans – De Kruijff van Dorssen zijn geen foto’s te vinden, tenminste, niet door ons. Links: Ron Rooymans in gezelschap op het onbewoond eiland waar hij zich regelmatig zonder gezin terugtrok, om alleen te werken. Zou de vrouw naast hem Jorien kunnen zijn? Dat hij zijn gezin toch eens heeft meegenomen? Rechts: Naakt trap afdalend, een tekening van Ron Rooymans. Zou Jorien zijn model zijn geweest?

Dan is er de anekdote over het beeld Brains, dat in Amsterdam sinds 1968 op het schoolplein staat van wat nu het Comenius Lyceum is, en dat in 2011 werd toegeschreven aan Ron Rooymans, omdat in Eindhoven een vrijwel identiek beeld met de naam Brains staat van de hand van Ron Rooymans. Ook van 1968. In 2016 liet Jorien Rooymans echter per e-mail weten dat het Amsterdamse beeld van háár was, en niet van haar inmiddels overleden man.
Hoe die vork in welke steel zit zou je toch graag willen weten. Hebben ze als pasgetrouwd stel samen hetzelfde beeld staan maken? Was het een grap, om de goegemeente een beetje te dollen? Was de relatie zo hermetisch dat ze als vanzelf op hetzelfde werk uitkwamen? Of vindt zij dat hij haar idee heeft gejat en wil ze dat nu alsnog even rechtzetten? We weten het niet. We zouden het haar kunnen vragen want we zien haar naam nog wel als contactpersoon op de website van haar overleden man vermeld staan, wat dan toch maar op eind goed al goed duidt, maar soms is de vraag stellen leuker dan hem beantwoord krijgen.
Goed.. we dwalen een beetje af.


Vlnr Brains, Jorien Rooymans, 1968, Brons, Amsterdam; Brains, Ron Rooymans, 1968, brons, Eindhoven. De Brains van Jorien Rooymans (links) werd in 2011 toegeschreven aan Ron Rooymans, haar overleden echtgenoot, omdat de Brains in Eindhoven (rechts) van Ron Rooymans is. In 2016 stuurde Jorien Rooymans echter een mail om dat recht te zetten. De Amsterdamse Brains zijn van haar. De Eindhovense Brains zijn slechts 36 cm hoog en zal dus misschien een model of een schets voor het grotere beeld in Amsterdam geweest zijn. Hoe het precies zit weten we niet.

In het begin van haar carrière, jaren zestig vorige eeuw, werkt Jorien de Kruijff in een naturalistische stijl en maakt ze contemplatieve bronzen, voornamelijk vrouwenfiguren. Later neemt ze bestaande voorwerpen als uitgangspunt, zoals bijvoorbeeld De Fauteuil in Uithoorn, die meer of minder worden geabstraheerd, soms tot onherkenbaar aan toe, zoals De Strijkplank, die in Utrecht staat. In deze periode maakt ze ook vaker beelden die naast hun decoratieve waarde een functie kunnen hebben als zitmeubel, of speeltoestel. Nog weer later richt ze zich op het verbeelden van meer ongrijpbare begrippen als tijd en concentratie, en verruilt ze het brons voor klei en textiel. In 1981 ontvangt ze de prestigieuze Charlotte van Pallandt prijs voor jong beeldhouwtalent. Werk van Jorien Rooymans – de Kruijff van Dorssen is te vinden in de openbare ruimte van onder meer Amersfoort, Arnhem, Amsterdam, Utrecht en Den Haag. En Uithoorn dus.


Ander werk van Jorien Rooymans, vlnr: Zwemmen leren, 1965, brons, Arnhem, dit beeld werd in 2010 gestolen; Ruth, de arenlezende vrouw, 1964, brons, Den Haag en Amersfoort; Schapen met boom, 1972, steen, Utrecht, dit beeld staat op een schoolplein en is ook bedoeld als speelobject; Strijkplank, 1983, brons, Utrecht, haar laatste beeld dat in brons werd gegoten.

>> Lees meer afleveringen van Kunst Onderweg in het archief

De Fauteuil kwamen we tegen in Uithoorn, tijdens een etappe van De Lange Weg Naar Huis

>> Lees eventueel ook het wandelverslag van deze etappe

Driemaal is scheepsrecht

Van Woerdense Verlaat naar Uithoorn, een etappe van De Lange Weg Naar Huis*, gelopen op donderdag 5 januari 2023

Nou zal ik niet beweren dat ik mij altijd hondstrouw aan mijn voornemens houd, dat mijn plannen groot en klein altijd dapper stand houden, in de maalstroom van het dagelijks bestaan, maar dit is er dan toch maar mooi van gekomen. De fietsendrager waarvan ik mij na de vorige etappe had voorgenomen die aan te schaffen, staat in de schuur. Geheel en al in elkaar gezet. En zo komt het dat we onze wandeldag vandaag beginnen met het onwennig op de trekhaak plaatsen van een fietsendrager, elkaar nogmaals hardop afvragend hoe het in vredesnaam mogelijk is dat dat hele gewicht klemvast blijft zitten op nota bene een bolletje, en vervolgens het onhandig met vallen en opstaan opladen en vastsnoeren van twee fietsen. Vanachter het slaapkamerraam belangstellend gadegeslagen door mijn vrouw, die daar speciaal haar warme bedje even voor heeft verlaten, voor het verwachte spektakel. En alles in het donker want de winter mag dan zijn afgeschaft, de korte dagen zijn dat nog niet en we willen op tijd op pad.



We laten de fietsen in goed vertrouwen maar vastgeklonken aan een hekje achter op een wat vaag industrieterrein van Uithoorn, de auto vervolgens op een parkeerterrein naast de kerk in Woerdense Verlaat en starten vandaar welgezind de wandeling, die ons vandaag geheel en al langs het water van de Kromme Mijdrecht en de Amstel terug naar Uithoorn zal voeren, een beproefd ingenieus systeem om almaar onbetrouwbaarder en grofmaziger openbaar vervoer te omzeilen.



Het eerste stukje van deze etappe heb ik vorige keer al gelopen, bij wijze van onderzoek, om uit te vinden of er een voetveer was waar ik dacht dat een voetveer zou zijn, wat niet het geval bleek. Wat dan weer niet erg was omdat het onderzoek verder uitwees dat er voldoende andere mogelijkheden waren de Kromme Mijdrecht tijdig over te steken om aan de goede zijde van de Amstel terecht te komen. Dit alles op een warme lentedag in oktober. De bomen waren nog groen, de zon aan een strakblauw zwerk. Vandaag ziet het er anders uit. Vandaag is het een frisse, grijze lentedag in januari. De bomen zijn misschien nog kaal maar dat houden ze niet lang meer vol als het zo blijft. En wanneer het zonnetje er later op de dag alsnog even bijkomt wordt het toch gewoon weer aangenaam. Het is niet dat we dat niet lekker vinden natuurlijk, maar een beetje zorgelijk zou je het toch ook moeten noemen.



Lopend langs de rivier zien we het landschap en de omgeving steeds van karakter veranderen. Even buiten Woerdense Verlaat treffen we wat industriële toestanden, met hijskranen, transportbanden, opslagloodsen en silo’s, een binnenvaartschip met de naam Res Nova, een zilvergrijs personenautootje op de achterplecht. Verderop is het één en al rustieke Hollandsheid met pittoreske huisjes aan het water, een wipmolen en stralend witte ophaalbruggetjes. We komen langs boerenland – lege grasweiden met elke tien meter een sloot naar de horizon. Rietlanden en waterig natuurgebied. Wat toch weer opvalt, zo lopend op de kruin van de dijk, is hoe hoog het water in de rivier staat ten opzichte van het land aan onze andere hand. Hoe laag ons land ligt ten opzichte van al dat water. Het is iets dat je weet natuurlijk, en als Hollander als vanzelfsprekend voor normaal aanneemt, maar in deze tijden stemt het ook tot nadenken. Zijn we niet overmoedig?



We zien recreatieparken van verschillend pluimage – van nauwelijks onderhouden hutjemutje stacaravans tot zeer ruim omheinde villa’s waarvan je niet wilt geloven dat dat alleen maar vakantiehuisjes zijn. En ook wat permanente bewoning betreft lopen de zaken nogal uiteen. We komen langs woonwagenparken en rijtjes woonboten die merkwaardige enclaves vormen, waar eigen wetten lijken te gelden. We komen door straatjes met wat je arbeiderswoninkjes zou noemen en doorsnee winkelstraten, inwisselbaar voor alle anderen. Maar ook zien we kapitale vrijstaande panden. Onder architectuur gebouwde moderne paleizen met veel glas, hippe materialen en dubbele garages. Elders staan weer goed onderhouden boerderijen met waarschijnlijk godvruchtig bedoelde namen op de gevel. Zo treffen we De Eensgezindheid. Een prachtig onderhouden boerderij, met boograampjes, vrolijk siermetselwerk, fraaie sluitstenen boven de ramen en een zeer geornamenteerde daklijst, met niettemin de blauw wit rode vlag der verdeeldheid aan de schuur gebonden. Eerder zien we huize Schijn Bedriegt al aan de overkant staan. Ook hier krabben wij ons even niet begrijpend achter de oren. We moeten blijkbaar maar aannemen dat het lang geen pretje is hier te wonen, in een knappe, ruime, monumentale boerderij aan het water, met een enorme tuin eromheen, aan een rustig weggetje in landelijk gebied met de stad binnen handbereik, een dikke auto op de oprijlaan, in één van de rijkste en welvarendste landen van de wereld. Ontevredenheid, het zou wel eens de achtste hoofdzonde kunnen zijn.



Halverwege de Kromme Mijdrecht worden we ingehaald door de Res Nova, het binnenvaartschip dat we in Woerdense Verlaat aan de kade zagen liggen. We staan even stil om te kijken hoe het schip de bocht neemt en zien met enige verbazing de imposante waterverplaatsing die met het passeren gepaard gaat. Het water wordt van de kant weggezogen, het peil zakt plaatselijk enige centimeters, om vervolgens in ruisende golven weer terug te keren en pas na een tijdje weer tot rust te komen. En dat terwijl de Res Nova nogal hoog op het water ligt en dus waarschijnlijk geen lading draagt.
Drie kinderen, het is een duidelijk aflopend rijtje gebruster, zijn ingewikkeld in de weer met elkaar, twee fietsen en een kerstboom die te groot voor ze is maar die ze toch mee willen nemen zonder een heel end te lopen. Op onze terugweg zien we ze huis aan huis gaan aan de andere kant van de rivier, in het gezelschap van hun vader, die blijkbaar te hulp is geschoten met een aanhangwagentje. Er liggen heel wat kerstbomen in, morgen is het Driekoningen, dan moeten ze officieel de deur uit. Misschien leveren de kinderen ze in bij een inzamelpunt, in ruil voor een grijpstuiver, zodat de gemeente er verder geen omkijken naar heeft, maar voor hetzelfde geld bouwen ze vanavond een spectaculair vreugdevuur, achter op het erf. En geef ze eens ongelijk.



Opzienbarende observaties op het gebied van vogels en ander gedierte doen we vandaag niet. Of het moeten de opvallend kleine eendjes zijn die weinig schuw in de berm blijven zitten. Van een afstandje lijken het twee doodgewone wilde mannetjeseenden – groene kop, gele snavel, bruine borst, blauw vlekje achterop – maar ze zijn dus opvallend klein. Met vrij veel wit ook eigenlijk en een klein uitgevallen snaveltje. Naspeuring op internet leidt later tot de voorzichtige conclusie dat het gaat om de Hollandse Kwaker, een gefokte, tamme boerderij-eend die aan de omschrijving voldoet. Dat verklaart meteen het feit dat ze niet luid snaterend opvliegen bij onze nadering. Verder treffen we ganzen, natuurlijk, en meerdere grote zilverreigers die zo langzamerhand een steeds vertrouwder beeld gaan vormen in het landschap. Een piepklein luid mauwend jong katje dat we nadrukkelijk moeten overreden niet met ons mee te lopen, tellen we ook nog mee.



Omdat we de hele tocht langs rivieren lopen, lopen we de hele dag over slingerende dijkjes. Soms is dat een verhard fietspad, soms een grasdijk, behoorlijk glibberig hier en daar, een enkele keer worden we om het erf heen gevoerd van iemand die geen wandelaars in zijn uitzicht duldt, en naarmate we de bewoonde wereld naderen wordt het een langzaam breder en drukker bereden wordend asfaltweggetje. Tot we de bebouwde kom van Uithoorn in wandelen. Daar lopen we over de drijvende aanlegsteigers van verlaten plezierhavens, betreden het stiltemonument in het water voor de Thamerkerk, brengen een kort bezoek aan het daar ook bij gelegen, wat vervallen kerkhofje, om af te sluiten op de betonnen kades van een afgeleefd, naargeestig industrieterrein, waar een buitenlands ogende meneer een zeer glanzende auto vanuit alle hoeken staat te fotograferen, denkelijk om hem op Marktplaats te verkopen. Als we hem prijzen met zijn mooie auto lacht hij ons vriendelijk maar niet begrijpend toe. Dan zien we, om de laatste bocht, als het einde van een rode draad, de Res Nova aangemeerd liggen. En onze fietsen staan er nog.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het IJsselmeer. Zo lopen we van huis naar huis, in beide richtingen. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

>> Bekijk eventueel het fotoalbum bij deze wandeling

>> Lees eerdere afleveringen van De Lange Weg Naar Huis

Een onthutst kwartier op een druilerige dag

Lopen langs linies, Den Helder, gelopen op zondag 20 november 2022

Een ronduit druilerige dag hebben we ervoor uitgekozen, om lopend langs de forten en linies van Den Helder het leven weer eens door te nemen, mijn oude Haagse vriendin en ik. Het staat eigenlijk voortdurend op het punt te gaan regenen. Het is koud, er staat een vervelende wind, de lucht is grauw. Het is het weer dat je je voorstelt bij Den Helder, hoewel ik weet dat het ook anders kan, dat ik Den Helder daarmee tekort doe.



Maar goed, het weer laat zich niet plannen en aan de andere kant heeft het ook wel wat, die druilerigheid. Het past wel bij al dat afgeragde, treurig stemmende oorlogsbeton waar we langs worden geleid. Overblijfselen uit de meer druilerige episodes in onze vaderlandse geschiedenis tenslotte. En het geeft ons daarbij toch ook iets heroïsch. We lopen hier toch maar, in weer en wind, op de zeedijk, met onze capuchons over de oren getrokken. Ik zal er hier ook maar vast bij verklappen dat we het de hele wandeling droog hebben gehouden, al was het op het nippertje. Tegelijk met het dichttrekken van onze autoportieren barstte de bui los, als op een startschot, en met zwoegende ruitenwissers reden we terug naar huis. Wij zagen dat als een beloning voor ons doorzettingsvermogen. We hadden tenslotte ook kunnen besluiten het leven maar gewoon veilig aan de keukentafel door te nemen, met die weersvoorspellingen.



We starten de wandeling halverwege de routebeschrijving, bij Fort Kijkduin. Achteraf gezien zou dat wat betreft de forten en linies wel eens meteen het hoogtepunt geweest kunnen zijn. Het is het enige fort waar je binnen kunt lopen, door een poort en over een houten brug, en het enige dat er onderhouden uitziet. Het merendeel van wat we hierna gaan tegenkomen is wat meer in verval en vaak ook ondergespoten met graffiti, de schimmel van onze beschaving.
Fort Kijkduin. Ik ben al vaker over deze houten brug gegaan, heb al vaker op dit binnenplein gestaan, ik weet dat het een museum is.. toch komt het er ook deze keer niet van naar binnen te gaan. Nou ja, we komen tenslotte ook om te wandelen, zo lopen die dingen.



Waren we wel naar binnen gegaan, waren we te weten gekomen dat het fort in 1811 werd gebouwd, in opdracht van Napoleon, die van Den Helder en Huisduinen het Gibraltar van het Noorden wilde maken. Dat het 700 soldaten kon huisvesten, in die tijd. Dat het fort in 1939 ook op oorlogssterkte werd gebracht en dat de Duitse bezetter het vanaf 1940 gebruikte als opleidingscentrum voor zijn marine. Dat er vanaf 1822 een bakstenen vuurtoren op heeft gestaan, die in 1877 werd vervangen door een gietijzeren, een stukje terug langs de zeedijk – de rode Lange Jaap, die vandaag de dag wegens gebrekkig onderhoud op instorten staat te staan. En dat bij de dijkverzwaring een groot deel van de verdedigingswerken om het fort zijn verdwenen. Nu hebben we dat allemaal op wikipedia moeten lezen. We bewonderen nog wel even het paddenstoelvormige zinken dak dat er begin deze eeuw bij een grootscheepse restauratie als opvallend modern element aan is toegevoegd.



Door de duinen achter Huisduinen langs passeren we de kroontjesbunker, een gevandaliseerd betonnen complex dat een torentje draagt met inderdaad iets van een kroon op het hoofd. Het zou oneerbiedig zijn te zeggen dat het nog het meest op een doornenkroon lijkt, aangezien deze bunker door de Duitse bezetter is gebouwd en tijdens de tweede wereldoorlog een centrale rol speelde in de kustverdediging van Texel en Noord-Hollland. Fraai is het allemaal niet.
Om van het ene naar het andere fort te komen, lopen we eigenlijk behoorlijk veel over de straten en pleinen van Helderse wijken die niet direct in aanmerking komen voor schoonheidsprijzen. Den Helder kan er zelf misschien niet veel aan doen, is in de oorlog zo vaak gebombardeerd dat er niet veel van is overgebleven, maar zeker met dit weer is het wel erg mistroostig. De korte stukjes die door smalle strookjes parkachtig bos of groen leiden kunnen dat nauwelijks compenseren. Verder valt het op, nu we toch aan het mopperen zijn, dat de routebeschrijving ons ook regelmatig óver de bunkers en de versterkingen leidt, in plaats van erlangs, wat in veel gevallen ook had gekund. Waardoor we niet altijd te zien krijgen wat er te zien valt. Pas later komen we daar achter. Geen ramp natuurlijk, ook hier geen architectonische hoogstandjes, maar het was leuk geweest, voor een route die het militaire aspect als uitgangspunt heeft.



Om al kletsend geen afslag te missen en zo van de route af te dwalen hebben we de uitgeprinte beschrijving vrijwel permanent bij de hand, want er zijn nogal wat afslagen en zijstraten en -paden om te missen, zeer gedetailleerd omschreven en uit de doeken gedaan. Zo staan we toch af en toe wat weifelend om ons heen te kijken omdat we de bedoeling niet in één keer doorgronden. Zo onhandig staan we blijkbaar te schutteren, met onze digibete helwitte A4tjes, links kijkend, rechts kijkend, dat een goedbedoelende, toevallig langslopende jongeman ons ongevraagd uit de brand komt helpen. Met brede gebaren duidt hij ons wel drie verschillende mogelijkheden uit om bij het fort Dirksz Admiraal te komen, die hij zelf alledrie duidelijk helder voor ogen heeft, maar waar wij bij de eerste de beste en-dan-meteen-links het spoor al bijster zijn. Ook omdat we maar half luisteren. Omdat we allebei teveel bezig zijn met het besef dat we hier worden aangezien voor de hulpeloze bejaarden die we nog lang niet zijn. Die we vastbesloten zijn nooit te worden. We hebben het er nog een onthutst kwartier over. Dan worden we er door de ontmantelde geschutskoepels op fort Dirksz Admiraal aan herinnerd dat er ergere dingen in de wereld zijn.

