Altijd maar weer die Rembrandt

Kunst onderweg

Kijk eens.. veel Hollandscher zul je het niet snel krijgen waarschijnlijk. Daar zit onze eigen Rembrandt, geknield in brons, op een ruime, zandstenen sokkel een schetsje te maken van het landschap langs de Aemstel, met niet ver daar achter ons ander nationaal symbool: een klassieke windmolen. Alleen de tulpen en de klompen ontbreken nog. En Vincent van Gogh natuurlijk.



Is het leuk om een beeld van Rembrandt tegen te komen, langs je pad. Als je een rubriek Kunst Onderweg onderhoudt, op je wandelweblog. Tja.. over Rembrandt valt niet zo veel te vertellen dat niet iedereen al uitgebreid weet. Ik heb daar dan ook niet meteen zo’n zin in. In Rembrandt. Geweldig schilder natuurlijk, houd me ten goede. Ongeëvenaard etser en tekenaar. Diep respect en bewondering, begrijp me niet verkeerd. Maar ook een beetje.. ja.. wat zal ik zeggen.. wat dúrf ik te zeggen.. altijd maar weer die Rembrandt.. altijd maar weer die Vincent van Gogh.. Alsof er daarna nooit meer iets gebeurd is, in ons land, op kunstgebied. Kijkt u eens op Hollandse Meesters, zou ik zeggen, als u dat tenminste niet al gedaan heeft.



Maar goed, hier zit Rembrandt. Geknield een schetsje te maken. In brons. Van het tegenover liggend landschap langs de Amstel, dat vierhonderd jaar geleden waarschijnlijk een heel andere aanblik bood dan vandaag de dag. Een landschap waar hij, naar verluidt, vaak langs en doorheen wandelde, op zoek naar inspiratie voor zijn werk, schetsboekje in de aanslag.
Dit beeld blijkt er bij nader onderzoek al veel langer te staan dan ik zo op het eerste oog had ingeschat. Ik weet niet waarom, maar ik had de indruk hier tegen iets vrij nieuws aan te lopen. Misschien omdat het er een beetje verlaten bij staat, in een duidelijk nog maar net heringericht perkje, met kersverse wandelpaadjes en nagelnieuwe prullenbakken. Misschien ook omdat het meest recente Rembrandtjaar nog maar net voorbij is. Dat men dacht: zo, nieuw perkje, laten we nog maar eens een beeld van Rembrandt neerzetten. En toch ook wel omdat het beeld er op één of andere manier zo nieuw uitziet. Zo modern, zou ik willen zeggen. Maar nee, het staat er al sinds 1969. Een geschenk aan de stad van het Prins Bernhardfonds, de Bijenkorf en het Genootschap Amstelodamum. Dat laatste is geen tikfout, het genootschap heet echt zo. Het is een latinisering van de stadsnaam, wat wel weer aangeeft hoe groot de hoofdstedelijke behoefte is zichzelf als navel van de wereld te beschouwen aangezien de oude Romeinen het toch echt heel hun beschaving zonder Amsterdam hebben moeten stellen. Maar het genootschap houdt zich bezig met het verspreiden van kennis over Amsterdam en haar geschiedenis, dus ze zullen het wel weten.


1969. Het beeld ter gelegenheid van de 300e sterfdag van Rembrandt van Rijn wordt onthuld door Mevrouw Wezelaar, de echtgenote van de kunstenaar die het beeld maakte.

Het beeld, want daar hadden we het over, werd destijds geplaatst ter ere van de driehonderdste sterfdag van de grote schilder des vaderlands. En nu moet ik stoppen met cynisch doen want die arme Rembrandt kan het zelf natuurlijk ook niet helpen dat hij tot nationale trots is gebombardeerd. Tot Bekendste Nederlander. De eerste bekende Nederlander die zijn achternaam niet meer nodig had. Je kunt je afvragen wat hij er zelf van zou vinden gezien het feit dat zijn populariteit bij leven aanzienlijk gekelderd was in de loop der jaren, omdat het publiek niet mee wilde in zijn ontwikkeling als kunstenaar en zijn latere, vrijere manier van werken niet wenste te waarderen, en hij eindigde in schulden en faillissement. Misschien dat hij er smakelijk om zit te lachen, in de grote kunstenaarssociëteit in de hemel. Misschien wel samen met Han Wezelaar, de schepper van het beeld waarnaar wij hier staan te kijken. Diens carrière heeft ook zo zijn ups en downs gekend op het gebied van publieke waardering.


