De kortste overtocht van Nederland

Van Graft, De Woude rond, over Spijkerboor en De Rijp weer terug naar Graft, gelopen op zaterdag 22 maart 2014

Vaak heb je al een hele reis achter de rug vóór je echt met je wandeling begint. Zeker als je een route loopt die steeds verder van huis afdwaalt. Maar eigenlijk moet je zo niet denken, vind ik. Want zeker de heenreis hóórt gewoon bij de wandeling. Neem nou vandaag. Ik ben niet eens zo héél ver van huis, maar eenmaal in de bus van Alkmaar naar De Rijp krijg ik toch al een zeker avontuurlijk gevoel over me. Alsof er iets héél bijzonders gaat gebeuren, zogezegd. Ik heb nét iets te lang op het vertrek moeten wachten, waar het net iets te koud voor is; de chauffeur, als hij eindelijk terugkomt met zijn rechtmatige bekertje koffie, is zeker niet van plan mijn niettemin vriendelijke groet te beantwoorden en gaat nurks en nietsontziend volle kracht vooruit over de smalle weggetjes en dijkjes van de Schermer; en ik ben al die tijd de enige passagier. Kijk, dat maakt het al een beetje spannend. Dat zet al een beetje een weerbarstige toon. En als dan iedere volgende halte waar we zonder stoppen langs scheuren wordt aangekondigd met dwarse, vierkantige namen als Globdijk, Hondenweg, Jansen, Aanplakbord en IJzeren Brug, dan weet ik dat ik op pad ben. En in den vreemde.
In Graft, ook al zo’n eigenzinnige naam, stap ik uit bij het raadhuis. Een piepklein gebouwtje dat voornamelijk uit trapgeveltjes bestaat en dat je na  400 jaar nog altijd tegemoet glimt. Er schuin tegenover het volgens eigen uithangbord kleinste winkeltje van Nederland, maar dat is vandaag blijkbaar gesloten. Als de bus de hoek om is, is het stil in Graft. Uitgestorven.

Afbeelding

Ik loop vandaag het Trekvogelpad, het langste natuurpad van Nederland, maar omdat ik ook een bezoek wil brengen aan De Woude, dat iets verderop ligt, doe ik het niet helemaal volgens het boekje. Vanuit Graft loop ik eerst richting West Graftdijk de alternatieve route, die bedoeld is voor wanneer het pontje bij Spijkerboor niet vaart, hoewel dat dus wel vaart vandaag. Dan verlaat ik die route even om het rondje om De Woude te lopen, waar ik nog nooit geweest ben, en neem daarna de tweede helft van de alternatieve route naar Spijkerboor, waar ik oversteek met het pontje, dat dus gewoon vaart vandaag, en tenslotte via De Rijp terugloop naar het raadhuisje van Graft. En het kleinste winkeltje van Nederland. Een flinke dagmars, blijkt achteraf, en naarmate de dag vordert, begin ik me ook stilletjes aan af te vragen tot hoe laat er nog bussen zouden vertrekken, uit Graft, op zaterdagavond.
Maar goed.
Er staat een best windje en ik ben blij dat ik vanochtend op het laatste moment nog een sjaal heb meegegrist. Warm is anders. Dat het toch voorjaar is, blijkt uit een clubje koeien dat opgewonden voorbij komt rijden, in een kar achter een trekker, om een stukje verderop met uitheinige bokkesprongen op het land te worden gelaten. Aanstekelijke vrolijkheid. Ik besluit West Graftdijk niet voorbij te lopen, wat voor de hand zou liggen, en sla linksaf, om er juist een kijkje te nemen.