>> Bekijk eventueel het fotoalbum bij deze wandeling

>> Lees eventueel nog een wandeling rond Den Helder

Kijk over de dijk

Kunst onderweg

Hoe is het mogelijk dat wij dit vandaag pas voor het eerst zien? We waren hier eerder, we weten het zeker. Op 16 januari 2015, om precies te zijn. Toen wandelden we hier ook, bij Stroe, op Wieringen. Toen schuilden we hier nog voor de regen, in de kantine van de aanpalende camping. En toen moet dit er ook gestaan hebben, onderaan de dijk,  want naspeuring leert ons dat het er al staat sinds 2003. Het heeft zelfs al een opknapbeurt gehad en al. Het is toch niet bepaald een bescheiden beeldje, onopvallend weggemoffeld in het struweel. Als het woord pontificaal nog niet had bestaan, hadden we het hiervoor kunnen uitvinden.



Een metershoge toren van cortenstaal, strak, slank en elegant de lucht in priemend, met een kek puntig dakje in top. Het refereert onmiskenbaar aan de kerktorentjes die we hier op het eiland verspreid aan de einder zien staan. Die zijn ook van alle tierelantijnerij verstoken, die zijn ook strak en sober afgewerkt met een vrij basale, gemetselde spits. Het doet trouwens ook aan een vuurtoren denken, zien we nu, want bovenin, onder het dak, zit een langwerpige, rechthoekige opening. Een sleuf. Zou het schietsleuf zijn? Is er een verdedigingswerk bedoeld? In alle gevallen zal het beeld vanaf de Waddenzee te zien zijn, als het idee van een toren aan de horizon, want het steekt ruim boven de zeedijk uit.
Uit nader onderzoek blijkt dat het eigenlijk andersom bedoeld is. Het is een uitkijktoren. In het beeld is een periscoop verwerkt waarmee je, staand aan de voet van de dijk, er toch overheen kunt kijken, om de Waddenzee en Texel te zien liggen. Nou is de periscoop, aangetast door weer en wind, bij de reeds vermelde opknapbeurt vervangen door digitale camera en beeldscherm, maar het idee blijft hetzelfde. Al blijft het vandaag bij het idee want wanneer wij het wonder willen aanschouwen, toont het beeldscherm Waddenzee noch Texel, maar error code: iVMS-4200.Video.C.exe[1602]. De moderne techniek is blijkbaar ook niet opgewassen tegen weer en wind. Nou goed, wat wel.. kun je je afvragen. Een beetje jammer natuurlijk, dat we het beeld nu niet in volle glorie kunnen ervaren, maar de Waddenzee hebben we er niet door hoeven missen. Daar hebben we net zeker een uur lang langs gewandeld. Die hebben we uitgebreid met eigen ogen en in volle glorie steeds wisselende luchten zien weerspiegelen.


Niko Hoebe, kunstenaar, ontwerper, architect en wadwachter voor zijn beeld Kijk over de Dijk bij Stroe

Kijk over de Dijk, heet het beeld, en het is een ontwerp van Niko Hoebe, kunstenaar, ontwerper, architect, wiens geboortejaar op internet niet te achterhalen valt. Wandelaar en fietser. Hartstochtelijk liefhebber van Wieringen en de Waddenzee. Wadwachter. Ik vind filmpjes op internet waarin hij met aanstekelijk enthousiasme over zijn liefde voor de Wadden vertelt en hoe hij dat soms kan combineren met zijn werk. Met de uitkijktoren bij Stroe bijvoorbeeld, maar ook realiseerde hij in 2016 voor Staatsbosbeheer een nieuw vogel/wadwachthuis op Engelsmanplaat. Waarin hij dus, als ik het allemaal goed heb begrepen, zelf ook regelmatig de wacht houdt.


Voor Staatsbosbeheer ontwierp en realiseerde Niko Hoebe een nieuw wadwachtershuis op Engelsmanplaat

Niko Hoebe studeerde in 1985 af aan de Design Academy in Eindhoven, als industrieel ontwerper, en heeft zich daarna, lees ik op zijn linkedin, ontwikkeld tot een allround creatief met een positieve kijk op de wereld, die zich met de meest uiteenlopende projekten bezighoudt. Van fotografie en film via design, mode en interieurontwerp naar kunst en architectuur. Hij ontwerpt brillen, horloges, accessoires, verlichting, meubels. Maar ook tiny houses. In Alkmaar zal van hem binnenkort een namenmonument onthuld worden, ter nagedachtenis aan in de oorlog weggevoerde en vermoorde Joden.


Ander werk van Niko Hoebe. Vlnr: Computeranimatie van een tiny house; computeranimatie van het namenmonument dat binnenkort in Alkmaar onthuld zou moeten worden

De toren bij Stroe blijkt sinds 2020 onderdeel te zijn geworden van een groter kunstprojekt dat, mocht het er inderdaad van komen, voorziet in een netwerk van negen uitkijkposten, met soortgelijke torens langs de gehele Waddenkust. De ontwerper denkt zelf aan plekken op Texel, Ameland en Terschelling en langs de Friese Waddenkust. Met de digitale periscopen zou je kunnen inzoomen, ze zouden met elkaar in verbinding komen te staan om zo een compleet beeld van de Waddenzee te krijgen, ook thuis vanuit de spreekwoordelijke luie stoel toegankelijk via internet. De torens zouden als informatiepunt kunnen gaan dienen en een rol gaan spelen in het aantrekken van toeristen. Of de Waddenzee gebaat is bij nog meer toeristen is een vraag die hier buiten beschouwing blijft.

We troffen Kijk over de Dijk bij het wandelen van de trage tocht Hippolytushoef, over het voormalig eiland Wieringen, onderaan de zeedijk bij Stroe, op zondag 5 november 2022

>> Lees ook andere afleveringen van Kunst Onderweg in het archief

>> Lees eventueel het wandelverslag van de trage tocht Hippolytushoef

Een stelletje rotganzen

Kunst onderweg

Zeker weten doen we het zeker niet, we weten maar weinig zeker blijkt telkens weer, maar het zou kunnen dat het rotganzen waren, die we op het wad zagen rondscharrelen. Het wad naast Wieringen, het voormalig waddeneiland, waar we een wandeling maken. Volgens de Vogelbescherming overwinteren er ieder jaar zo’n zestigduizend in ons land, waarbij ze een voorkeur hebben voor het Waddengebied. Het zou dus kunnen, het is november tenslotte. En het zou leuk zijn, omdat we net in Hippolytushoef al een heel koppeltje tegenkwamen. Een bronzen koppeltje, op een sokkel. Een beeld ja. Een standbeeld, van een stelletje rotganzen. In de Hoofdstraat. Dan heb je het toch gemaakt, als gans, zou je zeggen, als je met een beeld wordt geëerd. Dan word je gewaardeerd. Dan heb je je geliefd gemaakt, en dat is heel wat voor ganzen. Laat staan voor rotganzen. Flauw dit, want rotganzen heten zo vanwege het geluid dat ze maken – een soort van rrôô rrôô, lees ik – en niet omdat het zulke kolerebeesten zouden zijn.


Vlnr: Een stelletje echte rotganzen, zoals er ieder jaar 60.000 in ons land overwinteren; het wapen van Wieringen, met onderin de afbeelding van twee rotganzen.

Wieringen heeft een lange geschiedenis met rotganzen. Al eeuwenlang strijken ze iedere winter in grote getale neer, om ieder voorjaar, als er eieren gelegd moeten worden, weer naar arctische gebieden te vertrekken. Het grootste gedeelte van de wereldpopulatie rotganzen, ik heb het allemaal van de Vogelbescherming, komt in het Waddengebied overwinteren en dit gebied is daarmee van groot belang voor deze trekvogel. Zo ook Wieringen. Zodoende wordt op Wieringen een warme band gevoeld. Zo warm zelfs dat de rotgans opduikt in het wapen van het eiland. In tweevoud zelfs. En in de Hoofdstraat dus dat standbeeld.


De bronzen rotganzen in de Hoofdstraat van Hipplytushoef, een beeld van Theo Mulder, op een sokkel met opschrift van Gerrit de Veer

Daar lopen ze, in ganzenpas uiteraard, gezellig dicht bij elkaar, de koppen waakzaam geheven. Je hoort ze bijna gakken, al doen ze dus rrôô rrôô, weet ik inmiddels. De sokkel waar ze op lopen is aan de zijkanten gelardeerd met een tekstregel:
By Groenland zagen wij gansen dit waren oprechte rotgansen alsser in Holland op Wiringen in grooter menichte in alle jaren comen en de ghevangen werden.
Dat ziet eruit als OudHollandsch. En dat klopt ook want het is een regel uit het dagboek van Gerrit de Veer, veel oudHollandscher kun je het niet krijgen.


De overwintering op Nova Zembla, vaderlands helden-epos. Eén van de gebarende mannen zou Gerrit de Veer kunnen zijn.

Gerrit de Veer (ca 1573-na 1598), die zijn dagboek – de Waerachtighe beschryvinghe van drie seylagien, ter werelt noyt soo vreemt ghehoort – bijhield op Nova Zembla. Hij was immers meevarend officier op de Witte Swaen, het schip waarmee Willem Barentsz (1550-1597) ten derde male trachtte een noordelijke vaarroute naar het uit te buiten Verre Oosten te vinden, en werd gedwongen daar de poolwinter van 1596 door te brengen in het zelfgetimmerd Behouden Huys. Een vaderlands helden-epos dat waarschijnlijk nog altijd prominent in de geschiedenisboekjes voorkomt. Bij Groenland zag Gerrit de Veer dus rotganzen die hem aan thuis deden denken. Aan Wieringen meer in het bijzonder, waar de Witte Swaen misschien een tijdje op gunstig tij, op gunstige wind heeft liggen wachten, voor de grote reis begon. Net als de rotganzen, voor hún trek naar het Noorden.


Vlnr: Theo Mulder en Theo Mulder voor één van zijn beelden.

De Hippolyter ganzen zijn de schepping van Theo Mulder (1928-2017), beeldend kunstenaar, fotograaf en vogelaar. Geboren en getogen Haarlemmer die na een scheiding in een vakantiewoning even buiten Hippolytushoef aanspoelde. Met een bankbediende als vader kwam hij niet dat je zegt uit een kunstzinnig milieu, maar door de vriendschap met de veel oudere beeldhouwer Mari Andriesse – maker van de dokwerker in Amsterdam – die hij in de oorlog leerde kennen, kwam hij met de kunsten in aanraking en koos hij voor het kunstenaarschap. Opgeleid aan de Rijksacademie en in de leer geweest bij genoemde Mari Andriesse ontwikkelde hij zich tot een veelgevraagd beeldhouwer wiens werk op vele plaatsen in Nederland te vinden is.


Ander werk van Theo Mulder. Vlnr: Noach met de duif, steen, 1961, Haarlem; Kenau en de vrouwen, brons, 1973, Haarlem; Vechtende kalkoenen, brons, 1965, Utrecht.

Zijn onderwerpen vond Theo Mulder liefst dicht bij huis. Boeren, dijkwerkers en de dieren des velds. Vogels hadden zijn warme belangstelling. Grutto’s, vechtende hanen, rotganzen. Hij beeldde ze af in een licht geabstraheerde, figuratieve stijl, altijd zoekend naar de juiste suggestie, een impressie van de werkelijkheid. Niet de rotganzen moesten afgebeeld, maar hun essentie. Lyrisch expressionisme, noemde hij zijn manier van werken weleens, maar vond ook dat het snel geouwehoer werd als je erover ging praten. Pas op latere leeftijd, lees ik, slaagde hij erin zich los te maken van het strenge idee dat je als kunstenaar geacht werd met een moeilijk gezicht en een zware frons maar meesterwerken te maken. Voelde hij zich vrij genoeg om op zijn eigen manier te werken, onbevangen, en spelenderwijs. ‘Toen begreep ik pas dat, om beelden te maken zoals ik het wilde, ik het gevoel moest hebben dat ik als jongetje had, wanneer ik aan het spelen en het knutselen was’, zegt hij daar zelf over.
De rotganzen in Hippolytushoef hebben niet altijd door de Hoofdstraat geparadeerd trouwens. Het beeld werd in 1982 gemaakt voor en geplaatst in het gemeentehuis van Wieringen. De ganzen stonden destijds symbool voor de raadsleden, de burgemeester en de gemeentesecretaris. Sinds Wieringen in 2012 is opgegaan in de gemeente Hollands Kroon heeft het geen eigen gemeentehuis meer, noch raadsleden, secretaris of burgemeester. De rotganzen trekken zich daar niks van aan. Zij staan nu symbool voor zichzelf. En voor Wieringen.

We vonden de ‘oprechte rotgansen’ in Hippolytushoef, op Wieringen, tijdens de trage tocht Hippolytushoef, gelopen op zondag 5 november 2022

>> Lees eventueel het wandelverslag van deze wandeling in het archief

>> Lees meer afleveringen van Kunst Onderweg

Iets van een jubileum

Trage Tocht Hippolytushoef, gelopen op zondag 5 november 2022

We ontmoeten elkaar op een pleintje in Hippolytushoef. Normaalgesproken zouden we ergens in het hoge Noorden hebben afgesproken, voor een nieuwe aflevering van het nog altijd onderhavige Grootfrieslandpad. Alleen het laatste stukje daarvan wacht ons nog. Maar we hebben even geen zin in al te lange autoreizen en de resterende etappes nodigen niet echt uit, in onze ogen, om met winters weer te bewandelen. Nog afgezien van het feit dat het onpraktisch vroeg donker wordt, deze tijd van het jaar. De tijd tot het voorjaar vullen we, zo hebben we bedacht, met wandelingen rond onze respectievelijke woonplaatsen. Vandaag is dat Wieringen, het vergeten waddeneiland, zoals het niet moe wordt zichzelf te noemen.



Het is dan ook al honderd jaar geleden, zo’n beetje, dat Wieringen voor het laatst een eiland was. In 1924 kwam de eerste verbinding met het vasteland tot stand met de Amsteldiepdijk, ook wel de korte Afsluitdijk genoemd, waarvan ik laatst in een oude aflevering van Vroege Vogels zag dat dat ook inderdaad een soort oefening was voor de echte Afsluitdijk, die, zoals iedereen weet, in 1932 werd voltooid. Twee jaar daarvoor was het voormalig eiland al definitief aan Noord-Holland vastgegroeid met de Wieringermeerpolder. In feite werd daarmee dan wel weer de originele toestand van voor de Middeleeuwen hersteld, lees ik, omdat Wieringen pas rond 1200 door verschillende zondvloeden werd los gespoeld van het vasteland. In de ongeveer achthonderd jaar dat het dus een eiland was, heeft Wieringen het nodige meegemaakt aan onderwerpingen en opstanden. Plunderingen door Vikingen, Watergeuzen en Friese roversbenden onder leiding van de gevreesde Grote Pyr. Om over de eeuwige strijd tegen het water maar te zwijgen. Vandaag is daar niet veel meer van te zien, het vriendelijk landschap ligt er kalm, kleinschalig en vredig bij. Onder zware luchten, dat dan weer wel.



In Hippolytushoef, Hippo voor de kenners, gaan we op zoek naar een kop koffie, maar dat lijkt een hopeloze onderneming. Wat ervoor in aanmerking komt, en dat is al niet veel, is dicht. Omdat we hier niet voor het eerst zijn, meen ik me van een vorige tocht te herinneren dat er achter de kerk een tentje zat. Wanneer we het rondje om de kerk maken, blijkt dat ik me waarschijnlijk een ander tentje achter een andere kerk bij een andere wandeling herinner. Waar het had moeten zitten, zit nu tenminste een kapper. Al tooit die zich met de weer in zwang geraakte term barbier, wat mij de hoop biedt dat ik het toch bij het rechte eind had, dat de barbier er nog niet zo lang zit en het eerder een koffietentje was. Ach ja. Terzijde van de kerk stuiten we evengoed nog onverwacht op een bord waarop de vers gezette koffie wordt aangeprezen, terwijl zich achter de deur en de etalage wel heel erg een meubelzaak lijkt te bevinden. We twijfelen. Is het raar een meubelzaak binnen te lopen voor alleen een kop koffie? Niet als er zo’n bord buiten staat, besluiten we. En wat is raar? We zien wel.
De goedlachse jongeman achter de toonbank, of is het een counter, lost het op. We hebben hier te maken met het shop-in-shop model. Een bedrijfsverzamelgebouw waar aanvankelijk zes winkeltjes in zaten, waaronder een inmiddels verhuisde kapper (!), de meubelzaak en de koffietent, die eigenlijk een winkel voor streekprodukten, cadeaux en koffiebonen is, maar waar wij, aan het enige tafeltje, ook voor een koffie kunnen neerstrijken. Met Wieringer koek, zoals wij ons laten aanbevelen. Het is een flinke koek bij een flinke cappuccino maar de prijzen zijn op zijn minst pre-corona te noemen. We begrijpen niet dat het hier niet veel drukker is. De Wieringer koek overigens, lijkt als twee druppels water op een groot uitgevallen Jodenkoek, waarvan de naam inmiddels in opspraak en onbruik is geraakt, en vervangen door het wat manke Odekoek, en waarvan wij ons nu afvragen of we die eigenlijk niet beter gewoon Wieringer koek kunnen gaan noemen.
Enfin, het is maar een idee.



Vanuit Hippolytushoef lopen we richting de Waddenzee, onder nog altijd zware luchten en zodra we de zeedijk beklimmen begint het inderdaad te regenen. Te hard om je er niks van aan te trekken, niet hard genoeg om op onze schreden terug te keren op zoek naar een plek om te schuilen. We doen het ermee. We herinneren ons nu dat we ter afsluiting van het Noordhollands deel van het Nederlands Kustpad ook een rondje Wieringen zouden lopen. Een rondje dat destijds, in 2015, weldegelijk in het water viel. Vandaag loopt het beter af, het blijft overwegend droog, de rest van de dag.
De Waddenzee, tegenwoordig tot onze grote schande opnieuw bedreigd in haar ongerept bestaan, biedt als altijd een majestueuze aanblik, ook onder de grijze wolken die erboven verzamelen, en zich er ijdel in weerspiegelen. Het is eb, een dun laagje water is overgebleven en strekt zich uit naar de einder om daar naadloos over te gaan in het zwerk. Handenvol strandlopertjes haasten zich over het glanzend slik, op zoek naar iets te eten, dat snel wordt opgepikt en dóór gaat het weer. Verderop bivakkeert tijdelijk een koppel ganzen. Zijn het de rotganzen waarvan we in Hippolytushoef een bronzen beeld zagen staan? Geen idee. We lopen afwisselend over de geasfalteerde zeedijk en een grasdijk. We kijken uit over een licht glooiend landschap met kerktorentjes aan de heiige horizon, de weilanden hier en daar op z’n Texels gescheiden door tuunwallen. De bijbehorende schapen, komen we tegen, een zilverreiger. In de verte gloort Oosterland.



We ontmoeten een meneer die zich gedurig bukt om foto’s te maken, met een tamelijk indrukwekkende camera. Nou ja, ontmoeten.. erg gebrand op een praatje lijkt de meneer niet te zijn, maar we proberen het toch, in Arnout Hauben stijl. Paddenstoelen, vertelt hij afwerend, als wij hem vragen wat hij fotografeert. Maar, vult hij bij verder vragen schoorvoetend aan, veel weet hij er niet van. Hij is meer van de nachtvlinders, maar omdat het daarvoor nu een flauwe tijd is, behelpt hij zich met paddenstoelen. Je moet toch wat, zo klinkt het. Lusteloos kijkt hij er bij in het rond. Hij is er nog wel voor uit Hoorn komen rijden begrijpen we, want daar blijkt hij te wonen, persen we er uit. Maar als we dat enthousiast een mooie stad noemen, monkelt hij dat hij liever in Amsterdam was gebleven, waar hij een fantastisch huis had, met een geweldig uitzicht over een schitterend natuurgebied. Wij vermoeden hier een groot drama, waarvan wij echter geen zin hebben dat er ook nog uit te trekken, tenslotte zíjn we géén Arnout Hauben. We wensen de meneer een fijne dag en gaan verder met de onze.