Han Wezelaar in 1954, aan het werk in zijn atelier aan het Vissersmonument. Met klassieke alpino op het hoofd.

Han Wezelaar (1901 – 1984) studeert kort na de eerste wereldoorlog aan de Rijksschool voor Kunstnijverheid in Amsterdam, trouwt en vertrekt als beeldhouwer naar Frankrijk. In Parijs werkt hij enige tijd in het atelier van Ossip Zadkine, nu bekend uiteraard van het oorlogsmonument De Verwoeste Stad in Rotterdam. Een aantal jaar werkt Wezelaar in diezelfde, expressionistische, wat hoekige stijl, tot hij in 1929 onder invloed raakt van weer andere kunstenaars en hij zijn uiteindelijke liefde vindt in meer classicistische beelden. Terug in Amsterdam, begin dertiger jaren, wordt hij met deze manier van werken in korte tijd een succesvol en veelgevraagd beeldhouwer. Zijn zogenoemde Franse stijl wijkt sterk af van wat in die vooroorlogse jaren gebruikelijk is: de Amsterdamse School, met werk dat stijf staat van de verheven socialistische symboliek. Han Wezelaar wordt de voorman van een nieuwe beweging die het beeld wil bevrijden, en weer beeld wil laten zijn. Autonoom, zonder bijbedoelingen. Hij krijgt opdrachten, wordt geselecteerd voor meerdere wereldtentoonstellingen, gevraagd voor commissies en besturen en algemeen gezien als een hoofdrolspeler in de ontwikkeling van de Nederlandse beeldhouwkunst. Die populariteit en bewondering houden aan tot ongeveer 1955. In die tijd, zoals dat gaat, ontstaat een nieuwe stroming, met nieuwe denkbeelden, een nieuwe mode, en neemt de abstractie het roer over. Wezelaar en zijn classicistische vrienden, met hun figuratieve kunst, worden weggezet als poppenmakers. Zijn laatste grote beelden, waaronder onze Rembrandt, worden genadeloos afgekraakt. Han Wezelaar trekt zich daarna terug uit het openbare leven. Hij overlijdt in 1984 op 82 jarige leeftijd. Misschien dat de grote schilder uit Leiden hem daarboven een borrel aanbiedt, een troostende arm om zijn schouder slaat en hem vriendschappelijk toefluistert: het kan verkeeren, gelijk Brederoo seit.


Ander werk van Han Wezelaar. Vlnr: De Turfgravers (1975) Hoogeveen; Wibaut (1967) Amsterdam; De Barmhartige Samaritaan (1964) Rotterdam.

Lees meer afleveringen van Kunst Onderweg in het archief

Wij kwamen Rembrandt tegen op zondag 26 februari 2023, tijdens het wandelen van een etappe van De Lange Weg Naar Huis. Lees eventueel ook het wandelverslag.

Een onafhankelijk onafscheidelijk duo

Kunst onderweg

Onder de toren van de Sint Urbanuskerk, in Nes aan de Amstel, in de grasberm langs de rivier, treffen we twee dames. Ze zijn aan het werk zo te zien. Of in overleg. Eén van de twee zit op een eenvoudige stoel aan een klein tafeltje, de ander staat er naast en neigt licht naar voren, de hand vertrouwelijk rustend op de rugleuning van de eenvoudige stoel. De staande vrouw houdt een boek vast. De ander, heur haar bijeengebonden in een vlecht, lijkt daarin te lezen, elleboog op tafel, kin op de hand. Of hand aan de kin, dat kan ook. Leest ze geïnteresseerd? Of heeft ze er geen zin in? Denkt ze ergens over na? Een kwestie? Een moeilijke vraag? De staande vrouw kijkt mee over haar schouder, met een vriendelijke, geduldige blik in de ogen. Is het een onderwijzeres, die een schoolkind leert lezen? Iets uitlegt, of bijbrengt. Een weesmeisje misschien wel, aan de ouderwetse kledij te zien. De wijde lange rokken, de hooggesloten lijfjes met pofmouwen en vooral ook het klederdracht-achtige mutsje dat de staande vrouw draagt.