Afbeelding

Ooit was West Graftdijk zo’n beetje aan alle kanten ingesloten door de grote Noordhollandse meren, en nog altijd ligt het wat allenig in een hoekje achteraf, weggedrukt tussen het Vinkenhop en de provinciale weg. Het voelt alsof ik een eiland oploop: veel volk zie ik niet, maar ik heb toch sterk het idee dat dat niet wederzijds is. Bij het oude kerkje, bij het sluisje met de huisjes en langs de woonboten in de vaart, overal hebben de muren ogen. Een mevrouw met een hond vraagt me bars en wat argwanend maar wel op de man af waarom ik foto’s maak, en waarvan. Er gebeuren genoeg rare dingen, in West Graftdijk, voegt ze me toe, vandaar. Aan publiciteit is geen behoefte. Met geheven hoofd verlaat ik het dorp uiteindelijk langs de weg waarover ik kwam, zoals dat gaat met eilanden.
Tot aan het pontje naar De Woude loop ik nu langs de provinciale weg. Dat is zeker niet ideaal. Maar uitgerekend hier stuit ik op een grote kudde wandelaars. De schrik slaat me om het hart. Die zullen toch niet ook met zijn allen op het idee gekomen zijn om naar De Woude te gaan? Begrijp me niet verkeerd, ik vind het best leuk om andere wandelaars tegen te komen, mijn beste vrienden zijn wandelaars, ik maak er graag praatjes mee. Maar liever niet in groepen van vijftig, met petjes en hoedjes en vlaggetjes. Hallo, er zijn nordic walkers bij. De optocht wordt zelfs afgesloten met een buitengewoon tevreden om zich heen koekeloerende pijproker met snorloze baard. Hij heeft nog net geen Lederhosen aan. Gelukkig staat er een picknicktafel, op een veldje onderaan de oprit, waar ik met goed fatsoen even kan wachten, in de snijdende wind, tot ik denk, maar vooral hoop, dat ze ver genoeg weg zijn.

trekvogelpad graft - de woude - graft 173

De Woude is een eiland in het Alkmaarder meer. Nou is eiland misschien een beetje een groot woord wanneer de pont er naar toe alleen een kanaal van hooguit  veertig meter breed hoeft over te steken, een tochtje van dertig seconden, de kortste overtocht van Nederland, maar hé, de pont is de enige manier om er te komen als je niet wilt zwemmen en een eiland is een eiland is een eiland. Opgetogen laat ik mij overvaren.
Of hij de hele dag heen en weer blijft varen, vraag ik nog wel aan de schipper. Ik heb niet echt een idee van hoe lang de wandeling zal duren. Veertig meter en dertig seconden zijn voor hem niet lang genoeg om zijn ongenoegen te uiten over het feit dat hij inderdaad nog de hele dag op afroep heen en weer zal moeten varen zodat hij niet eens tijd heeft om zijn boterhammetje te eten. Het is verbazend hoeveel gemopper hij toch nog in zo’n korte overtocht weet te proppen, maar voor het einde van zijn litanie zou ik eigenlijk nog eens mee weer en weer heen moeten varen, en daar is geen tijd voor: het eiland roept, en de pont moet terug. De eerste auto staat er al op, een rijkeluisfamilietank. Een tot hippiecamper omgebouwde Ford Transit uit de jaren tachtig vraagt zich bezorgd af of hij er nog wel bij past, op de pont, of dat hij een rondje zal wachten.

Afbeelding

Als ik het dorpje De Woude inloop, lijkt het heel even of ik in een openluchtmuseum terecht ben gekomen, met die smalle straatjes en watertjes en glanzend groen geschilderde huisjes rond een schattig klein kerktorentje. Lang duurt dat dan weer niet want met één straat houdt het dorp alweer op. En aan het eind ervan staat een bord dat in grote letters belooft dat op hondenuitlaters het vuur zal worden geopend. Voor vriendelijkheid kun je ook op dit eiland blijkbaar niet terecht. Al heb ik zeker ook begrip voor de frustratie.
Een kilometers lange grasdijk leidt me het hele eiland rond. Links de lege polder, met hier en daar een ongelovig opvliegende gans en steeds de vriendelijke, bescheiden skyline van De Woude op de achtergrond, af en toe aangelicht door een voorzichtig zonnetje. Rechts het zwart klotsend en opspattend water van het Alkmaarder meer, met daarachter typisch Hollandse horizonten van molens jong en oud, wuivend riet, oranje puntdaken en rokende schoorsteenpijpen. Niks mis mee en hartstikke mooi, al had het van mij ook wel een iets kleiner eiland mogen zijn. De veerman brengt me zwijgend terug op het vasteland, hij zal wel honger hebben.