Bij Oosterland trekken we landinwaarts, ronden de kerk met de karakteristieke, van baksteen gemetselde torenspits, zoals je er hier veel ziet, en lopen langs de andere kant van het eiland terug. Over de voormalige dijk, die zich nu nutteloos en overbodig over het vasteland kronkelt, een eindje boven het maaiveld. Waar in vroeger tijden het Wieringer meer kabbelde, klotste en beukte, strekt zich nu de Wieringermeerpolder uit. Hoewel het tot Hippolytushoef feitelijk de Nieuwlandpolder is, die in 1848 vanuit het eiland werd aangelegd. Opnieuw werd aangelegd, moet ik zeggen, omdat een eerdere versie in 1683 door een storm werd weggevaagd.
We passeren het laatst overgebleven, gereconstrueerde stukje van de wierdijk die het eiland sinds de 16e eeuw tegen het water moest beschermen. Tot in de 18e eeuw de paalworm zijn verwoestende intrede deed en men met steen aan de gang moest.



Uiteraard worden we al wandelend ook her en der geconfronteerd met de agrarische onvrede die de laatste maanden als een kwalijke damp over het land hangt. Omgekeerde vlaggen, armzalig getypografeerde spandoeken en borden, nauwelijks leesbaar, met bedenkelijk rijm.. het zal allemaal wel. Als een soort van tegenhanger komen we ook een varken tegen. Een varken in de buitenlucht. In een zelfgecreëerde modderpoel waarin het rond kan lopen, waarin het gezelschap heeft van een drietal andere varkens, die zich even hebben teruggetrokken, in een vrij toegankelijk schuurtje. Bedenk u eens hoe lang het geleden is dat dat een normaal beeld was, een varken in de buitenlucht, met zijn poten in de modder, op een boerenbedrijf. Heeft u dat nog meegemaakt? En is het niet eens tijd om ons de vraag te stellen, variërend op een ander hot item, of Nederland niet te klein is voor twaalf miljoen varkens. Vier miljoen koeien. Honderd miljoen kippen. In plaats van al die obstinate vlaggen overal. Denk er eens over na, zou ik zeggen.



Al meanderend over het smalle dijkje langs de polder komen we tot de gezamenlijke ontdekking dat we niet alleen maar eerder op Wieringen waren met z’n tweeën, twee keer zelfs, maar dat ditzelfde stuk dat we nu, op dit moment lopen, aan de zuidkant van het eiland richting Hippo, de eerste wandeltocht is die wij samen ondernamen. Als eerste etappe van het Noordhollandpad, waarmee onze gezamenlijke wandelcarrière in 2006 begon. Dat we die eerste wandeling hier en nu dunnetjes over lopen te doen. We slaan het ter plekke na op het wandelweblog dat mijn schoonzus destijds bijhield en het blijkt 15 jaar, 3 maanden en 4 dagen geleden te zijn. Het is niet bepaald een rond getal, maar voelt evengoed als iets van een jubileum. Met gepaste weemoed lezen we het weblogstukje terug. Vijftien jaar. Zo lang. Zo kort. Wat is er allemaal gebeurd in die tijd? In elk geval hebben we heel wat wandelingen aan die eerste etappe toegevoegd. We liepen het Noordhollandpad, het Nederlands Kustpad, het Zuiderzeepad, het Utrechtpad en het Grootfrieslandpad. En nog altijd zijn we niet uitgepraat. Ook vandaag lopen we weer zo te kletsen dat we de bedoelde afslag naar Hippolytushoef missen en veel te ver door dreigen te lopen. Als we haar toren een heel eind achter ons zien staan, begrijpen we hoe het zit en vinden we onze eigen weg terug naar het startpunt. We missen daardoor de eendenkooi, maar dat maken we dan wel goed als we over een paar weken terugkomen voor de groene wissel, die, ook vanuit Hippo, de zuidelijke kant van het eiland beloopt.


Bekijk eventueel ook het fotoalbum bij deze wandeling

Lees eventueel over eerdere wandelingen op Wieringen:

Een eiland aan de vaste wal

Een rondje om de kerk


Hij observeert, hij volgt de natuur

Kunst onderweg

Geheel in beslag genomen door het overweldigend landschap van het Geuldal, waar we vanmiddag een eerste rondwandeling maken, zo uit de auto uit Noord-Holland vandaan, lopen we er eigenlijk bijna achteloos aan voorbij, aan deze onverhoedse verschijning. Een bronzen beeld, we hadden er niet op gerekend, maar het staat er wel. In de achtertuin van de Volmolen bij Epen, langs de oprijlaan, tegen een achtergrond van iets van een boomgaard die omringd is door meidoornhaagjes.



Een bescheiden beeld is het, van een man die in gedachten verzonken zit te schrijven, of te tekenen misschien, de benen over elkaar geslagen, geconcentreerd op zijn werk, geen aandacht voor wandelaars die achteloos aan hem voorbij lopen. Gekleed in een trui met mannendécolleté, een nauwsluitende broek, een maillot bijna, met elegante laarzen eroverheen, en losjes omhuld door wat een lange, ruimvallende mantel met een zeer brede kraag lijkt te zijn, of misschien een tegen de kou omgeslagen deken, die naar beneden toe echter over schijnt te gaan in iets waar de man op zit, een rots, een boomstronk, een zwerfkei. Het is duidelijk, de man is buiten aan het werk, in de natuur. Langs de zijpanden van zijn mantel, zullen we het dan maar noemen, groeit een handvol gestileerde bladeren, of bomen, of struiken, in een georganiseerde opstelling, lichtgroen afstekend in gepatineerd brons. Het beeld staat op ooghoogte, op een sokkel van cortenstaal die in de bonkige, veelhoekige vormgeving wat biologisch dynamisch of antroposofisch aandoet, maar dat is een persoonlijke associatie.
Een op de sokkel aangebracht tekstbordje moet ons op weg helpen. Ter nagedachtenis aan Victor Westhoff (1916-2001), staat er te lezen. En: hij observeert / hij beschrijft de natuur / in al haar verscheidenheid / telkens weer / hij volgt de natuur.
Tja, daar kun je nog behoorlijk wat kanten mee op, als je niet weet wie Victor Westhoff was. Was hij een plaatselijk dichter? Of beeldend kunstenaar? Een schrijver van volksverhalen wellicht? Hier en nu komen we daar niet achter. En het Limburgs landschap roept, gul door de zon beschenen. Wij wandelen voort.


Vlnr Victor Westhoff aan het werk, op jongere leeftijd; het standaardwerk dat hij schreef over plantkunde; Victor Westhoff stond bekend als een man zonder zelfspot of ironie.

Eenmaal weer thuis in Noord-Holland vind ik het uit. Victor Westhoff was botanicus. Een plantkundige. Een man van de natuur, en de wetenschap. Zijn boek ‘Plantengemeenschappen in Nederland’, dat hij schreef met zijn assistent Hanneke den Held, gold lange tijd als standaardwerk binnen de plantkunde. Als adviseur van natuurorganisaties als Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer drukte hij een belangrijk stempel op het Nederlands natuurbeheer. Westhoff was de eerste, lees ik, die, kort na de tweede wereldoorlog, inging tegen de toen gangbare opvatting dat de natuur beschermd moest worden tegen de mens. Hek eromheen, niks meer aan doen. Hij propageerde, met succes, dat natuur in Nederland alleen kon overleven wanneer de mens die beheerde, door actief monocultuur en verbossing tegen te gaan. Een opvatting die nog altijd gehanteerd wordt. Wel wordt er ook van hem gezegd dat hij zich te uitsluitend op planten richtte. Insecten, vogels en andere dieren interesseerden hem niet, naar verluidt. De regels op het tekstbordje die melden dat hij de natuur in al haar verscheidenheid beschreef lijken mij daarmee iets te veel geromantiseerde eer, maar enfin. In de tweede helft van zijn leven en carrière kwam deze starre houding hem op kritiek te staan en werd Westhoff zelf de oude garde, waar weer nieuwe mensen, met bredere inzichten, zich tegen gingen afzetten.
De mantel waarin we hem op zijn sokkel zien zitten, zou trouwens wel eens een hoogleraarsmantel kunnen zijn, aangezien hij langere tijd als hoogleraar vegetatiekunde verbonden was aan de universiteit van Nijmegen. De Katholieke Universiteit Nijmegen, hoewel Westhoff meer vertrouwen in het Protestantisme zei te hebben, als het op natuurbescherming aankwam, dan op het Katholicisme, omdat de laatste vooral belangstelling had voor de culinaire waarde van de natuur.
Naast wetenschapper was Victor Westhoff ook dichter, onze eerste associatie bij het beeld was zo gek nog niet, blijkt. Hij publiceerde onder het pseudoniem Peter Sandifort, voor wie benieuwd is geworden. In 2001, meldt wikipedia ten slotte, overleed Victor Westhoff op 84 jarige leeftijd aan de gevolgen van een verkeersongeluk, wat ik een tragisch en misplaatst einde vind voor een man die zich altijd met de natuur heeft bezig gehouden.
Wij stuitten in Epen op dit beeld, als gezegd, maar dat had net zo goed ergens anders kunnen gebeuren, kom ik achter. Er bestaan namelijk zeven identieke exemplaren van de stilletjes schrijvende Victor Westhoff, die op zeven verschillende plekken in Nederland te vinden zijn. Zo staat er één in Meijendel, in Wassenaar; één in de Verbrande Pan, in Bergen NH; op Terschelling staat er één, in Hezingen, in Winterswijk en de botanische tuin van Nijmegen.
Al deze plaatsen liggen aan de rand van Nederland en op al deze plaatsen, Nijmegen uitgezonderd, ligt een zogenoemd permanent quadraat, een afgebakend stuk grond waarop de vegetatie permanent gemonitord wordt, om het maar eens wetenschappelijk uit te drukken. Quadraten waarvan ik hier voor het gemak weer even vrij onwetenschappelijk aanneem dat die door Victor Westhoff himself zijn aangelegd, of misschien zelfs wel bedacht.


Vlnr: Het beeld ter nagedachtenis van Victor Westhoff staat op zeven verschillende plekken in Nederland; Willem van der Velden voor één van zijn beelden.

Gemaakt is het beeld door Willem van der Velden (1947), beeldend kunstenaar te Helmond. Als zoon van een architect ontwikkelde hij al jong talent en belangstelling voor tekenen en schilderen. Studeerde vervolgens aan de pedagogische academie en kwam aldus in het onderwijs terecht. Naast zijn werk volgde hij dan de avondopleiding tot docent tekenen en handvaardigheid, waarna hij ook als zodanig aan het werk kwam. Toch moest er ook aan een innerlijke drang gevolg worden gegeven en zo ontwikkelde zich in de loop der jaren een steeds drukker wordende praktijk als vrij werkend beeldend kunstenaar.
Van der Velden beperkt zich niet tot bronzen beelden maar maakt ook keramiek, stalen objecten, bewegende beelden van aluminium en getekende portretten. De mens is vaak zijn uitgangspunt, in al zijn of haar verschijningsvormen, uitgewerkt in een sprookjesachtige, mystieke sfeer. Je hoeft aan mijn werk geen verhalen op te hangen, zegt hij zelf, dat vertelt zijn eigen verhaal wel.
Naast de zeven over de randen van het land verspreide beelden van Victor Westhoff is werk van Willem van der Velde te zien in onder meer Helmond, Hapert, Nijmegen en Mierlo.


Ander werk van Willem van der Velden, vlnr Het Gildemonument, in Geldrop; Het Luisterend Oor, in Helmond; De Weversknoop, in Geldrop; The Giving Child, in Helmond.

Lees meer afleveringen van Kunst Onderweg in het archief

De huwelijkse sfeer

Trage tocht Epen, gelopen op donderdag 20 oktober 2022



In de herfstvakantie brachten wij een aantal dagen in Zuid Limburg door. In Epen, om precies te zijn. Aanvankelijk dreigde onze derde wandeldag aldaar toch een beetje in het water te vallen. Donkere wolken hingen boven de heuvels en ook de weer-app beloofde niet veel goeds. De trage tocht die we hadden uitgekozen bleek een tikkeltje tegen te vallen, met lange stukken langs droefgeestige sportterreinen en gladgestreken golfbanen met elke tien meter een verbodsbordje. Het zal soms niet anders kunnen, ik begrijp het wel, maar vandaag, onder de grijze luchten, lukte het minder goed er mild over te zijn. Ik heb sowieso de pest aan golfbanen, het zal mijn linkse inborst zijn. Enorme stukken landschap worden ingepikt en verpest voor een kinderachtig, patserig en stupide spelletje, uitsluitend voor de rijkere medemens. Ga midgetgolfen, met je kouwe kak, dat is ook lelijk en stupide, maar neemt een stuk minder ruimte in.
Maar goed, toen het dan na de eerste drie kwartier inderdaad begon te regenen leek de lol er wel echt een beetje af te gaan. De huwelijkse sfeer werd tijdelijk op de proef gesteld door een verschil van opvatting over hoe erg het regende. Waar de een het wel mee vond vallen en vertrouwde op de voorbijgaande aard van het buitje, wilde de ander het liefst rechtsomkeert maken en de plannen voor de dag, hoewel al aardig op streek, alsnog rigoureus omgooien. Waar de een het niet erg vond om door te lopen en de enige paraplu aan de ander te geven, vond de ander het een beter idee terug te lopen naar Mechelen om daar op zoek te gaan naar een tweede paraplu. Waar de een dit plan er met zachte dwang doordrukte, wist de ander van tevoren al zeker dat er in Mechelen zeer zeker geen paraplu te vinden zou zijn. Waarna de ander dus met een bokkig hoofd achter de een aan sjokte, die ons op goed geluk het ene winkelloze straatje in en het andere winkelloze straatje uit dwaalde, op zoek naar iets waarvan de een na een vruchteloos half uur halfhartig moest toegeven dat het er waarschijnlijk niet was. Wat de ander dus van tevoren al zeker had geweten.
Gelukkig trok niet heel veel later de lucht helemaal open en waren we het in de loop van de middag weer volmondig met elkaar eens dat golfbanen een smet op het landschap zijn, strontvervelend en ergerlijk om langs te lopen.

Bekijk eventueel ook het fotoalbum bij deze wandeling

Heuvels en dalen

Een rondwandeling om Epen uit de wandelgids Zuid Limburg, gelopen op woensdag 19 oktober 2022

Heel even slaat de twijfel toe.. hebben we nou mooi weer of niet? Weliswaar schijnt de zon, vrij uitbundig zelfs voor een woensdag in oktober, maar een groot deel van het Limburgs landschap wordt door mist aan het oog onttrokken. Het bovenste deel, om precies te zijn. Alsof een wolk van het zwerk is neergedaald om de aarde zachtjes toe te dekken, met de mantel der liefde. In de loop van de wandeling trekt dat op maar voor zolang het duurt levert het sprookjesachtige uitzichten op. Glooiende hellingen die van groen langzaam vergrijzend in de einder verdwijnen. Bomenrijen die zich als vage contouren nog aftekenen. Herfstkleuren die, aangelicht door de zon, fel, haast lichtgevend tegen de vervagende coulissen afsteken. En de stilte die nog stiller lijkt te zijn. Bedwelmend mooi.



We kunnen ons geluk niet op en moeten het delen met een toevallig passerende, nietsvermoedende meneer. Wat woont u hier prachtig, roepen wij hem toe, en wat doen wij nog in Noord Holland? De meneer kan niet anders dan het beamen, al lacht hij er bescheiden bij dat het niet zijn persoonlijke prestatie is en komen we al gemoedelijk babbelend samen tot de conclusie dat Nederland een mooi en afwisselend land is waar iedere streek of provincie zijn eigen charme en schoonheden heeft. Limburg de heuvels en de dalen, Noord Holland bijvoorbeeld weer de duinen en de zee. Met die verzoenende gedachte vervolgen we onze weg, al blijven we van mening dat dit stukje Nederland wel héél veel charme heeft.
En we zijn niet de enigen die er zo over denken, het wemelt van de wandelaars. Langs iedere glooiende helling zie je ze van verre al aankomen, in groepjes van twee of drie. Normaalgesproken probeer ik het al wandelend zo te versieren dat mijn berugzakte soortgenoten, al zijn het beste mensen allemaal, niet te lang in mijn kielzog blijven hangen noch in mijn uitzicht blijven lopen. Om de romantische illusie van de eenzame reiziger door het verlaten landschap zo veel mogelijk in stand te houden. Vandaag is daar geen beginnen aan. Vriendelijk groetend laten we het over ons heen komen.



De routebeschrijving, die we van internet hebben geplukt, wijst ons niet alleen de weg, maar ook plekken van plaatselijk historisch belang. Zo passeren wij rechts het herinneringskruis van J J G Frijns, die op deze plek aan een hartstilstand overleed, terwijl hij op weg was naar het veld, om mensen die daar aan het werk waren iets te drinken te brengen. Aan een beuk is een plaatje bevestigd dat het echtpaar Gerard en Fien de Groot-Burgers in herinnering houdt. We hadden het makkelijk over het hoofd kunnen zien. Aan het eind van een rechts gelegen weiland een groot boomkruis, waar in een niet nader omschreven verleden een man met een kar is verongelukt. We doen er wat lacherig over maar het heeft ook iets moois natuurlijk. Het is misschien wel één van de charmes waar we Limburg zojuist nog zo om benijdden. De vriendelijke kleinschaligheid, waar nog ruimte is voor de dagelijkse gebeurtenissen van haar bewoners. Al zal dat ook wel weer een geromantiseerd beeld zijn.



Wandelend over de groene heuvelen komt ook volautomatisch de gedachte aan Marijke Boon bovendrijven, wie kent haar nog, behalve wij. Met haar vrolijke lied over een groepsreis naar Limburg. Limburg is zo mooi, Limburg is zo groen.. Het zullen de jaren tachtig geweest zijn, de hoogtijdagen van de Boulevard of Broken Dreams, wie weet het nog.. Alleen van het refrein hebben we de tekst zo gauw paraat en dat laten we dan ook maar tweestemmig langs heuvels en dalen klinken. Voor de coupletten raadpleeg ik terug in het hotel vergeefs het alwetend web. Zo oud is het liedje al. Thuis heb ik het nog op een cassettebandje.
Op zoek naar een gemiste grenspaal treffen we twee mannen met een kettingzaag die een paal met een bordje van Natuurmonumenten omzagen. Het klinkt als vandalisme maar de mannen zijn van Staatsbosbeheer en hebben ook een nieuwe paal met een nieuw bordje neergezet. Een bordje van Staatsbosbeheer. Het gebied waar we doorheen lopen is van eigenaar gewisseld, vertellen ze. Zodoende. De eikenhouten Natuurmonumentenpaal wordt in handzame blokken gezaagd en achter in de auto gekieperd. Die gaan vanavond de kachel in, raden wij. Zo raken we wat aan de praat. Het gaat over natuurbeheer, over wolven, zwijnen en reeën. Postzegelnatuur en Oostvaardersplassen. De mannen hebben daar zo hun ideeën over en het is interessant hierover eens een minder gepolariseerd perspectief te horen. Zijn werkkleding, over polariseren gesproken, trekt hij niet meer aan, vertelt één van de mannen. Te vaak al is hij op modern assertieve wijze aangesproken op willekeurig onwelgevallig natuurbeheer waar ook in Nederland. De grenspaal, ten slotte, weten de mannen wel te staan. Dan moeten we terug de heuvel op waar we net vanaf kwamen. In goede harmonie nemen we afscheid en voegen zonder mopperen een extra beklimming toe aan onze tocht.