We kunnen het ze niet vragen, de dames zijn van brons. De plaquette op de sokkel vertelt ons hoe het zit. Wij ontmoeten hier Betje Wolff en Aagje Deken. Twee klinkende namen uit de Nederlandse literatuur. Dat wil zeggen, klinkend.. ja, héél in de verte, klinkt het bekend. Een schimmige verte bovendien. Waarschijnlijk zal mejuffrouw van der Vin, die mij Nederlands gaf op het st Janscollege, het er wel eens over hebben gehad. Of anders herinner ik mij vooral het bestaan van de Aagje Dekenlaan en de Betje Wolffstraat in mijn geboortestad, het onvolprezen Den Haag. Moerwijk, om precies te zijn. Heb ik later ergens de link met literatuur opgepikt. Hoe het ook zij, dit zijn ze dan. Wie van de twee Betje of Aagje is valt hier in de berm nergens uit af te leiden. Wat misschien ook niet eens zoveel uitmaakt omdat ik lees dat de twee zich gaandeweg tot een soort twee-eenheid hebben ontwikkeld. Een onafscheidelijk schrijversduo uit de tweede helft van de 18e eeuw.


Betje Wolff en Aagje Deken, twee vrijzinnige vrouwen uit de 18e eeuw die een onafscheidelijk schrijversduo vormden.

Betje Wolff wordt in 1738 als Elizabeth Bekker geboren in Vlissingen, in een rijke en calvinistische familie. Verliest haar moeder als ze dertien is, wordt daarna opgevoed door haar vader en ontwikkelt zich tot een zeker voor die tijd vrijzinnige tante. Al vroeg begint ze te schrijven en laat zich in haar publicaties onder meer zeer kritisch uit over het orthodox geloof waar de Zeeuwse bevolking zich destijds naar had te schikken. Op 17 jarige leeftijd, lees ik dan, wordt ze ‘geschaakt door een vaandrig met wie ze onmogelijk kan trouwen’. Of het hier een verboden liefde betreft of dat we het begrip ‘geschaakt worden’ minder romantisch moeten opvatten dan het zou kunnen klinken, vermeldt de geschiedenis niet. In elk geval is het blijkbaar wel een toestand waar ze uit ‘gered’ moet worden door een door haar vader gearrangeerd, kinderloos blijvend verstandshuwelijk, op haar 19e, met de dertig jaar oudere dominee Adriaan Wolff, die haar meeneemt naar de Beemster. Daar blijft ze, eenzaam, maar onverminderd eigenzinnig, kritisch door schrijven en publiceren. Tégen de regenten, tégen de kerk, vóór de Verlichting. Vóór zelfstandigheid en gelijkheid voor meisjes en vrouwen.
Ook in de 18e eeuw hield men al van lekker reageren, becommentariëren en polariseren, dus tegengeluiden waren er ook, al ging dat er nog een stuk bedaagder en beleefder aan toe. Men schreef elkaar brieven. In 1776 ontvangt Betje Wolff een kritische brief van ene Agatha Pieters Deken, die zich daarin ontstemd uitlaat over de felle toon die Betje Wolff aanslaat.
Aagje Deken werd geboren in 1741, in Nes aan de Amstel, de reden waarschijnlijk dat het beeld hier staat. Ze verliest beide ouders als ze vier jaar oud is en groeit op in een weeshuis. Heeft vervolgens verschillende dienstbetrekkingen, runt tijdelijk een handeltje in koffie en thee, raakt nauw bevriend met een dichteres, Maria Bosch, die haar belangstelling voor poëzie bijbrengt en bij wie ze later zelfs intrekt als ziekenverzorgster. In 1775, twee jaar na de dood van deze Maria Bosch, verschijnt een dichtbundel van hun gezamenlijke hand. In 1776 schrijft Aagje Deken een kritische brief aan Betje Wolff, waarin zij zich ontstemd betoont over de felle toon die deze in haar geschriften aanslaat.