Het is herfst, dus we komen tal van paddenstoelen tegen, in soorten, maten en kleuren. Hoe beter je om je heen kijkt hoe meer je er gaat zien. Tamme kastanjes, vinden we ook. We hebben de oproepen gezien er maar liever zoveel mogelijk vanaf te blijven, ze aan de dieren in het bos te laten maar we kunnen de verleiding niet weerstaan en nemen een bescheiden portie mee naar huis. Om in de verre toekomst zelfvoorzienend te zijn graven we stiekem, omzichtig om ons heen speurend, niet voor niets heet het strooiselroof, een zaailing uit van een tamme kastanjeboom, die zich inmiddels in goeden doen in een volkstuin in Noord Holland staat af te vragen hoe hij hier terecht is gekomen. Ter compensatie van al deze illegaliteit kopen we ook nog een zak walnoten bij een stalletje langs de weg.
We meanderen een eindje met de Geul mee en ontmoeten een jonge vader en zijn zoon die met ieder een kijker het riviertje afspeuren. Ze zoeken de ijsvogel, vertellen ze, maar hebben tot nog toe geen succes. Gehaast trekken ze verder naar een volgende bocht, ze hebben niet zo’n zin in een gesprekje misschien. Nauwelijks hebben ze hun hielen gelicht of wij zien de blauwe schicht over het water schieten. Als we ze roepen komen ze terug gerend, maar de ijsvogel is gevlogen. We zullen nooit weten of ze ons geloofden of gedacht hebben dat ze in de maling werden genomen.
Als we alweer bijna terug bij het begin zijn worden we nog getrakteerd op een wolkje staartmeesjes. Wat een schattige vogeltjes zijn dat toch, daar kun je er nooit genoeg van zien. Als onze dag niet al helemaal goed was geweest, was hij het hiermee alsnog geworden.


Bekijk eventueel ook het fotoalbum bij deze wandeling

Het is gewoon Nederland

Klimaatroute de Geul, een rondwandeling uit het blad van Natuurmonumenten, gelopen op dinsdag 18 oktober 2022



Bij wijze van herfstvakantie brachten wij een paar dagen in Limburg door. In Epen, om precies te zijn. Direct uit de auto, drie uur verwijderd van de Noordhollandse polderklei, stapten we zo het groene heuvellandschap in voor een korte maar middagvullende rondwandeling.
Niet minder dan een cultuurshock. Wat een verschil. Je bent dan geneigd te zeggen dat het net is of je in het buitenland bent, maar dat is ergens ook weer onzin natuurlijk. Het is gewoon Nederland. Zou een Limburger in de Noordhollandse polder dat ook zeggen? Dat het net het buitenland is? OnNederlands mooi? Sowieso een vreemde term. Nederland is gewoon een mooi en afwisselend land. En volledig onder handbereik. Geniet ervan, nu het nog kan.
Onder een knalblauwe lucht met ook wat speelse wolkjes klommen en daalden we langs glooiende heuvels. Witte dorpjes in groene landschappen die evengoed toch ook al behoorlijk naar de herfst begonnen te kleuren. Lommerrijke paden. Romantische doorkijkjes en vergezichten. Bomen vol maretakken, solitaire bomen, houtwallen. Paddenstoelen, tegenlicht en de meanderende Geul, waarvan hier en daar overigens nog goed te zien was hoe hoog het water vorig jaar heeft gestaan. Aan de lippen mensen, aan de lippen. Maar vandaag van een onschuldige, betoverende schoonheid.

Bekijk eventueel het fotoalbum bij deze wandeling

Daar staat Pietje Potlood

Van Bodegraven naar Woerdense Verlaat, een etappe van De lange weg naar huis*, gelopen op zondag 9 oktober 2022

Om het allemaal een beetje duurzaam te houden, of in elk geval te voorkomen dat we met twee auto’s op pad moeten – één om bij het eindpunt achter te laten en één om daarna bij het beginpunt te komen – maken we een studie van de mogelijkheden van het openbaar vervoer. Die zijn niet groot, op zondag, in deze regio. Met de trein van Schagen naar Bodegraven, dat lukt nog, maar om van Woerdense Verlaat weer terug in Bodegraven te komen, om überhaupt uit Woerdense Verlaat weg te komen, zullen we op de bus van maandagochtend moeten wachten. ’s Zondags gaan wij naar de kerk.



Eventueel zouden we naar Mijdrecht kunnen lopen en van daar met drie slecht op elkaar aansluitende busverbindingen weer ergens op een station terecht kunnen komen, maar dat zou ons minstens anderhalf uur extra reistijd opleveren. En Mijdrecht is een mooie stad, waarschijnlijk, maar het ligt net iets te ver weg. Te ver van onze geplande route ook. Gelukkig komt mijn zoon met een slim alternatief plan. We leggen zijn racefiets achterin de auto, laten die achter in Woerdense Verlaat zodat hij, na de wandeling, terug naar Bodegraven kan fietsen om de auto te halen. En daarna met de auto zijn vader. Een plan dat goed uitpakt en mij zelfs tot het voornemen brengt nu dan toch maar eens een fietsendrager aan te schaffen, en mij zo onherroepelijk aan te sluiten bij het ANWB genootschap van de gemiddelde Nederlander, zodat we de volgende keer samen terug kunnen fietsen.
Later deze maand zal blijken dat oktober 2022 de warmste oktober ooit gemeten was, tot oktober 2023 het record overneemt waarschijnlijk, en deze zondag heeft daar zeker toe bijgedragen. Wat een heerlijk weer. Hoewel ik graag mag vertellen, en tijdens de wandeling ongetwijfeld ook niet voor het eerst aan mijn zoon heb verteld, dat het op 12 oktober 1986, de dag dat ik vader werd van mijn dochter, mijn eerste kind, ook fantastisch weer was. Dat ik dronken van geluk in mijn t shirtje door de stad naar huis liep, midden in de nacht. Waarmee ik echter zeker niet wil beweren dat we ons om het klimaat dus geen zorgen hoeven maken, zeker niet. Laten we ons daar vooral wél zorgen over maken, al is het waarschijnlijk te laat. Maar als we dan toch een zonnig oktoberdagje aan de wandel gaan, laat ons er dan maar van genieten. Anders is het ook zonde.
Nog maar amper op pad, onder de kerktoren van Bodegraven, ontdek ik dat de batterij van mijn camera leeg is. De reservebatterij ligt nog thuis. Even dreigt dat een smetje op de dag te werpen, ik mag nou eenmaal graag veel fotograferen onderweg en nu voel ik mij zwaar onthand. Natuurlijk besluit ik dat het een luxeprobleem is, niet waard om te lang over te kniezen, en uiteraard kan ik mijn telefoon gebruiken, hetzelfde is het niet. Maar goed, daar gaan we.



Langs de Oude Rijn verlaten we Bodegraven. De straten hebben namen als Kerkstraat, Buitenkerk en Kerkweg, het onderstreept nog maar eens in welke zone we ons bevinden. Langs de kades liggen woonboten van uiteenlopende pluimage, aan de overkant worden perceelvullende kasten van huizen gebouwd voor hen die zich dat kunnen permitteren.
Als we rechtsaf slaan, het buitengebied in, de Oude Rijn latend voor wat ie is, om straks verderop langs en door De Meije te lopen, staat er ergens halverwege een fiets onbeheerd tegen een knotwilg geparkeerd. Een robuuste, matzwart gespoten herenrijwiel waar zo te zien niet veel aan mankeert. Met een bagagerek voorop, een gloednieuw zadel, opgepompte banden en een goedgevulde sleutelbos in het slot. Huissleutels en al. We staan ons er een tijdje bij af te vragen of we hier iets mee moeten, en zo ja: wat? Want ja.. iemand is zijn huissleutels kwijt. Al weten we niet wie of waar want nergens een adres of postcode, wat op zich verstandig is. En wat zou hier gebeurd zijn, vragen we ons af.
Een jongetje op de fiets komt langszij en meldt dat hij de fiets eerder op de dag al uit de berm heeft opgeraapt en tegen de boom heeft gestald. Blijkbaar komt hij nu even checken of de fiets er nog staat en of het de moeite loont vanavond even met zijn grote broer en een busje terug te komen. Wij weten het niet. Wat zou u doen? Wij voelen ons nu opeens wel genoodzaakt op zijn minst de belendende sloot af te speuren op drenkelingen, hoe ondiep die ook is, want het scenario lijkt duidelijk te worden: hier is iemand met zijn zatte kop van zijn fiets gelazerd. De afloop zullen we nooit weten. We vinden niemand, gelukkig, hebben het idee dat het voorval met de fiets de aandacht van de buurtbewoners heeft en vervolgen onze wandeling.



Een groot deel van de tocht van vandaag gaat over, langs en door De Meije. De Meije is de naam van het riviertje waar we langs lopen, grens tussen Zuidholland en Utrecht; de naam van het langgerekte lintdorp dat zich daarnaast uitstrekt, en de naam van de al even langgerekte dijkweg die grotendeels met rivier en dorp mee kronkelt, dwars door het groene hart. Het hoeft geen verbazing te wekken dat dit pittoreske weggetje, door dit Hollandsch landschap, langs deze schitterende monumentale boerderijen en dorpsgezichten, deze romantische boerenerven en tuinen, zeker op zondag, zeker met dit weer, een enorme aantrekkingskracht uitoefent op toeristisch verkeer. Regelmatig moeten we aan de kant voor ANWB-koppels op elektrische fietsen, zondagsrijders, al of niet in cabrio’s, pelotons fanatieke wielrenners en ronkende motorrijders die in kuddeverband hun individuele vrijheid beleven door andermans stilte aan stukken te scheuren. Het blijft in ons rijke, drukbevolkte landje de kunst de ergernis aan de ander binnen de perken te houden.
Het is boerengebied waar we doorheen lopen, dus de route is rijkelijk gelardeerd met het inmiddels traditionele blauw wit rood. Het valt zo langzamerhand nauwelijks nog op dat al die vlaggen ondersteboven hangen en het vlagvertoon geeft eerder als vanouds de vrolijke indruk van een feestdag. Het provocerend symbool van ongenoegen is boerenfolklore geworden. Net als de borden en spandoeken met hashtags en kreupelrijm in het activistisch lettertype dat door Paulien Cornelisse onlangs ‘woedende boer’ is gedoopt.



Zo goed als de hele wandeling hebben we de watertoren van De Meije in het uitzicht staan, eerst voor ons uit en later bij achterom kijken. Een zakelijke, witte toren, rechttoe rechtaan omhoog, met geen andere tierelantijnen dan een kegelvormig puntdak. Wij zien er een raket in maar de officiële bijnaam, horen we van mensen die het weten kunnen, blijkt Het Potlood te zijn. Wat ook heel goed kan natuurlijk en misschien zelfs logischer is omdat de toren er al staat vanaf 1932, toen er volgens ons nog geen raketten waren. Op internet lezen we later dan weer dat het eigenlijk Pietje Potlood moet zijn, hoewel er voor Pietje geen andere verklaring valt te vinden dan dat het lekker allitereert, wat ook wat waard is uiteraard. Verder lezen we dat Pietje de laatste watertoren is die nog als zodanig in gebruik is, al zijn die dagen geteld. Waarschijnlijk dit jaar nog is het afgelopen en moet er een nieuwe functie voor het monument worden verzonnen. De plannen lijken uit te gaan naar uitkijktoren, als we het zo lezen, maar omwonenden zijn daar niet onverdeeld enthousiast over. Zij vrezen, misschien niet geheel onterecht, parkeeroverlast.



Halverwege De Meije schrikken we even, een geel bord roept ons toe dat de weg die wij willen gaan gesloten is. Dicht. Inderdaad staat er een graafmachientje geparkeerd en is de weg afgezet met van die roodwit gestreepte bakens, liggen er her en der hopen zand naast versgegraven sleuven, maar wij besluiten dat het zo’n vaart niet zal lopen. Het is zondag, dus gewerkt wordt er sowieso niet, en voor wandelaars moet het wel heel drastisch uitpakken wil je er niet door, om of overheen kunnen. Ongehinderd bereiken we de Oude Meije, waarvan ons opvalt dat die er een stuk nieuwer uit ziet dan de gewone Meije, die we nu achter ons laten. Een passant die we daar op aanspreken vertelt dat dat te maken heeft met de ruilverkaveling die hier heeft plaatsgevonden. We knikken beleefd, maar snappen het eigenlijk niet. Later lezen we op internet dat De Grecht, het water waarlangs we Woerdense Verlaat zullen bereiken, een wetering is waarvoor voor een groot deel de loop van de Oude Meije is uitgegraven, maar het blijft moeilijk te begrijpen. De Grecht biedt daardoor, hoewel dus mensenwerk, op veel plaatsen de aanblik van een rivier. Dat geldt dan weer niet voor het stuk waar wij langs lopen, dat is kaarsrecht. En onzichtbaar bovendien omdat we onderdijks lopen. Bij het voetgangerspontje, dat je met eigen kracht naar de overkant moet zwengelen, wachten we heel kinderachtig af tot een groepje fietsers zonder ons naar de overkant is vertrokken, hoewel we er makkelijk bij hadden gepast. We willen de boot voor onszelf hebben, en zelf de lier bedienen. Een onschuldig genoegen.



Terwijl mijn zoon van Woerdense Verlaat terugfietst naar Bodegraven om daar de auto te halen, maak ik vast een korte verkenningstocht langs de Kromme Mijdrecht om uit te vinden of we daar de volgende keer ergens met een voetveer naar de overkant kunnen. Het alwetende google maps beweert namelijk van wel maar verder is daar geen concrete informatie over te vinden. Nu ik toch even moet wachten kan ik net zo goed wat veldonderzoek doen. Ik zie al meteen dat ook de volgende wandeling weer de moeite waard zal worden, langs de Kromme Mijdrecht en de Amstel richting het IJsselmeer. Maar het voetveer vind ik niet. Dat bestaat ook niet meer, hoor ik van een meneer die ik het vraag. Wel is er verderop een fietsbrug. Om die te bereiken moet je over een stuk onbegaanbaar terrein gaan, aldus de meneer, maar bij verder navragen is dat allemaal volkomen legaal en hoeven we niet te vrezen voor boze boeren of valse honden.
Nu dit is opgelost loop ik terug naar Woerdense Verlaat en wacht op het plein van de school met de bijbel op een houten bankje in de schaduw tot ik word opgehaald. Gods woord is een lamp voor mijn voet, staat op de gevel te lezen.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het IJsselmeer. Zo lopen we van huis naar huis, in beide richtingen. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

Bekijk eventueel ook het fotoalbum bij deze wandeling

Lees eerdere afleveringen van De lange weg naar huis in het archief

Obdam ligt verkeerd..

De Groene Wissel Obdam, rond de Polder Wogmeer, gelopen op zondag 28 augustus 2022

Het is de laatste zondag van de zomervakantie en ik besluit die te gebruiken voor een wandeling. Dat is er deze vakantie niet heel erg van gekomen, door allerlei toestanden en omstandigheden die ik hier onvermeld laat, maar vandaag kan het wel weer. Hoop ik. Het wordt de groene wissel Obdam. Niet te ver van huis, niet te lang, niet te kort.. precies goed.
Om de wandeling mee te beginnen belooft de routebeschrijving mij de fraaie buitenwijken van Obdam. Daarover kunnen smaken verschillen uiteraard, daar zijn ze voor – ik zie vooral huizenblokken en straten uit de vinexcatalogus. Met onderhoudsvrije tuinen en carports zoals je ze in iedere moderne buitenwijk aantreft. De Dorpsstraat, waar ik straks weer door naar binnen wandel, heeft meer eigenheid en charme te bieden, naar mijn idee. Hoewel nostalgie hier op de loer ligt natuurlijk, en ook daarvoor moeten we ons hoeden



Tussen de nieuwbouwwijk en de provinciale weg is een overgeschoten driehoekje natuurgebied aangelegd, met veel schelpenpaadjes, water met eilandjes en bruggetjes, zodat de projektontwikkelaar en de makelaar kunnen zeggen dat het objekt midden in de natuur en aan het water ligt, en toch goed bereikbaar vlakbij Amsterdam.
Aan het begin van dit gebiedje staat een bordje met het verzoek de honden aangelijnd te houden en het is altijd weer opvallend hoe weinig mensen zich daar aan gelegen laten liggen. Van de zes honden die ik op dit kleine stukje tegenkom zijn er vijf niet aangelijnd. Eén loopt er zelfs los in een als vogelgebied aangemerkt stuk waar honden sowieso niet zijn toegestaan, volgens een tweede bordje.
Je kunt het zeuren noemen, dat ik daar nou alweer over begin, maar in een losloopgebied zul je mij niet snel horen. Ik vind het storend wanneer mensen zelf wel uitmaken aan welke regels ze zich wel of niet houden, zonder daarbij rekening te houden met een ander. Waar die ander natuurlijk wél geacht wordt zich aan de regel te houden geen stenen naar de hond te gooien. Zich de hond niet met stokken van het lijf te houden. Waar zelfs de minste op- of aanmerking al als een inbreuk op de vrijheid van hondenbezit wordt ervaren. Als wandelaar moet je er deemoedig zwijgend van uit gaan dat de hond inderdaad niets doet, zoals van een afstandje meestal wordt beweerd. Vriendelijk lachen en knikken en hopen dat het beest onder appèl staat, maar ik ben blij dat ik de baasjes en bazinnetjes die minutenlang vergeefs naar hun hondje staan te fluiten en te roepen en te commanderen en te smeken niet de kost hoef te geven.
Een goed voorbeeld daarvan tref ik vandaag halverwege de wandeling, waar de gemarkeerde route mij vlak langs het erf van een landelijke nieuwbouwwoning voert. Twee buitengewoon felle zwarte honden werpen zich blaffend en grommend tegen een niet al te robuust uitgevallen hekje. Het is trouwens ook verontrustend laag. Na een klein eeuwigheidje komt de eigenares uit haar vinexkasteel tevoorschijn en roept haar honden terug. Die zich daar geen reet van aantrekken en mij over de volle lengte en breedte van het ruim bemeten erf met opgetrokken lippen grommend en grauwend blijven intimideren en bedreigen. Ik word geacht dit gelaten over mij heen te laten komen, de eigenares trekt zich zonder verdere actie terug in haar paleis. Moet ik hier maar niet wandelen.
Goed, genoeg hierover, het helpt toch niet en ik word er zelf ook chagrijnig van.



Bij het verlaten van het natuurgebiedje zie ik rechts de uitgestrekte polder al liggen, onder de Hollandse luchten. Een denkelijk speciaal voor de rondwandeling om de polder aangelegde voetbrug torent boven de N194 uit, ik verheug me meteen al op het uitzicht. Alleen raak ik door mijn enthousiasme waarschijnlijk in de war. Direct na voetbrug over de weg LA over grasdijkje, staat er in de routebeschrijving, en dat 3½ km blijven volgen. Kan niet missen zou je zeggen en het klopt als een bus dus tevreden met hoe het loopt vervolg ik mijn weg, langs de ringsloot, door het gras en over kluiten, langs weilanden en akkers, klimmend over hekjes en schrikdraad. Tot ik me na een tijdje begin af te vragen hoe het komt dat Obdam, wiens kerktoren nog ruim boven de horizon uitsteekt, op de verkeerde plaats ligt. Rechts achter mij, in plaats van aan mijn linkerhand, zoals op het kaartje. Ik sta niet bekend om mijn geweldige richtinggevoel dus het duurt even voor ik door heb dat ik de verkeerde kant op loop. Of, verkeerd.. de andere kant in elk geval dan de routemaker bedoelde. Die had gewild dat ik de voetbrug zou passeren, in plaats van erover te gaan. Taal.. het luistert nauw, dat blijkt maar weer. Net als nauwkeurig lezen trouwens, haast ik mij mijn hand in eigen boezem te steken, want de beschrijving meldt ook dat de ringsloot links hoort te liggen, terwijl ik hem dus rechts heb. Enfin, lekker belangrijk, het is geen ingewikkelde route gelukkig, ik hoef de aanwijzingen niet achterstevoren en binnenstebuiten om te rekenen van links naar rechts en andersom, ik loop het rondje gewoon de andere kant op, net zo makkelijk, net zo mooi.