Een afbeelding van het rieten schrijfhuisje in de tuin van het buitenhuis van Betje Wolff en Aagje Deken, waarin ze hun gezamenlijk oeuvre schreven en aldus zelf in hun onderhoud voorzagen, zeer ongebruikelijk voor vrouwen in de 18e eeuw.

Zo ontstaat een levendige briefwisseling waarbij de twee vrouwen al snel ontdekken dat ze veel inzichten en overtuigingen delen. Beiden zijn even vrijzinnig en fel voorstander en bepleiter van zelfbeschikkingsrecht en onafhankelijkheid voor vrouwen, beiden zou je gerust feminist kunnen noemen. De correspondentie groeit uit tot een innige vriendschap. Zo innig zelfs dat wanneer in 1777 dominee Wolff overlijdt, Aagje Deken intrekt bij Betje Wolff. Met een erfenis die Aagje Deken toevalt kunnen ze zich een landhuis in Beverwijk permitteren, met in de tuin een rieten schrijfhuisje waarin hun gezamenlijk oeuvre ontstaat. Onder druk van roerige politieke omstandigheden in het vaderland verhuizen ze nog even naar Frankrijk, keren dan weer terug, in Den Haag, waar ze in 1804, negen dagen na elkaar, overlijden. Dat is met recht onafscheidelijk te noemen.
Als belangrijkste boek van het duo geldt ‘De Historie Van Mejuffrouw Sara Burgerhart’, dat verschijnt in 1782, zes jaar na hun schriftelijke kennismaking. Het is een brievenroman waarin meerdere personages elkaar brieven schrijven, ieder met een eigen toon en vanuit een eigen perspectief, waaruit gaandeweg het verhaal opdoemt. Dat was nieuw voor die tijd en Sara Burgerhart wordt, zo lees ik, wel gezien als de eerste moderne Nederlandse roman. Het mag opmerkelijk heten dat, waar vandaag de dag de literatuur en de grote romankunst nog vaak een onneembaar mannelijk en patriarchaal bolwerk schijnt, de roman als kunstvorm in 1782 dus is uitgevonden door twee vrouwen. Een reden temeer de piketpaaltjes eens te verplaatsen, zou je zeggen.


Vlnr: Het omslag van de achtste druk van De Historie Van Mejuffrouw Sara Burgerhart; een modernere uitgave van de eerste moderne Nederlandse roman; een illustratie uit de 18e eeuwse uitgave van Sara Burgerhart.

Mejuffrouw Sara Burgerhart, de hoofdpersoon in deze eerste moderne Nederlandse roman, is een vrolijke en vrijzinnige jongedame wanneer zij op haar zestiende wees wordt, en terecht komt onder de vleugels van een orthodox christelijke tante met calvinistische opvattingen. Ze ontvlucht deze bedompte situatie, neemt haar intrek in een pension en viert de vrijheid. Zo komt ze in aanraking met ene R, een verleidelijke en charmante maar foute man, een rokkenjager, die haar mee uitneemt op een nachtelijk ritje buiten de stad en haar dan bijna verkracht. Dat klinkt behoorlijk bekend allemaal, in mijn oren. De vraag of R misschien de vaandrig is die Elizabeth Bekker ‘geschaakt’ heeft is niet zo heel vergezocht, lijkt mij.

Een fragment uit een brief van Sara aan haar vriendinnen:

Hij: Wat, ga je nu opeens lastig doen? dan bedrieg je jezelf; want (en hij zwoer een dure eed,) het is mij ernst; ik bemin je: je zult de mijne zijn; (hij kwam opnieuw op mij af)
Ik: Blijf rustig! U vergist zich, zie ik, in mij: als u van mij zou houden, zou u me niet zo kunnen vernederen: laat me gaan, ik wil hier niet langer blijven.
(…)
Ik: Schelm! Deugniet! Judas!
Hij: Alles wat je maar wilt, mijn engeltje, als je me maar gelukkig maakt. (Hoe ik me voelde, kunt u enigszins begrijpen, maar ik hield mij groot.)
(…)
Hij: Of je lawaai maakt of niet, het zal niet helpen; niemand hoort je. Kom, je hebt je genoeg verweerd. Zelden heb ik zo veel werk gehad aan mijn lieverdjes. Je hebt gestreden voor je hersenschim; die lof geef ik je; maar nu eis ik je overgave. (Ik werd woedend en stond door alle sterke emoties op het punt om flauw te vallen, maar de angst gaf me krachten. Ik wilde een raam openschuiven.)
Hij: Nee kindje, daar is aan gedacht; ik hou om de dood niet van burengerucht. Zie je me voor zo een gek aan, dat ik, als ik een prooi onder mijn bereik heb, die weg zal laten vliegen? (Hij werd, dacht ik, kwaadaardig vanwege de teleurstelling! o mijn vriendinnen, heb ik mezelf dan iets te verwijten, gaf ik aanleiding; niet toch, voor zover ik weet?)

Het is even interessant als deprimerend dat dit in 1782 gepubliceerde stuk tekst net zo goed in 2023 geschreven had kunnen zijn. Wel is het zo, lees ik ook, dat Betje Wolff en Aagje Deken dit verhaal mede bedoelden als waarschuwing aan meisjes vooral het deugdelijk pad te kiezen. Dat zij het belang van een goede en verstandige opvoeding wilden onderstrepen. En dat ze uiteindelijk van mening waren dat Sara zichzelf hier weldegelijk iets te verwijten had, door zo losbollig met een spannende mooiboy uit rijden te gaan. Maar het is nog niet gezegd dat daar in onze tijd nou zo unaniem anders over gedacht zou worden. De eerste moderne Nederlandse roman is na bijna 250 jaar blijkbaar nog altijd actueel.


Hans Bayens (1924 – 2003). Beeldhouwer en schilder. Rechts een geschilderd zelfportret van 1946.

De bronzen versie van het schrijversduo, die wij in de berm langs de Amstel tegenkomen, is van Hans Bayens (1924 – 2003), een in België geboren Nederlands schilder en beeldhouwer. Zoon van twee schilderende ouders. Studeerde direct na de tweede wereldoorlog aan het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten in Antwerpen, maakte zijn studie af in de Borinage, werkte een tijdje in Parijs maar vestigde zich uiteindelijk in 1950 in Amsterdam. Waar hij aanvankelijk een moeilijke tijd beleefde. Met zijn Belgische inborst voelde hij zich niet makkelijk thuis tussen de Amsterdammers. Verder was door de opkomst van de CoBra-rebellen de waardering voor het figuratieve, impressionistische werk dat hij maakte sterk verminderd. Sterker nog, de figuratieve kunst was doodverklaard. Met opdrachten voor onder meer grote muurschilderingen en wandtapijten hield Bayens zich niettemin staande en na verloop van tijd keerde ook de belangstelling voor zijn manier van werken weer terug, zoals die dingen gaan. Via zijn contacten in de uitgeverswereld kreeg hij opdrachten voor beelden van literaire helden. Zo zijn er in Amsterdam bronzen van hem te vinden van Theo Thijssen, Multatuli en de Titaantjes, staat er aan de Zeeweg in Bergen een beeld van Herman Gorter, en in de berm langs de Amstel dus Betje Wolff en Aagje Deken.


Ander werk van Hans Bayens, vlnr: De Titaantjes (Amsterdam, 1969), de romanfiguren uit het gelijknamige boek van Nescio. Het beeld werd in 1971 onthuld, in het Oosterpark, door de weduwe van de schrijver. In 1985 werd het gestolen, in 1988 werd een nieuw afgietsel geplaatst, dat in 2006 met verf werd beklad. Wat is dat toch, vraag ik me hier dan maar even af; Theo Thijssen (Amsterdam, 1979), eerbetoon aan de schrijver en leerkracht Theo Thijssen en zijn bekendste ‘leerling’ Kees de jongen.

Lees meer afleveringen van Kunst Onderweg in het archief

Wij troffen Betje Wolff en Aagje Deken op 26 februari 2023, tijdens onze wandeling van Uithoorn naar Amstelglorie, een etappe van De Lange Weg Naar Huis. Lees eventueel ook het verslag van deze wandeling.