In de ringsloot, abusievelijk aan mijn rechterhand dus, zie ik na een kwartiertje wandelen een gans zwemmen. Op zich niet bijzonder, ganzen zijn overal, maar deze gans draait gedurig kleine rondjes en lijkt daar geen controle over te hebben. Opvliegen voor de wandelaar is er ook niet bij. Ik meen te weten dat dat op vogelgriep wijst en het lijkt mij dat één of andere instantie daarvan op de hoogte gesteld zou moeten worden. Ik kijk eens om me heen, vraag me nog eens af waarom Obdam toch rechtsachter mij ligt en kom dan tot de conclusie dat dat mijn verantwoordelijkheid is, om dat te doen, als verstandig burger, een instantie op de hoogte stellen. Echt zin heb ik er niet in, in het gedoe, maar goed.
Aanvankelijk vind ik alleen een telefoonnummer dat vooral voor pluimveehouders bedoeld lijkt te zijn. Pluimveegrootindustriëlen. Ik hoor mezelf al verontschuldigend stamelen over een eenzame wilde gans, midden in de polder, langs een wandelpad, op zondagochtend.. Gelukkig vind ik elders ook een onlineformulier waar ik weliswaar mijn hele doopceel moet lichten en waar ik alleen dode vogels kan melden maar uiteindelijk lukt het me via een sluiproute duidelijk te maken dat mijn gans nog leeft en heb ik mijn burgerplicht gedaan. Mijn telefoon heeft godzijdank zelf de locatie al ingevuld, met coördinaten en al, want als ik dat zelf had moeten doen was dat waarschijnlijk niks geworden, ook op dit digitale kaartje ligt Obdam namelijk op de verkeerde plek.
Eenmaal weer thuis blijk ik inderdaad een email ontvangen te hebben van het Dutch Wildlife Health Centre – wat is er mis met onze eigen taal, vraag je je dan weer af – waarin ik vriendelijk bedankt word voor mijn melding maar dat men helaas niet voldoende menskracht heeft om levende vogels uit het landschap op te halen en dat ik mijn melding bij de desbetreffende gemeente kan doen. Nou is dat op zondag onbegonnen werk natuurlijk en wanneer ik ontdek dat ik voor mijn melding de keuze heb uit acht verschillende ambtelijke telefoonnummers, afhankelijk van het soort water waar ik de gans heb aangetroffen – provinciaal, gemeentelijk, hoogheemraadschappelijk of anderszins – besluit ik dat ik dáár helaas de menskracht niet voor heb. En hoop er verder het beste van.



Het is boerennatuur, waar ik doorheen wandel. De polder is van 1608, lees ik, en wordt sindsdien gebruikt als agrarisch gebied. Bloementeelt, mais en ander veevoer, weiland. Veel leven zit er niet in. Behalve de zieke gans en de valse honden kom ik wat koeien tegen, ik sta een tijdje naar een beweeglijk wolkje zwaluwen te kijken dat zich van mij maar weinig aantrekt, ik ontwaar één piepklein groen kikkertje op mijn pad en hier en daar schiet er een vogel uit de slootkant omhoog waar ik een gekromde snavel aan meen te ontwaren, waardoor het wulpen zouden zijn, maar ik steek er mijn hand niet voor in het vuur.
Is het daarom een saaie wandeling? Nee natuurlijk, die bestaan trouwens helemaal niet eens. Ten eerste zijn daar de Hollandsche wolkenluchten die het nodige schilderachtige leven in de brouwerij brengen. Soms loop ik in de zon, dan trekt er weer een schaduwveld over me heen en het uitzicht is altoos nieuw. Verder is daar natuurlijk de molen, die aan één van de ellipspunten van de polder mooi staat te wezen. Nieuw Leven, heet hij, lees ik op iemand anders’ wandelblog, en hij is net als de polder zelf van 1608. Die heeft dus een bijdrage geleverd aan het droogmalen van het meer, destijds. Het valt nu, als ik zo om me heen kijk, nauwelijks nog voor te stellen. Samen met de kerktorentjes van de omliggende dorpen levert de molen wat je noemt een typisch Hollandsche aanblik.



Wat de wandeling ook een avontuurlijk tintje geeft zijn de tientallen hekjes die ik over moet klimmen. De bekende overstapjes die daar ooit voor zijn geplaatst worden kennelijk nauwelijks onderhouden, velen zijn nogal wankel, anderen zijn volledig ingestort en het is elke keer weer spannend of ik het zonder brokken en kleerscheuren haal. Ook is hier en daar schrikdraad over het pad gespannen, ik loop over boerenland tenslotte, dat gewoon in gebruik is. Soms moet daar onderdoor getijgerd worden, andere keren hanteer ik zo’n handvat met een haak, maar in het algemeen geeft het een fijn kinderlijk gevoel van iets doen dat eigenlijk niet mag. Hetzelfde geldt voor de tocht door Driemeerhuizen, een buurtschapje van een handjevol bijeengeveegde huizen aan de spoorlijn Hoorn – Obdam. Wandelaars worden toegestaan, maar het wordt ook niet onder stoelen of banken gestoken dat het hier om privéterrein gaat.
En dan heb ik Spierdijk nog onvermeld gelaten.

Bekijk eventueel ook het fotoalbum bij deze wandeling

De Tungelroyse beek

Fotoalbum



Eén van de vele warme dagen van deze vakantie loop ik vanaf Tungelroy door de omgeving en langs de Tungelroyse beek. Over een Romeinse brug waar verder nauwelijks aandacht voor is, waar verderop bij een vrij onbeduidend boerenbruggetje op een imposant informatiebord uitvoerig wordt uiteengezet hoe dat daar zo gekomen is. Het landschap is afwisselend bos en cultuur, beekdal en boerenakkers- er wordt hier en daar flink beregend om de boel in leven te houden. De beek kronkelt zich er nog wel doorheen, zoals het een beek betaamt. Ik volg een buizerd in de vlucht, word verrast door een ree, ritselend in het struweel. Een specht, boomkruipers en roodborsttapuiten. Vlak voor mijn voeten schieten wat patrijzen weg, te snel om te fotograferen. De blauwgevleugelde sprinkhaan, die ik mij nog herinner van een paar dagen eerder. Ik eet bramen warm van de zon, een grashalm is goed voor de pitjes tussen mijn kiezen. Op een smal paadje ontmoet ik een paardje. Aarzelend blijven we allebei staan, elkaars bedoelingen inschattend. Met een bedachtzaam boogje passeren we elkaar heel langzaam, waarna het paardje hinnikend weg galoppeert. Halverwege laat ik mijn blote voeten wat bungelen in de koele beek en mijmer terug in de tijd, van vakanties met mijn jongens, waar ook altijd wel een beek aan te pas kwam.

Bekijk eventueel ook het fotoalbum bij deze wandeling

Over de Valkenhorst

Fotoalbum



Op vakantie in eigen land, zoals de laatste jaren sowieso gebruikelijk, liepen wij een stukje van de Valkenhorsttocht, bij Valkenswaard. Een stukje, want door medische perikelen, die ik u verder zal besparen, waren wij deze vakantie op korte wandelingen en ommetjes aangewezen. Wat verder ook geen ramp is, want wie het kleine niet eert etcetera. En al zijn medische perikelen niet leuk, de wereld zucht onder grotere problemen.
Het was een warme dag maar omdat een groot gedeelte van de tocht door het bos liep was het goed te doen. En warme dagen.. we zullen eraan moeten wennen. We liepen over bomenlanen die nog altijd een zekere deftigheid over zich hadden, we zagen zwaar toegetakelde naaldbossen waar blijkbaar andere plannen mee waren en we zagen de hei in bloei. Een aantal vennen die nog niet waren opgedroogd. We ontdekten een sprinkhaan die op het grijze zandpad nauwelijks zichtbaar was, maar die bij het wegspringen – of vliegen, hoe je het noemen wilt – blauw bleek te zijn aan de onderkant van zijn vleugels en die bij navraag op internet blauwvleugelsprinkhaan bleek te heten. Hoe overzichtelijk wil je het hebben. Vrij algemeen voorkomend. Net als het knopsprietje.
De Valkenhorsttocht liep ik overigens in zijn geheel al eerder, twee jaar geleden, volop in coronatijd, over medische perikelen gesproken, en daarvan valt het verslag nog altijd terug te lezen in het archief.

Bekijk eventueel ook het fotoalbum van deze wandeling

Het landgoed Vilsteren

Fotoalbum



Het was mijn verjaardag en we waren op vakantie. In eigen land, om het allemaal niet nog erger te maken dan het al is, met de wereld. We maakten een rondje over het Landgoed Vilsteren, want dat was in de buurt. Dat ging over bomenlanen en langs houtwallen, langs akkers, weilanden en vennen. Rijkelijk voorzien van omgekeerde vlaggen, nostalgische boerenzakdoeken en rijmende boze woorden langs de weg. En de Vecht, zagen we ook nog even, de Overijsselse Vecht, niet te verwarren met de IJssel. Er stonden veel bordjes dat er iets niet mocht, maar goed, mensen doen ook maar, misschien. We zagen libellen in soorten en maten en alle kleuren van de regenboog. Een haas, een aantal ooievaren, statig stappend tussen het rundvee. Terwijl we de hoge bramen stonden te plukken, schoot er een boommarter voor onze voeten weg, te snel om te fotograferen, te snel ook eigenlijk om hem echt te zien, al hebben we nog een tijdje naar zijn staart hoog in de boom staan kijken in de hoop op nieuwe kansen. We eindigden op een wespenrijk terras met groentebitterballen bij de borrel, omdat we net een week geleden vegetariër waren geworden, vanwege alle toestanden.

Bekijk eventueel het fotoalbum van deze wandeling

Terug naar Bergen

Trage Tocht Bergen, gelopen op woensdag 13 juli 2022

Eigenlijk zouden we vandaag een etappe lopen van onze Lange Weg Naar Huis*, mijn jongste zoon en ik, zo was het afgesproken. En daar was het nog een bijzonder geschikte dag voor geweest ook, met dit weer en de vakantie al in de lucht, ware het niet dat mijn oudste zoon vanavond plotseling zijn vorig jaar al behaalde diploma eindelijk krijgt uitgereikt – een voor het gemak op corona afgeschoven vertraging – en daar willen we als liefhebbend broer en vader natuurlijk bij zijn. Het lijkt ons daarom praktischer het vandaag maar wat dichter bij huis te zoeken zodat we niet in een nerveuze race tegen de klok verwikkeld raken om nog ergens ver weg net op tijd een vage busverbinding met drie overstappen te halen. We kiezen, na amper ampel beraad, voor de Trage Tocht Bergen. Altijd leuk, weet vader, een trage tocht. En al kennen we de omgeving van Bergen van vele eerdere wandelingen en fietstochten, het blijft de moeite waard.



Het sfeervolle kunstenaarsdorp zelf, zoals het in de routebeschrijving flatteus wordt genoemd, slaan we even over. Zeker in deze tijd van het jaar is het voornamelijk een kakkineus horecadorp dat bovendien uitpuilt van de toeristen en waar parkeerruimte schaars en duur is. We zetten de auto net buiten het dorp en pakken de wandeling daar op, over de deftige bomenlanen van het Oude Hof, waar ik iedere week ook een steeds korter wandelingetje maak met mijn oude schoonmoeder, de oma van mijn zoon.
Het is een warme dag en de schaduw biedt aangename verkoeling. Achter de lommerrijke Eeuwige Laan langs, waar de rijken zich hebben teruggetrokken in omheinde en beveiligde privédomeinen met huizen als kastelen, over het tracé van de voormalige trambaan richting Bergen aan Zee. We lopen langs een heideveldje waarover mijn schoonvader meer dan eens verteld heeft dat zijn moeder, telg uit de plaatselijk beroemde kunstenaarsfamilie Min, daar ooit een heel mooi schilderij van maakte, het hangt bij hen in de slaapkamer. Ik heb dat ook meer dan eens bekeken en bewonderd. Toen zij nog wat langere wandelingetjes aankon ben ik er met mijn schoonmoeder ook wel eens heen gelopen, om het nog eens in het echt te zien, maar het bleek al snel dat die er geen herinneringen meer aan had, zodat ik ook niet honderd procent zeker weet of het hetzelfde heideveldje is, maar goed, het gaat om het verhaal.



Dan duiken we het duingebied in, het Noordhollands duinreservaat, waar je een toegangsbewijs voor moet hebben. We weten het, maar we hebben het niet. Wij hadden erop gegokt dat er wel een betaalzuil zou verschijnen, langs ons pad, het zijn moderne tijden tenslotte. Nu zit er niks anders op dan er maar op te gokken dat we zo gauw geen boze boswachter tegen het lijf zullen lopen. We nemen ons voor bij de eerste gelegenheid alsnog onze burgerplicht te doen. En zo gaat het, iets verderop bij een parkeerterrein staat wel een betaalzuil en de rest van de wandeling verloopt alsnog legaal.
We lopen langs plekken met interessante namen als Schulpvlak, Uilenvanger en Russenduin. ‘t Grote Ganzenveld, Grensvlakte en Bijlenboom. Elk pad hebben we eerder bewandeld, ieder uitzicht eerder gezien, maar het blijft een boeiend en afwisselend landschap, waar je ook gewoon nooit genoeg van krijgt. Heidevelden, zandverstuivingen, door de zeewind kort gehouden eikenbosjes, vreemd gevormde naaldbomen. We lopen over bospaden en -lanen, ploeteren door mul zand, we klimmen en dalen en kronkelen. En ondertussen nemen we het leven door, halen herinneringen op en bespreken de plannen voor de vakantie en de toekomst daarna.  
Wanneer we bij het Zeehuis de schaduw van het bos verlaten zijn we voorbereid op de warmte die ons is voorspeld, maar dat blijkt reuze mee te vallen. Zeker langs de branding van Bergen aan Zee waait een heerlijk koel windje.



Bij de strandopgang zijn we gecharmeerd van een tegen de duinen aan geïmproviseerde boekenkast. Een strandboekenkast, wordt het genoemd. Je kunt er een boek uitzoeken om mee te nemen naar je handdoekje, je wordt ook uitgenodigd er boeken achter te laten. En terug te brengen, nemen wij aan. We vinden het een leuk initiatief.
Terwijl we de titels vluchtig doornemen om een indruk te krijgen van het gebodene – je weet nooit of er niet iets bijzonders tussen staat, een buitenkansje moet je te baat nemen – komt een bejaard echtpaar aan geschuifeld. De man maakt zich los van de arm van zijn vrouw om ook even een kijkje te nemen, zij blijft onaangenaam verrast achter op het pad. Ik ben mijn boek vergeten, sputtert de man als zijn vrouw hem snibbig vraagt wat hij nou weer gaat doen. Dat zij zijn boek immers in de tas heeft, snijdt zijn vrouw hem ongeduldig  de pas af, waarop de man gehoorzaam terugkeert op zijn aarzelende schreden. Opnieuw gearmd schuifelen ze verder naar het strand, en de rest van hun huwelijksleven. Wij vinden alleen een wel erg beduimelde verhalenbundel van Jan Wolkers die we maar liever laten staan, je weet het nooit, met Jan Wolkers. Bovendien heb ik ‘m al, geloof ik.



Als we zo een tijdje langs de zee hebben gelopen – overdreven druk is het trouwens niet, voor een badplaats op een zomerse dag – blijken we op het naaktstrand te zijn beland. Hier en daar liggen wat blote lijven in het zand gedrapeerd, we zien witte billen, bruine billen, af en toe paradeert er een bloot borstenpaar langs. Het is niet dat ik er moeite mee heb, vrijheid blijheid en het is niet dat je verder nergens ooit blote billen en borsten ziet, me dunkt.. ik weet alleen nooit zo goed hoe ik niet moet kijken. Ik voel me preuts maar ben tegelijk bevreesd voor vieze ouwe man te worden aangezien, terwijl ik geen van beiden ben. Ik weet alleen niet met welke blik ik dat uit moet stralen. Mijn zoon zegt dat probleem niet te hebben, maar goed, hij is dan ook nog geen ouwe man.
Halverwege komt ons dan een wel wat oudere man tegemoet die het neutraal blijven kijken naar een nieuw level brengt. Gebruind van top tot teen en zeer uitbundig gepiercet op vele plaatsen die mij in elk geval buitengewoon pijnlijk voorkomen. Mijn zoon vertelt me wereldwijs dat zo’n pin door je eikel een prins Bernhard heet, maar als ik hem vraag waarom dat zo is weet hij het niet. We speculeren wat over boerenslimme smeergeld- en vastgoedgraaiers van die naam, maar op de voor de hand liggende eikel na krijgen we het verhaal niet rond. Omdat we nu toch nieuwsgierig zijn komt internet er aan te pas en blijkt dat het niet om prins Bernhard, maar om prins Albert gaat. Prins Albert von Saksen-Coburg en Gotha, om precies te zijn, in de eerste helft van de 19e eeuw echtgenoot van de Britse koningin Victoria, bekend van de puriteinse opvattingen. Het verhaal, dat trouwens wel meteen als broodje aapverhaal wordt gepresenteerd, waarvan akte, wil dat de zwaar geschapen prins zich geneerde voor de grote bobbel in het kruis van de strakke broeken die destijds gedragen werden en deze piercing gebruikte om zijn penis aan zijn broekband vast te haken zodat het allemaal wat minder opviel. Het lijkt ons een vreemde en vergaande en nauwelijks werkende oplossing voor het probleem. Een wat ruimere broek of een Schots rokje had een hoop ellende gescheeld, bedenken wij, maar blijkbaar paste dat niet in het tijdsbeeld. Enfin.. de langslopende meneer bij Bergen aan Zee heeft in elk geval last van gêne noch strakke broek.



Het strand verlaten we via de Kerf. In 1997 werd hier de duinenrij doorsneden om de zee de kans te geven in bepaalde omstandigheden toch binnen te komen en een gedeelte van het gebied tijdelijk te overstromen, waardoor een bijzonder natuurgebied zou kunnen ontstaan waar zoutminnende plantensoorten en de bijbehorende insecten, vogels en andere fauna een kans zouden krijgen zich hier opnieuw te vestigen. Ik kan me herinneren dat ik kort na de eerste overstroming ben gaan kijken en voornamelijk geschokt was door de enorme hoeveelheden plastic afval die binnengestroomd en achtergebleven waren. Vandaag ligt het er keurig bij maar ik neem voorzichtig aan dat er na ieder bezoek van de zee een schoonmaakploeg door het gebiedje gaat aangezien het probleem van de plastic soep nog altijd hopeloos makend onoplosbaar lijkt te zijn.
Wanneer we daarover pratend naar een uitzichtpunt met verrekijker zijn geklommen zijn we getuige van de mentaliteit die wel eens aan dat probleem en zijn onoplosbaarheid ten grondslag zou kunnen liggen. Ook op het uitzichtpunt zijn een man en een vrouw met fietshelmen. Ze dragen strakke, sportief bedoelde kleding maar verder ogen ze niet erg sportief. De man, buik als een trofee vooruit, staat zelfs te roken. Roken! Het peukje, u raadt het al, wordt, toeschouwers of niet, achteloos op de grond gegooid, uitgetrapt en onder het zand begraven. Wat je niet ziet, bestaat niet. En ik weet wel, één peukje maakt geen plastic soep, maar de ongeïnteresseerde grondhouding wel, dames en heren. Dáár gaat onze wereld uiteindelijk aan ten onder, let maar op.
Met lede ogen zien wij het aan, mijn zoon en ik, en zonder woorden weten we dat we hetzelfde denken: eigenlijk moeten we hier iets van zeggen. Maar we doen het niet. Geen zin in gedoe. In ruzie, frustratie en boosheid of erger nog. En daarmee zijn we natuurlijk onderdeel van het probleem, dat weten we heus wel. Dat zit ons dan ook zelfs na een tijdje nog niet lekker. De volgende keer dat ik zoiets zie, besluit mijn zoon tenslotte, als we alweer lang en breed zijn afgedaald, zeg ik er wel iets van. Zelf ben ik allang te cynisch om me hetzelfde voor te nemen, maar ik vind het mooi dat mijn zoon nog hoop op verbetering heeft.



Door bos en langs hei komen we in de middag langzaamaan weer in de buurt van de auto wanneer we op een kruispunt van twee lange, rechte boslanen een wat oudere dame zien staan. Ze beweegt zich opvallend weifelachtig: twee trage passen naar links, twee trage stappen naar rechts, een ongerichte blik om zich heen. We vragen haar of ze het kan vinden, allebei denken we aan oma, die ook verdwaald is in het bestaan. Het heideveldje waar ze naar op zoek zegt te zijn weet ik wel te liggen, het is het heideveldje waar mijn schoonvader het vaak over heeft, het hangt in de slaapkamer. We wijzen haar waar het is, vertrouwen op ons oordeel dat ze nog voldoende bij de pinken is om haar verder haar eigen weg te laten gaan en slaan zelf volgens plan linksaf.
In de verte zien we ons een gestalte tegemoet komen die bij nadering ook iets zoekends over zich heeft. Zul je zien, grappen we tegen elkaar, dat ze ons straks vraagt of we haar moeder misschien hebben zien dwalen. En inderdaad, geloof het of niet, spreekt de gestalte, inmiddels een dame die eerder de oudere zus van de vorige zou zijn, ons aan. Te zeggen dat ze paniekerig is zou overdreven zijn, maar helemaal gerust is ze er zeker ook niet op. Of wij misschien bekend zijn in deze omgeving, is de inleidende vraag. Waarop een licht verward verslag volgt van de belevenissen die haar naar hier hadden gebracht. Met haar man was ze een dagje uit in Bergen, het strand en het zeeaquarium had ze bezocht, en nu zat ze op een terrasje in het dorp wat te eten en moest ze plotseling op stel en sprong de auto wegzetten, net als niet nader omschreven andere mensen. Waarschijnlijk, reconstrueerden wij later, hadden de auto’s geparkeerd gestaan in voor de brandweer gereserveerde vakken. Maar goed, nu kon ze dus de weg naar het dorp niet terugvinden, was haar eten ondertussen waarschijnlijk koud en haar man ongerust want ze liep naar eigen idee al meer dan uur te dwalen.
Mobiele telefonie is aan deze generatie niet besteed bleek maar weer eens en bij welk restaurant ze op een terras zat wist ze niet zodat we ook op die manier haar man niet konden bereiken. We besluiten ons dan maar over deze dame te ontfermen en nodigen haar uit met ons mee te lopen naar onze auto en een rondje door het dorp te rijden, op zoek naar iets dat haar bekend voor komt, een voorstel dat ze bezwaard maar opgelucht aanneemt. Onderweg herhaalt ze meerdere malen verontschuldigend hoe erg ze het allemaal vindt en op onze vraag of ze nou nog wel wist waar ze de auto had geparkeerd antwoordt ze weinig geruststellend dat die ‘op zijn plek’ staat.
Na een kort rondje door het sfeervolle kunstenaarsdorp herkent de dame het terras waarop haar biefstukje koud staat te worden. Hoewel buitengewoon rottig geparkeerd wachten wij nog even af of haar man al die tijd op zijn post is gebleven en wanneer dat het geval blijkt te zijn besluiten we dat onze goede daden erop zitten voor vandaag. Al zijn we ons nog wel een tijdje af blijven vragen of en hoe ze de geparkeerde auto terug hebben gevonden. Nog steeds, eigenlijk.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het IJsselmeer. Zo lopen we van huis naar huis, in beide richtingen. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd. De verslagen van de tot nu toe gelopen etappes zijn hier te lezen

Bekijk eventueel ook het fotoalbum bij deze wandeling

Raja en de brandweer

Kunst onderweg

Kijk daar, kunst. Mijn jongste zoon wijst me erop. Een beetje plagerig, klinkt het. Omdat hij er waarschijnlijk toch zo het zijne van denkt, van zijn vader die bij het wandelen de kunst onderweg fotografeert, om er later thuis desgewenst een stukje over te schrijven, op zijn weblog. Maar ook omdat in de vijver waar we hier in Voorburg langs lopen het beeld staat van een naakte vrouw. Een jonge, slanke, naakte vrouw. De armen uitnodigend gespreid, de borsten pront vooruit, de heupen gekanteld in wat je als een verleidelijke pose zou kunnen opvatten. Let op de voorzichtige formulering, want dat is natuurlijk wat mijn best wel woke zoon bedoelt: Kijk, een mooie naakte vrouw, ga daar maar een stukje over schrijven. Op internet. Als oudere, witte heteroseksuele man. Succes! Ja, het zijn me de tijden wel..



Helemaal naakt is ze trouwens niet, technisch gesproken, de afgezakte band om haar heupen suggereert iets van een rok, rondom haar knieën is dat ook duidelijk, maar wat vrouwelijke vormen betreft wordt er toch weinig aan de verbeelding overgelaten. Heur haar draagt ze strak naar achter in een knotje boven op het hoofd, het kan ook een doek of hoofddeksel zijn, en haar trekken doen wat oosters aan. Of is dat invulling? Omdat de blik naar binnen lijkt gekeerd? En om de mond een serene glimlach speelt? De oosterse mythe.. Of, nou, is het echt sereen? Nee, dat eigenlijk niet, daarvoor zit er teveel spot in. Maar een beetje mysterieus is het wel. Wetend. Zelfbewust. Met een zweem van trots. Feministisch, zou het kunnen zijn, geloof ik. Á la Beyoncé.


Is het een serene glimlach? Of eerder licht spottend?


En wat heeft ze in haar handen?

Als ze danst is het een langzame dans, iets ritueels, met veel armgebaren, maar ook dat kan weer invulling zijn. Wat heeft ze trouwens in haar handen? Ze heeft iets in haar handen, kijk maar, ze laat ons iets zien. Of ze biedt ons iets aan. Wat is het? Twee schaaltjes, met waxinelichtjes, lijken het. Hmm.. een beetje banaal. Zo wordt het een topless serveerster in een Thais restaurant van laag allooi, dat kan de bedoeling niet zijn.



Dan valt het ons op dat haar onderbenen wit zijn uitgeslagen, waarschijnlijk van kalk, en begrijpen we dat we met een fontein te maken hebben. Het is blijkbaar nog te vroeg in het jaar om hem aan te zetten maar het zal, denken wij nu, de bedoeling zijn dat er water uit de schaaltjes omhoog spuit, wat later ook blijkt te kloppen. Waarom dat is, is ons niet meteen duidelijk. Op internet vinden we wel uit dat het beeld in 1987 speciaal gemaakt is voor een dat jaar nieuw opgeleverde brandweerkazerne, in Leidschendam, maar dat lijkt ons toch een wel erg platte verklaring. Brandweer = water spuiten.
Het beeld heet Raja, lezen we, misschien helpt dat ons verder. Raja blijkt een van oorsprong Hindoestaanse naam te zijn die ‘hoop’, of ‘verwachting’ betekent en voornamelijk in moslimlanden wordt gebruikt. Okay..
Elders wordt geschreven dat Raja een Arabisch woord is dat zoveel betekent als ‘kudde die aan een herder is toevertrouwd’. Daar kunnen we misschien meer mee. Dan zou het kunnen zijn dat Raja, het beeld, de naakte vrouw, de bevolking van Leidschendam symboliseert die zich in kwetsbaarheid aanbeveelt in de bescherming van de brandweer. Naakte vrouw = kwetsbaar.


Hier staat Raja nog voor de brandweerkazerne aan de Veursestraatweg in Leidschendam.

Maar voor hetzelfde geld is dat allemaal veel te ver gezocht en wilden de brandweermannen van Leidschendam gewoon een lekker wijf met goeie tieten voor de deur. Al is dat een seksistische stereotypering natuurlijk, dat weet ik heus wel. Niet alle brandweermannen zijn male-gazende testosteronbommen, sowieso zijn niet alle mannen dat, en er zijn ook vrouwelijke brandweerlieden, zeker. En daar zullen er dan weer bij zijn die op vrouwen vallen, maar niet alle vrouwen bij de brandweer zijn automatisch lesbisch.
Maar is het niet ook een beetje seksistisch dat, wanneer er een symbool gezocht wordt voor een bescherming zoekende bevolking, meteen weer voor een vrouw wordt gekozen? Zijn vrouwen altijd alleen maar zwakke wezens die niet voor zichzelf kunnen zorgen? Mogen mannen geen bescherming zoeken? Kan een man niet kwetsbaar zijn? En is een vrouw die zonder schroom haar naaktheid laat zien wel zo kwetsbaar? Is dat niet een beetje vanuit het vrouwelijk perspectief gedacht? Dat de vrouw de onschuld voor zich opeist? Mag ik dit opperen, als man?
Tjoh, wat een ingewikkeldheid. Maakt het nog uit wie de kunstenaar is? Wat als het een man is? Is dat dan een vieze geile bok? Die zich aan jonge meisjes verlekkert? Dat geluid wordt wel gehoord. Mannen beelden vrouwen af alsof het vleesvazen zijn voor hun lulbloemen, las ik laatst nog dat kunsthistorica en stand up comedian Hannah Gadsby had gezegd. Allicht heeft ze een punt. Maar Raja is gemaakt door een vrouw, dus hoe het dan zit weet ik even niet.


Ander werk van Sybille de Braak, de maakster van Raja. Vlnr Female torso, een beeld in oplage; Zwangere vrouw, in de koffieruimte van de UvA; De drie gratiën (1991)

Sybille de Braak (1947), is de maakster. Er is verbazend weinig over haar te vinden, behalve een her en der herhaald riedeltje dat ze in Duitsland is geboren, als kind met haar ouders naar Nederland verhuisde, kunstopleidingen volgde aan onder meer de Koninklijke Academie in Den Haag en haar eerste expositie had in 1980. Geen foto, niks. Een beeld moet voor zichzelf spreken, is een uitspraak uit het riedeltje, dat zou een verklaring kunnen zijn. Ook foto’s van ander werk zijn trouwens schaars, wat ik vind zijn vrouwelijke naakten. In een krant uit 1986 vind ik nog een advertentie voor een expositie van erotische kunst waar haar werk getoond wordt. Dus misschien moeten we er verder niet te moeilijk over doen en het toch ook maar in die hoek zoeken. Wel is het te hopen dat Raja dan inmiddels een beetje is schoongeregend, wij troffen haar aan met ontsierende klodders druipende witte vogelschijt op gezicht, schouders en borsten, met alle masculiene associaties van dien. Bij de kazerne staat ze dan wel niet meer, maar misschien kan de brandweer hier toch even wat aan doen. For old times’ sake.

We kwamen Raja tegen in Voorburg, bij De Lange Weg Naar Huis, onze wandeling van Schagen naar Den Haag en weer terug, tijdens de etappe van Den Haag naar Benthuizen, gelopen op zondag 27 februari 2022.



Raja stond vanaf 1987 voor de brandweerkazerne van Leidschendam. Toen in 2002 Leidschendam en Voorburg fuseerden tot één gemeente werd de brandweerkazerne opgeheven en werd Raja opgeslagen. Sinds 2018 staat ze, gerestaureerd en al, in de vijver van park ’t Loo in Voorburg.

Lees meer afleveringen van Kunst Onderweg in het archief

De wandelverslagen van De Lange Weg Naar Huis zijn te vinden in het archief.

Ophef uit de oude doos

Kunst onderweg

Veendam is behoorlijk groos met haar beroemde zoon Anthony Winkler Prins, ontdekken wij om te beginnen op het sfeervolle en zeer lommerrijke kerkhof, waar hij begraven ligt. Herbegraven, om precies te zijn want toen hij in 1908 overleed werd hij begraven in Voorburg, zijn toenmalige woonplaats, met naar verluidt niet meer dan een paaltje met een nummer. Nummer 48. Pas in 2005 kwam hij weer thuis in Veendam, en kreeg hij een fatsoenlijke steen op zijn graf.



Anthony Winkler Prins (1817 – 1908) was bij leven predikant, schrijver, dichter en hoofdredacteur van de naar hem vernoemde encyclopedie – lange tijd en misschien nog steeds wel een begrip – waar hij dertien jaar aan werkte. Daarnaast heeft hij veel betekend voor Veendam en omstreken. Hij zorgde voor een hbs, een kweekschool, een latijnse school voor meisjes en maakte zich op vele andere manieren sterk voor onderwijs en ontwikkeling van de bevolking; was betrokken bij de oprichting van de Eerste Groninger Tramway Maatschappij, ter ontsluiting van het gebied. Het zijn vooral deze zaken waarom hij het nog altijd als afgelegen beschouwde Veendam zo na aan het hart ligt: de hedendaagse scholengemeenschap draagt zijn naam, er is een Winkler Prins winkelpassage, de bakker verkoopt Winkler Prins koek, de slijter verkoopt Winkler Prins drankjes, de Lions Club organiseert een Winkler Prins dictee.. en op het plein zijn beeld, voor het veenkoloniaal museum, dat gevestigd is in het voormalig gebouw van het Winkler Prins lyceum.


Vlnr: Christine Chiffrun, beeldend kunstenaar; Anthony Winkler Prins, predikant, schrijver, encyclopedist; Anthony Winkler Prins, beeld.

Op een ruitvormig plateau en een driehoekige sokkel staat hij daar, keurig in pak, orerend achter een lessenaar. Zelfverzekerde blik in de ogen, een volle baard, een scherpe vouw in zijn bronzen broek. Zijn vrouw zou hem zo herkennen. In 1987 naar het leven geboetseerd door Gronings beeldend kunstenaar Christine Chiffrun. Speciaal voor de opdracht verhuisde ze van Groningen naar Veendam.
Chiffrun (1942 – 2021), werd geboren in Paramaribo, studeerde in de jaren 60 en 70 aan de Rietveld in Amsterdam, Minerva in Groningen en Jan van Eyck in Maastricht. Naast beeldhouwer was zij ook fotograaf en videokunstenaar en maakte ze installaties. Veel van haar werk heeft een conceptueel randje, een idee dat verder gaat dan wat je kunt zien.
Dat blijkt ook het geval bij het beeld van Winkler Prins, lezen wij later op internet. De sokkel waar het beeld op staat, bestaat uit twee driehoekige delen die samen een denkbeeldige lijn aangeven. Wanneer je die lijn zou volgen, kwam je na zo’n anderhalve kilometer uit op de plek waar ooit het kerkje stond waarin dominee Winkler Prins preekte, en de pastorie waarin hij zijn encyclopedie schreef. Chiffrun deed onderzoek ter plaatse, bepaalde de exacte coördinaten van kerkje en woonhuis en legde één en ander vast op een kadasterkaart en in een fotoreportage. Een markering ter plekke, een zichtbare link naar het beeld op het museumplein achtte zij niet nodig, de plek was op deze manier onderdeel van haar kunstwerk geworden, vond zij.


Ander werk van Christine Chiffrun. Vlnr: Buste van Fré Meis, 2002, Gronings stakingsleider, communist, Oude Pekela; Poggelinie, Stadskanaal, 1984, kleuren en lijnen verwijzen naar het Gronings landschap van veen, turf en rechte kanalen.

Een gegeven dat wellicht niet bekend was bij de plaatselijke Rotary, die, zo lezen wij verder, in 1993, ter ere van haar zestigjarig bestaan, als geschenk aan de bevolking van Veendam een Winkler Prins monument liet plaatsen, op precies die plek. Dit leidde tot enige ophef omdat Christine Chiffrun dit tweede beeld, op juist deze plek, als een inbreuk op haar auteursrecht en een bezoedeling van haar werk op het museumplein en het conceptuele aspect ervan beschouwde, en via de rechter eiste dat het Rotary-geschenk binnen 24 uur verwijderd zou worden. Tja. Je kunt daarvan vinden wat je wilt, maar niet dat zij haar werk niet serieus nam, het minste dat je van een kunstenaar mag verwachten.
De maker van het tweede monument, Veendammer, Rotarian en voormalig beeldend kunstenaar Ive Krikke, benadrukte dat zijn ontwerp zeker geen kunst was maar een informatiezuil. Kunst is dood voor mij, was daarover zijn verklaring. Ook daarvan kun je van alles vinden.
Het kort geding werd verloren door Chiffrun en het tweede monument, zo blijkt op google earth, staat er nog steeds.


Waar ooit het kerkje van dominee Winkler Prins stond, staat nu een tweede monument, geplaatst door de Veendamse Rotary.

Al speurend in het groot online krantenarchief vinden we dan nog een artikel uit Trouw uit die dagen, waarin deze hele kwestie wat meesmuilend als dorpsrel wordt afgedaan, vanuit het grote Amsterdam, de navel van de wereld, waar de maat der dingen wordt bepaald. Een verslag waarin figuratieve kunst hooghartig als niet ter zake doend van tafel wordt geschoven, beide beelden daarom snuivend worden gediskwalificeerd – ja kindjes, zó zag WP er uit – en waarin gesteld wordt dat het enige echte onovertroffen Winkler Prins monument natuurlijk, hoe kan het anders, in Amsterdam staat. Op het Frederiksplein. Een beeld van André Volten (1925 – 2002). Een monumentale, roestvrij stalen pyloon, opgebouwd uit een groot aantal glimmende ringen, die volgens de schrijver tenminste nog wat aan de verbeelding van de kijker overlaat en waarvan die ringen bijvoorbeeld kunnen corresponderen met het aantal verschenen delen van de encyclopedie. Tja. Weer iets waar je van alles van kunt vinden, al is het nog zo lang geleden.


Vlnr: André Volten (r) bij de onthulling van zijn Winkler Prins monument in Amsterdam, 1970; Moderne stad, Den Haag, 1965, ook een beeld van André Volten.

Kijk, als de kunstenaar zegt dat hij zijn beeld op Winkler Prins heeft geïnspireerd, dan is dat zo natuurlijk, geen twijfel aan en houd me ten goede, het is een prima beeld, ik vind het mooi en krachtig in al zijn abstracte eenvoud. Maar laten we eerlijk zijn, je zou even gloedvol kunnen betogen dat het een ode is aan de glansrijke carrière van nationaal volkszanger André Hazes (1951 – 2004), bijvoorbeeld. De ringen zouden kunnen corresponderen met het aantal platina platen dat hij bij elkaar heeft gezongen. Al zit de bronzen André (ja kindertjes, zó zag André Hazes er uit) natuurlijk ook al op zijn bronzen barkruk op de Albert Cuyp.
De bijnaam die het beeld van Volten in de volksmond heeft gekregen, de knakenpilaar, lijkt me dan weer een mooi verbaal monument voor een stad die zichzelf voor een handvol zilverlingen heeft uitgeleverd aan de toeristenindustrie, de evenementenbranche en de vastgoedinvesteerder.


De bronzen André Hazes, Amsterdam, 2005, door drie onbekende Chinese kunstenaars.

We liepen door Veendam langs het Grootfrieslandpad, met de etappe Nieuw Annerveen – Muntendam, gelopen op zondag 9 april 2022

Lees meer afleveringen van Kunst onderweg in het archief

Lees eventueel ook de wandelverslagen van het Grootfrieslandpad

Dwars door het Groene Hart

Van Benthuizen naar Bodegraven, een etappe De lange weg naar huis*, gelopen op zondag 24 april 2022

In Benthuizen openen we de dag met stroopwafels uit Zegveld. De lekkerste van Nederland, volgens onze oude Haagse vrienden, die ze speciaal voor ons in huis hebben gehaald. De vorige wandeling eindigden we bij hen aan tafel, met bier en een maaltijd, vandaag zwaaien ze ons uit aan het begin van onze tocht naar Bodegraven, met koffie en cake. En stroopwafels dus.
Net als vorige keer zullen we het vandaag zonder markeringen moeten stellen. Heen en weer klikkend op het web heb ik van de week een volgens mij best aardige route bij elkaar gesprokkeld, met Google Earth hier en daar vast een verkennende blik vooruit werpend om nare verrassingen te voorkomen – het gebied is nogal dunbezaaid met wandelpaden dus verkeerswegen zijn onvermijdelijk, maar al te druk moet het niet worden natuurlijk. Met een handgeschreven A4-tje vol straatnamen en aanwijzingen gaan we op pad en achteraf kunnen we zeggen dat dat allemaal perfect heeft uitgepakt.