Met daarboven onstuimige, schilderachtige wolkenluchten

Van Muntendam naar Wedderveer, een etappe van het Grootfrieslandpad, gelopen op vrijdag 22 oktober 2023



Terugbladerend in mijn wandelarchief blijkt het opeens meer dan een jaar geleden te zijn dat we voor het laatst een etappe van het Grootfrieslandpad liepen. 9 april 2022, het staat er echt. Het zou te maken kunnen hebben met het feit dat we wat opzien tegen het laatste, lange rechte stuk langs de Eems, waarvan we beiden niet verwachten dat het in welk seizoen dan ook verrassend afwisselend zal zijn, hoewel je dat van tevoren niet weten kan, en dat we dus maar het liefst wat voor ons uit schuiven. Dat we er daarom wat andere wandelingen tussendoor plannen. Een plotseling opduikende en hardnekkige blessure helpt ook niet. En de lange autorit heen en weer begint om meerdere redenen ook bezwaarlijk te worden. Vijf uur in de auto voor een wandeling van nauwelijks twintig kilometer, kan dat nog wel? Belachelijk duur is het sowieso natuurlijk, met twee euro de liter. Maar kun je nog wel met goed fatsoen mopperen op mensen die achteloos weekendjes naar Londen vliegen. Bijvoorbeeld. Heb je dan geen boter op je hoofd? Een aardig thema om die vijf uur onderweg eens over na te denken. In elk geval kunnen we ons nog wel voorzichtig verschuilen achter het feit dat we dit dus minder dan eens per jaar doen. En dat vijf uur in de auto ons land meer belastinggeld oplevert dan een weekendje naar Londen vliegen. En dan hopen we maar dat ons strengere zelf het zo door de vingers wil zien.



In Muntendam, eindigden we anderhalf jaar geleden, dat was ook zo.. Actieve herinneringen hebben we daar niet aan, op het kaartje in het routeboekje kunnen we het niet eens meer terug vinden, we denken dan ook dat het geen kwaad kan hier een stukje te smokkelen, als we daarmee het vervelende oversteken van de N33 vermijden. Wie doet ons wat. Vanaf Korte Akkers gaat het dan langs Boven Veensloot richting Kibbelgaarn, Bovenstreek, Oude Pekela, Tjabbestreek en uiteindelijk Wedderveer. Om dwarse, weerbarstige namen zitten ze hier niet verlegen. Net zo min als om ruimte. Man! Eindeloze akkers en weilanden die zich zwart, of groen of bruinig uitstrekken naar verre, heiige horizonten. Met daarboven onstuimige, schilderachtige wolkenluchten. Er gaat niks boven Groningen, luidt het spreekwoord, maar dan ga je dus voorbij aan die luchten. Die prachtige, immer veranderende wolkenluchten.



En die torenhoge windmolens. We zien ze overal en overal bovenuit. Naast enorme, ontsierende transformatorstations en zoemende zonneweides zo ver oog en oor reiken. Groningen, dé energieprovincie, wordt er tegenwoordig blijmoedig geroepen. Maar niet in Groningen zelf. Wij begrijpen eigenlijk wel dat men zich hier zo langzamerhand een wingewest voelt. Dat men hier borden en spandoeken ophangt met teksten als ‘Genoeg is genoeg!’ Dat men geen zin heeft in nóg een transformatorstation. In nóg meer zonneweides en nóg meer windmolens. En natuurlijk staan er ook al windmolens in het IJsselmeer, dat zien wij ook wel als we over de Afsluitdijk rijden. In de Noordzee staan ze ook, in de Wieringermeerpolder.. waar staan ze eigenlijk niet. En inderdaad worden overal maar zonneweides neergeplempt, die natuurlijk nergens een aanwinst voor het landschap zijn. En natuurlijk willen we allemaal dat het licht brandt en de magnetron het doet, en de airfryer, de koelkast, de vriezer, de computer en de breedbeeld-tv. En wil iedereen z’n elektrische auto en z’n elektrische scooter en z’n elektrische fiets opladen. Met ‘groene’ energie. En natuurlijk wil ook niemand een windmolen of een transformatorstation in de achtertuin. Of in het blikveld. En hebben wij ook de oplossing niet, maar moet dit dan de oplossing zijn? En heeft Groningen zo zoetjes aan niet al genoeg voor de kiezen gehad? Moeten we het niet meer zoeken in minder?
Zo somberen we wat voor ons uit af en toe, de toestand in het land en de wereld blijft nooit onbesproken als wij samen op pad zijn. We filosoferen nog wat over de op handen zijnde verkiezingen, de Gordiaanse knoop der vaderlandse politiek; blikken terug op corona, die veelbewogen periode die alweer zó onbegrijpelijk ver achter ons lijkt te liggen maar toch zoveel verandering heeft gebracht; maar bovenal genieten wij van het open landschap, de lucht, de zon, de wolken, de ruimte om ons heen en de ruimte in ons hoofd. Het heilzame van een dag wandelen.