Onder een vriendelijk zonnetje trekken we om te beginnen het Bentwoud in, een spiksplinternieuw natuurgebied met een ambitieuze naam dat zich uitstrekt tussen Zoetermeer en Boskoop, Benthuizen en Waddinxveen. Het is vanaf 2006 in tien jaar tijd aangelegd op de voormalige boerenakkers van deze droogmakerij, als bos, als recreatiegebied en als barrière tegen de almaar oprukkende verstedelijking van wat toch het groene hart genoemd wordt. Met achthonderd hectare en drie miljoen bomen zou je het Bentwoud het groene hart van het groene hart kunnen noemen, al is dat een lelijke zin. Het is nog pril allemaal, de tekentafel schijnt er nog een beetje doorheen, de schelpenpaadjes slingeren nog wel heel braaf door de langs een liniaal aangeplante en precies even hoge bomen maar het is een kniesoor die daar op let. Het ligt er mooi wel, en time is hier on our side. Bermen vol knalgeel koolzaad strekken zich langs slootkanten uit tot aan de einder, het fluitekruid wolkt de hoogte in, het frisse groen van uitbottende jonge boompjes licht op in de lentezon, steekt af tegen de helblauwe lucht, gevuld van vogelgeluiden. We zien een fitis op fotografeerafstand, een veldleeuwerik, kiekendieven, een buizerd, fazanten, futen.. Wonderlijk genoeg treffen we bijzonder weinig recreanten, ondanks het fantastische weer en de legio mogelijkheden. Maar het is zondagochtend, en we bevinden ons in kerkelijke contreien.



Aan het eind van het Bentwoud lopen we de buitenwijken van Boskoop in. Het Peppellaantje, dat afgezoomd met knotwilgen de naam ruimschoots eer aan doet, voert ons discreet achter de nieuwbouw langs, langs een smal watertje, over wat vermoedelijk nog een dijkje uit vroeger tijden is. Aan het eind ervan stuiten we op een watertoren, een voormalige watertoren, die ook inderdaad een zeer voormalige indruk maakt. Aan de voet van de gemetselde steel ligt, op zijn kop, de immens grote metalen tank die ooit tientallen meters hoog jarenlang trouw op zijn post heeft gestaan. Nu lijkt hij op het oog nog dienst te doen als schuur. Uit de gepleisterde bovenste rand van de toren steken rondom nog de balken, waardoor het lijkt of er zo’n Bedouin woestijnhuis bovenop staat. Het erf is afgezet met bouwhekken en zeil – wat er van te zien is geeft een wat vrijgevochten, alternatieve indruk. De associatie met krakers en hippies ligt op de loer, maar we weten het niet. Voor hetzelfde geld is er een renovatie in volle gang.



Iets verderop, maar nog wel in de schaduw van de watertoren, treffen we een meneer die de viooltjes in de berm tegenover zijn huis staat te verzorgen. Geheel in de stijl van Arnout Hauben, de populaire Belgische televisiewandelaar, groeten wij uitbundig en complimenteren hem met de gezellige aanblik van zijn bloemekes, in de hoop op een praatje. Dat kost verder weinig moeite, de meneer heeft er alle tijd voor. Ieder jaar plant hij viooltjes, vertelt hij. Weliswaar is de berm van de gemeente maar hij kijkt er immers wel op uit, vanuit zijn keukenraam. De buren nemen zijn initiatief niet over, zoals wij vragen, want meneer is er al jaren geleden mee begonnen en zoals wij kunnen zien is er in de rest van de straat nog niet veel gebeurd. Inderdaad is de berm verder begroeid met gras en paardenbloemen. Sinds er een keer een auto dwars over zijn bloemen is gereden, onthult de meneer, heeft hij een flink blok hout op de stoeprand vastgeschroefd, met lange stalen pennen. Met een schalkse blik schopt hij er tegenaan. Geen beweging in te krijgen. Nee, dat zal hem niet nog een keer gebeuren.
Van de watertoren weet hij te vertellen dat die vijftien jaar of misschien nog wel langer geleden door de gemeente voor een symbolisch bedrag verkocht is aan iemand die er een plan mee had. Maar dat er vervolgens niets mee gebeurde omdat de koper het geld niet had om zijn plannen ook uit te voeren. De gemeente ondertussen, graag voor een dubbeltje op de voorste rij, wilde wel dat de toren werd onderhouden en dat de watertank weer werd teruggeplaatst, daar werden meerdere rechtszaken over gevoerd. Wij denken stiekem dat de gemeente van het nu over de juridische balk gesmeten geld de toren misschien beter zelf had kunnen onderhouden, wanneer zij dat zo belangrijk achtte, maar goed, wat hebben wij er mee te maken. De eerste koper, vertelt de meneer onverstoorbaar verder, is inmiddels overleden en nu wonen er twee mannen in de toren waar hij verder geen mening over heeft, behalve dat het wel een beetje een rommeltje is.



Door het oudere gedeelte van Boskoop, met kapitale herenhuizen en villa’s enerzijds maar ook vervaarlijk achteroverhellende en armoeiig scheefgezakte huizen hier en daar, lopen we richting de stalen hefbrug, die al van verre boven alle bebouwing uitsteekt. Een beetje ramptoeristisch vraag ik me af of dit dezelfde is die een paar jaar geleden door slordig takelwerk op de huizen neerstortte, maar dat blijkt later die van Waddinxveen te zijn geweest, een paar kilometer verderop over de Gouwe.
Op een bankje onder de kerktoren zien we twee meisjes met een ijsco zitten. Als één man houden we onze pas in bij deze aanblik en besluiten woordeloos dat wij ook een ijsje willen, daar is het wel het weer voor vandaag. Omdat we op eigen kracht niet één twee drie een ijssalon ontdekken hebben we een goede reden de meisjes aan te spreken, met de vraag waar we terecht kunnen. Twee straten verder sluiten we aan bij een lange rij maar net als alle andere ijssalons is die van Boskoop met vlag en wimpel de beste van het land dus die moeite wordt beloond.



Als we Boskoop aan gene zijde van de Gouwe dan weer uitlopen komen we terecht in tuinbouwgebied. Boomkwekers, fruittelers, kassen. Het landschap, hadden we op de kaart al gezien, kenmerkt zich door vele lange, rechte vaarten langs smalle, al even lange en rechte akkers, die zich maar nauwelijks boven het water verheffen. In de buurt van de weg dan steevast een opslagloods met laag boven het water hangende laadplatforms. Als Noordhollanders associëren wij het met het duizend eilandenrijk bij de Broekerveiling, waar het er precies zo aan toe gaat, maar dan met kolen en andere groenten. Het is een vreemd landschap, waar functionaliteit al heel lang overheerst. Je kunt niet zeggen dat het mooi is, of lieflijk. Toch heeft het een zekere robuuste schoonheid. Recht toe recht aan. Onopgesmukt. Het helpt natuurlijk dat het schitterend weer is en de zon op een jonge lente neerschijnt. Met grauw en regenachtig weer of in de winter zou het er hier wel eens knap deprimerend uit kunnen zien. We lopen naast en over smalle asfaltweggetjes, de kaart had ons niet al teveel keus gelaten, het water is hier de alomtegenwoordige infrastructuur, maar het is zondag, als gezegd, en met de drukte valt het mee. Naar de grote vrijstaande huizen te oordelen gaat het de tuinders niet slecht. Al komen we ook langs schuren en loodsen die hun gloriejaren al wel een tijdje achter de rug hebben, maar die met hun afgetrapte rabbigheid toch weer meer aan de charme van het landschap bijdragen dan de witte bungalows met veel glas en brede oprijlanen.



Richting Reeuwijk Dorp gaat het dan. Over dijken die aan de ene kant misschien wel vijf meter boven het weiland uitsteken en aan de andere kant bijna tot aan de kruin in de wetering staan. Hollands waterbeheer in beeld. Het blijft een bijzonder gezicht.
Langs de Oude Reeuwijkerweg naderen we dan langzaam maar zeker het onvermijdelijke: de E30 en de E25, waar we onderdoor, langs en opnieuw onderdoor moeten. Asfalt in het groene hart. We hadden er tegenop gezien maar uiteindelijk gaat het allemaal heel soepel en lopen we zelfs tussen deze verkeersaders nog door een opmerkelijk landelijk stukje, het Reeuwijkerhout. Over tal van bruggetjes over evenzovele sloten kronkelt het linksom en rechtsom tussen de bomen door en het geraas van de snelweg laat zich aldus, buiten beeld gehouden, met een beetje goede wil, nog vrij makkelijk wegdenken als het ruisen van de zee. Na een tweede gang onder bulderende en tochtige viaducten door vinden we de Oude Bodegraafseweg die ons kalm en vriendelijk naar het eindpunt van de dag meandert.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het IJsselmeer. Zo lopen we van huis naar huis, in beide richtingen. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

Bekijk eventueel ook het fotoalbum bij deze wandeling

Lees meer afleveringen van De lange weg naar huis, in het archief

De wereld een beeldentuin

Kunst onderweg

Een beginnersfoutje was het eigenlijk. Zo begon het. Zo ontstond het idee, ooit, lang geleden. In de beeldentuin van het Kröller Müller museum, nota bene, hoe mooi kan het lopen..
Ik was in mijn eentje op fietstocht door Nederland, langs beeldenparken, -tuinen, -bossen en -routes. Ik was net weer vrijgezel, ik zat op de kunstacademie en ik was op zoek naar mezelf, een nieuwe versie van mezelf. Een nieuw leven, een doel, iets anders.. Ik stond open voor alles. Alles. En zo liep ik, in de beeldentuin van het Kröller Müller museum dus, belangstellend rondjes om een manshoge, vierkante sculptuur van geribbeld kiezelbeton waar een soort metalen roosters in verwerkt waren. Trachtend zijn zeggingskracht te doorgronden. Haar zijn te absorberen.
Tot ik ontdekte dat er geen bordje bij stond, zoals wel bij de andere sculpturen. Dat ik ook wel een beetje van het pad was afgedwaald. En daarna dat het dus ook helemaal geen sculptuur wás, waar ik zo interessant omheen liep te peinzen, maar de ontluchting van de kelder van het museum, of zoiets.
Een tikkeltje gênant natuurlijk, zeker voor een kunstacademiestudent, maar gelukkig had geen mens me gezien. Behalve ikzelf. Oók gelukkig, want daar was meteen het idee. Ik had hier iets dat niet als kunst bedoeld was, tóch als zodanig staan bekijken. En gewaardeerd. En dat maakte dus pas wat uit toen ik had ontdekt hoe de vork in de steel zat.
Een interessante kwestie. Wat zei dat over mij? Wat zei dat over kunst? Ik had geen idee, maar ik besloot ter plekke er een thema van te maken, voor de foto’s onderweg, op mijn fietstocht, dan kwam ik er allicht vanzelf wel achter.
Jaren geleden is dit allemaal. 1991, om precies te zijn. En sindsdien ben ik het blijven tegenkomen, op mijn pad. En fotograferen, al die jaren. GeenKunst, noem ik het. De catalogus op internet wordt almaar volumineuzer.



Goed, dan zou je dus denken dat je inmiddels door de wol geverfd bent. Een veteraan op het gebied. Dat je je niet meer laat foppen. Maar van de week gebeurde het opnieuw. Wandelend van Benthuizen naar Bodegraven stuitten we even buiten Reeuwijk Dorp, langs de Kerkweg, op een beeld. Een vierkante plaat beton, leuk diagonaal in de berm gelegd, met in elke hoek een kniehoge oranje-rode appelvorm. Een verwijzing naar de streek, dacht ik, we liepen immers door een gebied van tuinders en fruittelers. De betonplaat konden we dan zien als een fruitschaal waarin de oogst werd gepresenteerd maar die met zijn vierkante, ongepolijste functionaliteit misschien ook het industriële, het grootschalige karakter van de fruitteelt benoemde. In die termen probeerde ik het beeld te doorgronden. De Kerkweg werd geheel gerenoveerd en heringericht, was duidelijk te zien, dus misschien was het ter ere daarvan dat er een kunstwerk was geplaatst, die dingen gebeuren.
Ik liep er eens een rondje omheen en maakte wat foto’s voor de rubriek Kunst Onderweg op dit weblog. Een bordje stond er niet bij, er stond geen naam in het beton gekrast, nadere informatie ontbrak, maar dat heb ik in de loop van deze rubriek over kunst in de openbare ruimte wel vaker meegemaakt, dat maakt het alleen maar leuker. Thuis zou ik op internet eens zien wat ik te weten kon komen over het kunstwerk en zijn maker. Over het hoe en waarom.
Maar wat ik ook intikte als zoekterm, een halve avond lang, wijzer werd ik niet. Met geen woord, met geen pixel werd er gerept over dit beeld. Ten einde raad legde ik het voor aan een vriendin die in de omgeving van Reeuwijk woont en in de kunst zit bovendien, misschien kon zij me meer vertellen. En inderdaad. Zij lachte me hartelijk uit. Dit was geen kunst. Dit was een wandelbankje, om even op te zitten, onderweg. Er stonden er meer in de omgeving.
Tja.. nou ja, in elk geval heb ik weer een nieuwe aanwinst voor mijn GeenKunst catalogus. Het jammere was wel, achteraf, dat wij juist langs de Kerkweg even buiten Reeuwijk op zoek waren naar een bankje, om even op te zitten, want het was nog best ver naar Bodegraven.

Blader eventueel door de GeenKunst catalogus op internet

Lees meer afleveringen van Kunst Onderweg in het archief


Dit bericht werd ook gepubliceerd op Het Bewijs, weblog van een man van goede wil

De lange leegte

Van Nieuw Annerveen naar Muntendam, een etappe van het Grootfrieslandpad, gelopen op zaterdag 9 april 2022





We lopen door een ledig landschap van lange rechte lijnen. Lange rechte paden, lange rechte wegen en lange rechte kanalen onder een woeste lucht die geen seconde hetzelfde oogt. Van strakblauw naar dreigend zwart gaat het, imposante wolkenformaties trekken over en zo af en toe schuilen we voor een korte maar felle hagelbui. Saai wordt het nooit. Wat betreft Veendam moeten we ons vooroordeel herzien, de stad is beslist de moeite waard, met ruime parken, een theater en vele monumentale gebouwen en vrijstaande huizen. Hoogtepunt moet wel het kerkhof zijn, midden in de stad. Uitgestrekt en lommerrijk, sfeervol en verstild met vele bijzondere graven en stenen die interessante verhalen doen vermoeden van geleefde levens. Het graf van Pieter Hazewinkel bijvoorbeeld, die van 1852 tot 1854 de aardbol over reisde. We treffen het graf van Anthony Winkler Prins, van de gelijknamige encyclopedie, die daarnaast ook veel betekend heeft voor het welzijn van Veendam en haar bevolking. In het centrum staat zijn standbeeld. Struinend door een stukje ruigte langs een meanderend watertje bereiken we volmaakt tevreden Muntendam.



Bekijk eventueel ook het fotoalbum bij deze etappe

Lees meer verslagen van het Grootfrieslandpad in het archief

Het is alles gekregen door Gods zegen

Van Den Haag naar Benthuizen, een etappe van De Lange Weg Naar Huis*, gelopen op zondag 27 februari 2022

Vanaf vandaag zijn we dan dus officieel op de terugweg, mijn zoon en ik. Onze zelfverzonnen langeafstandswandeling gaat van Schagen, onze woonplaats, naar Den Haag, ons beider geboorteplaats, en weer terug. Van huis naar huis in beide richtingen. Bijna precies drie jaar geleden vertrokken we voor de eerste etappe van De Lange Weg Naar Huis, zoals we de wandeling noemen. Nee, haast hebben we niet.



Langs de Noordzeekust liepen we naar beneden. We maakten een nostalgische tour door het Den Haag van onze jeugd, twee jeugden waar zo’n veertig jaar, een half leven tussen zit. En nu lopen we weer terug naar boven. Door het groene hart en langs het IJsselmeer. Deze etappe zal het naar Benthuizen gaan. Daar wonen oude Haagse vrienden die we mooi in één moeite door kunnen bezoeken, zij zullen ons vanavond ontvangen met een maaltijd en bier. En goed en vrolijk gezelschap. Een mooi vooruitzicht.
Met de trein reizen we naar het startpunt, in de toch bijzondere wetenschap dat we deze hele heenweg ook te voet hebben afgelegd. Vanaf het Centraal Station hebben we zelf een route uitgedokterd, we doen het zonder markeringen vandaag. Het is een risico want we zijn geen van tweeën behept met een goed ontwikkeld richtinggevoel maar met twee van alle gemakken voorziene telefoontjes op zak kan er ook weer niet zó veel fout gaan.



Het centrum van Den Haag ken ik niet anders dan in een permanente staat van herinrichting, sloop, opbreking, omleiding en bouwput. Het plein voor het station is al jaren afgetimmerd met houten platen en er lijkt alweer meer hoogbouw bij te zijn gekomen sinds mijn laatste bezoek. Het is grappig, vertel ik mijn zoon, dat Harrie Jekkers, een hem totaal onbekende Haagse grootheid, zich in 1982 al zingend afvroeg of dat Nieuw Babylon er nou eigenlijk wel zo nodig moest komen, in wat nog steeds als het Haagse lijflied mag gelden. Ik duid hem uit welk gebouw daar mee bedoeld werd. Een bruin detail in een immens gevaarte op torenhoge pilaren in de schaduw van naar de hemel reikende flatgebouwen. Babylon, heette dat gebouw destijds – het ‘Nieuw’ had Harrie er voor het metrum voor geplakt – en het was, het zullen de jaren 70 wel weer geweest zijn, het summum van megalomane klatergoudluxe. Ik vind het nog altijd merkwaardig dat hoeveel er gebroken, gemoderniseerd en veranderd mag zijn in dit stukje Den Haag, uitgerekend dit spuuglelijke Babylon de moeite van het behouden waard werd geacht. Dat het vele malen grotere monster dat er nu om- en overheen is gebouwd inderdaad New Babylon heet kan niet anders dan een knipoog naar Harrie Klorkestein zijn. Haagse humor, dat dan weer wel.



Ook de hertenkamp tegenover het station is blijkbaar onderdeel van het grote plan en wordt ernstig op de schop genomen. Er staan hekken omheen, de bomen hebben houten jurken aan om ze te beschermen tegen het zwaar materieel dat hier blijkbaar rondrijdt. Andere bomen zijn rücksichtslos gekapt. Het is een slagveld en het biedt een treurigmakende aanblik. Er zal wel een reden voor zijn, nemen we maar aan, en hopen dat het een goede is. We lopen erlangs in plaats van erdoorheen en draaien over de Utrechtse baan het Haagse Bos in. Waar op de vroege en frisse zondagochtend behoorlijk gesport, gerend, gefietst en bewogen wordt. Mensen wandelen met hun hond, gezinnen laten de kinderen uit. Wat een heerlijkheid, vinden we allebei, zo’n enorm park midden in je stad, waar je kunt wandelen en mijmeren en tot rust kunt komen. Vreemd dat juist ook een park je een grotestadsgevoel kan geven. Vreemd ook dat het na onze verhuizing naar het platteland juist het groen en het bos is dat ik mis, van de grote stad.
Voor paleis Huis ten Bosch, waarvan we ons tegen beter weten in afvragen hoeveel vergeefs naar betaalbare woonruimte zoekende jongeren je erin zou kunnen huisvesten, slaan we rechtsaf, richting Voorburg en Leidschendam. Langs zwembad Overbosch, waar ik als tiener veel in het buitenbad kwam, in de lange, lege zomers die we toen nog gratis kregen. Ik herinner me de kleedhokjes met de houten klapbankjes en de ruwe stoeptegels aan je blote voeten. De strenge badmeesters. En de eeuwige vraag of je genoeg geld had om na afloop nog zo’n keiharde, in je mond langzaam uit elkaar vallende dextroselolly te kopen. Langs sportvelden waar op hele en halve veldjes fanatiek gevoetbald wordt, door grote kluiten jongetjes en meisjes, met roepende coaches langs de lijn. In de korte tijd dat wij er langs lopen wordt er zó vaak gescoord dat we enorme uitslagen voorspellen.