Op de akkers langs ons pad zien we uien liggen, in lange rijen uitgestald, wachtend op wat komen gaat. Aardappels. We komen grote bergen suikerbieten tegen, waar Adam Eva mee voor de kont geslagen schijnt te hebben, holladriejee, holladriejoo, wij kennen onze klassiekers. Op andere plekken is men druk in de weer nog jonge aanplant in de grond te zetten. Op het oog nogal ongemakkelijk zittend in een kar achter een tergend langzaam rijdende tractor. Trekker, moet je zeggen, als je niet elitair wilt overkomen. We hebben geen idee wat het is, wat daar de grond in gaat, en om het te vragen is de tractor te ver weg. Voor boerenkool lijkt het ons te laat, en zo ziet het er ook niet uit trouwens. Voor groenbemesters wordt er teveel liefde en aandacht in gestoken. De plantenapp houdt het, weliswaar vanaf een zeer matige foto met een minimaal percentage, op taxus. Wat onverwacht is. Maar een kwartier verderop spreken we een meisje dat we met een clipboard vol papieren en een pen nogal officieel door een akker zien lopen – ze vertelt dat ze zich voorbereidt op de inspectie van een overheidsorgaan – en op de vraag wat zij daar dan verbouwt is het antwoord: beuken. Niet minder onverwacht. Blijkbaar bevinden wij ons hier in een gebied met boomkwekers en zou taxus nog wel eens het goede antwoord kunnen zijn. En het najaar, vertellen ons de tuinbladen immers, is het beste seizoen om zulks aan te planten.



We schampen Oude Pekela. Via een pittoresk wit draaibruggetje steken we een oude veensloot over, waarlangs in vroeger tijden de afgestoken turf werd afgevoerd. Ook in vroeger tijden was Groningen al dé energieprovincie tenslotte. Inmiddels keert de plaatselijke jeugd terug van school en beziet ons vanaf de elektrische fietsen met nauwverholen minachting, boomers dat we zijn. Met onze wandelschoenen. En onze rugzakken. Dwars door de weilanden lopen we dan richting het eindpunt, waar de auto, bij gebrek aan ordentelijke parkeerplaatsen, plompverloren en landelijk in de berm staat geparkeerd.

Bekijk het fotoalbum bij deze etappe

Lees eerdere afleveringen van het Grootfrieslandpad

Het hoogste duin op en af

Een paaltjeswandeling bij Schoorl, gelopen op zondag 17 september 2023



In verband met de weersvoorspellingen sloegen we de geplande etappe van onze Lange Weg Naar Huis liever even over. Om nou in de stromende regen van Durgerdam naar Monnickendam te lopen, dat zou zonde zijn. Om toch te wandelen in plaats van thuis te blijven kniezen trokken we naar Schoorl. Dichter bij huis, en langs de kust zou het volgens de bekende app wel overwegend droog blijven. We kozen voor de groene paaltjes, beklommen de eindeloze trap naar het hoogste duin, liepen stijgend en dalend door inmiddels als invasieve exoot bestempelde naaldbossen, langs heidevelden, zochten toch even een boom op om te schuilen voor een buitje en sloten af op het terras van een drukbezocht bezoekerscentrum.

Bekijk eventueel het fotoalbum van deze wandeling