Aan het eind van een lange laan waarlangs de nodige hoge bomen zijn omgewaaid bij de laatste stormen zien we het steeds groter wordend silhouet van een molen opdoemen, tegen de lage zon. De Nieuwe Veenmolen, blijkt dat te zijn. Van 1654, volgens het bord in de top. Hij staat hier nu wat anachronistisch uit de toon te vallen, van alle kanten belaagd door met graffiti vervuilde spoorwegviaducten, een betonnen fietstunnel, inmiddels ook al weer oude nieuwbouwwijken, een nagelnieuwe zonnepanelenweide en grootstedelijke verkeersaders, maar ooit, eeuwen geleden, stond hij hier ver buiten de stad de veenpolder droog te malen, het valt niet meer voor te stellen. Leuk om te lezen dat er ook in de 17e eeuw al gesteggeld werd tussen partijen met tegenstrijdige belangen en wie zal dat betalen. Notabelen met buitenplaatsen in de omgeving hadden er weliswaar belang bij dat de boel werd bemalen maar wilden geen molen in hun achtertuin en er zeker niet voor betalen. Eén van de heeren wilde alleen van zijn bezwaren afzien onder het beding dat de hoge bomen langs zíjn tuinpad er nooit of te nimmer voor hoefden wijken, wat met het oog op de windvang dan misschien wel handig zou zijn geweest. Nu zouden we een dergelijk standpunt als groen en milieubewust weten te waarderen, destijds dacht men daar waarschijnlijk anders over. Maar hij kreeg wel zijn zin, en dat zou dan vandaag de dag weer anders uitpakken.



Onder de spoorlijnen door betreden we park ’t Loo, een langgerekt en waterrijk plantsoen met veelsoortige bebouwing aan weerszijden. De krokussen staan hier al uitbundig in bloei en zoals het een deftig park betaamt staat er op gezette plekken een beeld, en zoals het de modernere beelden betaamt zijn we er soms niet honderd procent zeker van dat het ook als kunst bedoeld is, maar blijkt achteraf van wel. Zo zien we bijvoorbeeld in een nogal onaanzienlijk watertje direct onder de spoorbaan een grote rode kroon. In de meest eenvoudige vorm. Een soort driedimensionale tekening in het water. Een nijlgans zit erop te schijten. De uitleg die we zoeken vinden we niet. Vanaf een zo te zien vers aangelegd uitzichtpunt dat we beklimmen, zien we een tweede exemplaar. Ditmaal is het een gestileerde olifant, denken we. Ook rood. Ze horen duidelijk bij elkaar, wat doet vermoeden dat het inderdaad kunst is, maar voor hetzelfde geld is het het bedrijfslogo van een aanpalende onderneming. Of van het grondwerkersbedrijf dat het uitzichtpunt heeft aangelegd. Weer thuis op internet blijkt het zelfs een drieluik te zijn, waarvan we deel drie, een tweede olifant, dus hebben gemist. En inderdaad kunst. Het is een ontwerp van Toine van Wieringen, lezen wij, de landschapsarchitect die dit gedeelte van het park ook heeft ontworpen. En het refereert aan twee olifanten, Hans en Parkie, die hier in de 18e eeuw per VOC schip uit toenmalig Ceylon werden afgeleverd op bestelling van stadhouder Willem V, voor de privédiergaarde die hij er op deze zelfde plek op nahield. Vandaar dus de kroon. Mijn gedachten waaieren heel even uit naar Hansken, de beroemde olifant die een aantal keer door Rembrandt werd getekend, maar dat was een eeuw eerder.



Het vers aangelegde uitzichtpunt voorziet in een lange, licht meanderende glijbaan waarmee je weer terug zou kunnen naar de begane grond. Heel even zie ik mijn zoon hier te stoer voor zijn, maar dan bezwijkt hij voor de verleiding. Uiteraard kan ik dan niet achterblijven, als eeuwig jonge vader. Een passerende wandelaar met lederen hoed beziet het tafereel met een glimlach en geeft het internationaal bekende gebaar van goedkeuring.
Aan de andere kant van het park lopen we dan een beetje op de bonnefooi verder langs de lommerrijke lanen van Voorburg, met kapitale vrijstaande huizen en enorme tuinen en oprijlanen achter monumentale toegangshekken met camerabewaking, richting de onderdoorgang van de A4, waarvan we ongeveer weten waar die is. We steken de Vliet over en volgen die tot in oud Leidschendam, waar de terrassen rond het sluizencomplexje weer als vanouds goedgevuld zijn. Wij vinden ook een plekje onder de zon en zien het allemaal eens een tijdje aan. Een ophaalbruggetje, een veelhoekige kerk, gedeeltelijk wit, charmante oude gebouwtjes, een komen en gaan van fietsers en ander volk.



Door het tunneltje onder de A4 door verlaten we de stad en betreden de weidsheid van de polder, toch een soort van onverwachts, deze abrupte overgang. Linksaf gaat het richting Stompwijk. Het is een druk bereden weg die bijna zonder overgang aan het water ligt, de Stompwijkse vaart. Ik herinner me dat hardop van vroeger, dat ik hier fietste met mijn ouders, op een uitje, en dat ik dat eng vond als kind, zo vlak langs dat water, op mijn jongensfiets. Nu we er zo langs lopen bekruipt mij een beetje datzelfde gevoel, zeker wanneer er auto’s voorbij suizen. Regelmatig moeten twee tegengestelde auto’s elkaar juist passeren op de plek waar wij lopen en moet er voor ons geremd, moet er voor ons stilgestaan, het is een smalle weg. Maar de mensen zijn het blijkbaar gewend, boze gezichten krijgen we niet en onze groet wordt in het gemeen beantwoord. We lopen hier dan ook in godvruchtig gebied. Op een ophaalbrug – alle huizen die hier links aan de vaart staan hebben een eigen ophaalbrug – staat het in schoonschrift te lezen: Het is alles gekregen door Gods zegen. Het rijmt, dus het moet waar zijn. Dat zou je dan als nederigheid kunnen opvatten, filosoferen wij, deugdelijke ootmoed, die de eigen bijdrage, de inspanning, de prestatie, de moeite en wat al niet verwaarloosbaar acht, omdat het zonder Gods zegen niet zou zijn gelukt. Maar net zo goed kun je het als hooghartigheid zien. Dat deze mensen zich blijkbaar hoger achten dan anderen. Dat zij goed genoeg zijn voor Gods zegen, waar anderen het met minder moeten stellen. Want er staan mooie, oude en glanzend onderhouden boerderijen tussen, ook zeer grote en duidelijk nieuwe huizen, er wordt hier en daar voortvarend gebouwd, modern of in retro-boerderijenstijl, maar er staat ook heel wat moois en monumentaals te verpieteren en langzaam maar zeker in te storten. Erven blijkbaar waar God de handen vanaf heeft getrokken. Of misschien, speculeren wij, is het lucratiever de boel maar te laten instorten en dan de grond weer leeg te hebben. Omdat de lege grond meer opbrengt. Omdat onderhoud of renovatie, omdat behoud te duur is. Gods schoorsteen moet ook roken tenslotte, God is ook niet gek.



In één van de boerderijen die er erbarmelijk aan toe zijn – het dak gedeeltelijk zonder pannen, alle schuren eromheen verzakt en kapot, met half weggewaaide dakbedekking die om te beginnen al tijdelijk was – zien we achter het met gordijntjes omzoomde woonkamerraam toch nog een eettafel staan, met stoelen eromheen. Een kastje tegen de muur, een plantje in de vensterbank. Geen teken van leven. Wij kunnen ons nauwelijks voorstellen dat hier nog iemand woont. Van onze vrienden horen we die avond dat dat echter weldegelijk het geval is. Hoe is het mogelijk, denken wij. Hoe is het mogelijk dat geen gezegende naaste zich daar blijkbaar om bekommert.
We zijn blij wanneer we na verloop van tijd rechtsaf de Stompwijkse vaart kunnen verlaten en onze weg verder over fietspaden kunnen vervolgen. We lopen een tijdje langs de ei-vormige Zoetermeerse meerpolder. Het is hier overal goed te zien dat het water in de vaart meters hoger staat dan de weilanden en het water in de slootjes. Hier en daar staat nog een rijtje van drie molens, al of niet afgeknot, die duidelijk maken hoe het water hier in vroeger tijden in drie gangen steeds verder naar boven werd gemalen, een karwei dat tegenwoordig wel computergestuurd en elektrisch geklaard zal worden.
Voordat we Benthuizen bereiken passeren we een aantal brede plassen die als recreatiegebied fungeren. We zien strandjes die nog verlaten zijn, een vol terras bij het pannenkoekhuis, een vol parkeerterrein, prullenbakken waar je kijkt, veel mensen met honden. Niet echt interessant om door te wandelen. Onze aandacht wordt dan ook getrokken door een hek met een bord dat waarschuwt voor drijfzand en levensgevaar. Er komt juist een jongeman met een baard en een brede, wat hemelse glimlach vandaan die ons verzekert dat het goed te doen is, achter het hek. Wij zijn zo gebrand op dit avontuur dat we ons geen twee keer bedenken en er pas later achter komen dat we hiermee een verkeerde afslag hebben genomen. Langs het recreatiegebied moeten we een stukje terug en beklimmen dan het laatste dijkje van de dag, het dijkje dat ons Benthuizen binnen voert, waar wij ontvangen worden met thee, bier, een maaltijd en een genoeglijke avond.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het IJsselmeer. Zo lopen we van huis naar huis. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

Lees ook eerdere afleveringen van deze wandelingen in het archief

Bekijk eventueel het fotoalbum bij deze etappe

Prijs de dag gerust reeds voor de avond

Een etappe van het Grootfrieslandpad, van Tynaarlo naar Nieuw Annerveen, gelopen op woensdag 23 februari 2022

De avond voorafgaand aan de wandeling wordt er nog even heen en weer geappt, niet per se paniekerig, eerder aftastend, met van facebook geplukte foto’s van ondergelopen wandelpaden en natte horrorverhalen over precies de etappe die wij morgen gaan lopen.



Moeten we de plannen maar omgooien? Uitstellen? Verzetten? Maar de weersvoorspelling is juist zo mooi, voor precies deze ene dag.. Nee, we besluiten het avontuur te omarmen en voor het ongewisse te gaan. Hopla.
We starten in Tynaarlo, volgens het wandelboekje een typisch brinkdorp. Te zien krijgen we dat niet, we zullen het wandelboekje op haar woord moeten geloven, Tynaarlo schampen we slechts. Langs het voetbalterrein. Waar zo te zien het voltallig elftal heren veteranen de groene aanslag van het wit betonnen hekwerk rond het eerste veld staat te boenen. Met emmertjes sop en doekjes en borstels, en een enkele hogedrukreiniger. We worden elf maal welwillend teruggegroet maar er wordt wel doorgewerkt. We lopen door een wolk van ouderwetse frisheid en aanpakken de dag tegemoet.



In eerste instantie lijkt het allemaal reuze mee te vallen, met het water en de natheid. Goed, de landerijen zijn hier en daar inderdaad in meren veranderd, fel schitterend in het lage licht, maar daar hoeven we vooralsnog niet te lopen. De paden zijn goed begaanbaar, de plassen zijn makkelijk te ontwijken, zonder moeite trotseren we de modder. Als ik mijn zoveelste foto maak vraagt mijn wandelgenoot spottend of ik nou elke droge plek ga fotograferen, om straks ons gelijk te onderstrepen. Zo doen we een beetje lacherig over de paniek op facebook, waar een mug al snel een olifant is, en zijn nogal ingenomen met onze eigen nuchter laconieke doortastendheid. Al schiet ons nu ook een ander spreekwoord te binnen: prijs de dag niet voor het avond is. Maar dat vinden we bij nader inzien een vervelend calvinistisch gezegde dat ons verdorie het zorgeloos leven ontraadt. De mens verbiedt te genieten van het hier en nu. Wij besluiten de dag gewoon nu al te prijzen, of de beer nou geschoten is of niet. Alleen al om het feit dat we eropuit getrokken zijn en nu de zon op ons bol en de wind in ons haar hebben, en een mooie dag voor de boeg. Wie dan leeft wie dan zorgt. Zo is het toevallig ook nog eens een keer.



Lang hoeven we daar niet op te wachten trouwens. We krijgen boter bij de vis, zou je kunnen zeggen. Ruim voor we bij Schipborg zijn waarschuwt een bordje langs de weg ons al voor natte voeten en raadt ons daarom ten zeerste aan het gemarkeerde alternatieve traject te volgen, om het probleemgebied heen. Nog altijd eigenwijs en misschien wel typisch Hollands besluiten wij dat we dat nog wel eens zullen zien, en slaan zonder pardon rechtsaf. Nauwelijks honderd meter verder staan we oog in oog met een onafzienbare waterplas. Het waterloopje waar wij ons op verheugd hadden langs te wandelen is zo ver buiten de oevers getreden dat we niet eens meer kunnen zien waar het eigenlijk lag. En waar dan ooit het pad was. Er is zo te zien geprobeerd met zand iets te redderen, er is een dijk geïmproviseerd, maar daarvan steken alleen nog hulpeloos wat topjes boven het water uit. Het is duidelijk, hier ligt ons Waterloo. We moeten bakzeil halen. Eieren voor ons geld. We lopen alsnog de alternatieve route, die minder aantrekkelijk een heel eind langs de provinciale weg voert. Als we ook hier op een lange, enkeldiepe en meer dan pad-brede plas stuiten, vlak voordat dat afbuigt naar het verharde fietspad en de brug over het Westerdiep, herkennen we de foto van facebook. Daar staan we dan, met onze grote mond. We zijn te bekakt om voor die paar meter de schoenen uit te trekken en de broeken op te stropen dus lopen een eindje terug, tot waar we over het slootje durven springen dat ons van het fietspad scheidt. Hoe dat in zijn werk ging durf ik hier niet te beschrijven, laten we het er op houden dat we aan de overkant kwamen. En dat niemand het gezien heeft.
Langs en door een evengoed betoverend mooi landschap, dat zich groen en veelbelovend aftekent tegen de blauwe lucht, lopen we alternatief naar koffiehuis de Drentse Aa, vernoemd naar de waterloop waar het nu zo goed als in staat. Vanaf het terras is het niets dan water. Het is een drukte van belang. Fietsers, gezinnen met kinderen, matching bejaarde echtparen, wandelaars.. iedereen komt een kijkje nemen bij het ondergelopen gebied. Er wordt met kaplaarzen of op blote voeten door het water geflaneerd. Iedereen maakt dezelfde foto van het rijwielbord dat midden in het water staat en van de brede bomenlaan die een waterweg is geworden. Er heerst een gemoedelijke, zelfs uitgelaten sfeer, en dat is eigenlijk wel fijn, dat dat ook nog kan.



Verder gaat het, over de Strubben, een heidegebiedje met hier en daar een vriendelijk berkenbosje dat met de voeten in het water staat. Een schietterrein, meldt het boekje ongezellig. Vandaag lopen er schapen. Het zijn mooie, ranke schaapjes, met golvend haar in plaats van de gebruikelijke krullen. Het ziet er zacht en aaibaar uit als angora, maar hoewel ze niet schuw zijn, laten ze zich ook niet aaien.
Terwijl we de kudde vanaf een bankje in de zon wat zitten te bekijken en becommentariëren zien we twee medewandelaars met veel moeite en gedoe, en gevaar voor eigen kruis over het prikkeldraad klimmen terwijl er twintig meter verder nota bene een klaphek staat. We vermoeden dat ze een plas willen omzeilen. Het klaphek gebruiken ze namelijk om weer op hun oorspronkelijk pad terug te komen, en ook nu wringen ze zich in de vreemdste bochten om ieder contact met het water, dat ook hier in de uitgesleten doorgang staat, te vermijden, een wonderlijk en amusant ballet. We weten niet wat ze nog van plan zijn vandaag, maar met enig gepast leedvermaak voorspellen we ze nog een moeilijke tocht.



Ook het Kniphorstbosch, waar we dan doorheen komen, is militair oefenterrein. Er staan vreemde, schijnbaar nutteloze bakstenen bouwsels die soms wat aan het werk van Per Kirkeby doen denken, voor wie dat wat zegt. Een rijtje met gemetselde bogen verbonden pilaren. Een losstaande gevel, de ramen zonder sponningen of glas. Een rijtje betonnen rioolbuizen, afgedekt met aarde en gras, als een reusachtig insectenhotel. Een kunstmatige glooiing in het landschap, aan twee zijden afgezoomd met een betonnen beschoeiing. Al die ingrepen en bouwwerken, verspreid over het landschap, half verdekt tussen de bomen.. het ziet er mysterieus uit. En ook vredig, vreemd genoeg.
We treffen een meneer die met zijn hond wandelt en die een stalen boerenhek wil openen waar blijkbaar stroom op staat, een pijnlijke ervaring. We proberen hem te helpen door het hek met stokken open te duwen, we moeten er zelf trouwens ook doorheen, maar dat wordt broddelen met broos en afbrokkelend waaibomenhout en uiteindelijk krijgt de meneer het hek zelf zonder schokken open door zijn in leren jas gehulde elleboog te gebruiken. Dankbaar glippen wij er ook snel door.
Bij Annen verlaten we dan vrij plotseling het oude Drentse landschap van bos en hei, kronkelig eikenhout, schaapskuddes en meanderende waterloopjes en betreden het voorgeborchte van het Groningse land. Uitgestrekte graslanden en zwarte akkers tot de horizon, kaarsrechte sloten en geen boom teveel. Agrarisch landschap. Boerennatuur. Het gebied, lezen wij in het boekje, heeft hier namen als Aasvenen, Hooilanden, Ketterslooten, Onlanden en de Gloepen.
Annen zelf is gezegend met een enorme brink. Een bijzonder groot grasveld, midden in het dorp, omzoomd van vele hoge bomen en met een vaste muziektent op de kop. Wij zien voor ons geestesoog al de theater- en muziekfestivals, de kermissen en de dorpsfeesten die hier weer gehouden kunnen worden, in de weldadige lommer. 



Even voorbij Annen komen we diverse malen een koppel reeën tegen. Dat blijven bijzondere ontmoetingen, zulke grote dieren die los in het wild rondlopen en hun eigen leven leiden, in ons overvol geachte land. Grappig is het te constateren dat zolang je blijft lopen de dieren blijven staan, hun blikken strak op jou gericht, maar zodra je blijft staan, en zeker wanneer je je camera optilt om ze te fotograferen, ze het meteen op een lopen zetten. Met dansende witte gatjes. Wat wij een vreemd verschijnsel vinden, zo blijven ze immers veel langer zichtbaar voor de gevreesde jagerman, denken wij. Maar het zal wel een andere functie hebben.
We eindigen in stijl langs het Anner kanaal, waarin het water tot bijna aan de kruinen van de dijken staat. Aanstonds valt de avond, en wordt het tijd de dag te prijzen.

Bekijk eventueel ook het fotoalbum bij deze wandeling

Lees meer afleveringen van het Grootfrieslandpad in het archief