Afbeelding

Verder lopend langs het Vinkenhop zie ik West Graftdijk vanaf de andere kant, Oost Graftdijk volgt niet veel later. Het lijkt me een vriendelijk dorp, zoals het daar zonder opsmuk schattig en mooi ligt te zijn, aan het water, rond zijn eenvoudig kerkje, en ik bedenk me te laat dat ik ook wel aan de andere kant van de vaart had willen lopen, door het dorpje heen. Aan de andere kant had ik dan weer niet aan deze kant gelopen, en zo blijft er altijd wat te wandelen over, voor later.
Als ik met het pontje bij Spijkerboor ben overgestoken loop ik langs de ringvaart terug naar boven, naar De Rijp en Graft. Eigenlijk ben ik moe. Ik loop dapper door, maar eigenlijk heb ik besloten de rest voor de volgende keer te bewaren. Fort Spijkerboor is gelukkig al gesloten, daar kan ik zonder blikken of blozen aan voorbij. Dat ik vrij achteloos door De Rijp loop, op weg naar de bus naar huis, is waarschijnlijk onvergeeflijk. De Rijp noemt zichzelf het mooiste dorp van Nederland. Gelukkig begint daar mijn volgende etappe van het Trekvogelpad, het langste natuurpad van Nederland. Dan zal ik het zien.

Zwartwandelen tussen tam wild

Hollands Kustpad, Katwijk – De Zilk, gelopen op 22 februari  2014

Halt! Besetzt! Het snerpt bijna karikaturaal over het tot dan zo zacht tevreden en vredig murmelend terras, voor het eerst zonovergoten en goedgevuld waarschijnlijk, dit jaar. Heel even verwachten we Rijk de Gooijer in een Wehrmacht-uniform, maar het is een wat vroege Duitse toerist. Die trouwens wel méént wat hij zegt. Hij heeft zijn jasje niet voor niets over één van de laatste twee terrasstoelen gehangen, vóór hij binnen ging bestellen, dus die laatste twee stoelen zijn voor hem. Verdammt noch mal! Zacht voor zich uit monkelend kiest de man die er juist wilde gaan zitten het hazenpad. De Duitse toerist en zijn vriendin nemen plaats en trekken zich tevreden hand in hand van hun bier nippend niets aan van het gesundes Volksempfinden dat hier, anderhalve generatie later, toch nog altijd over het terras huivert.
We zijn dan al bijna aan het eind van de etappe en hebben ons door de uitbundige zon en het terras laten verleiden vast wat op de zomer vooruit te lopen en even te gaan zitten en iets te drinken. Modern gewend aan digitaal betalen als we zijn, kunnen we er nog net genoeg contant geld voor uit twee portemonnees schrapen. Op het terras is het vervolgens nog warmer dan we al dachten, maar dat blijkt ook te komen door een rijtje warmtelampen, die de zon blijkbaar toch nog niet helemaal vertrouwen, zo in zijn eentje.  Nou ja goed, voor ons en voor het milieu had dat niet gehoeven, maar het komt misschien ook omdat het weer er vanochtend, toen we uit Katwijk vertrokken, een stuk somberder uitzag.

Afbeelding

Onder pittoreske donkergrijze wolken namelijk lopen we om te beginnen over de boulevard van Katwijk, door de duinen, naar de boulevard van Noordwijk en trekken op grond hiervan de voorlopige conclusie dat badplaatsen eigenlijk nooit echt heel erg mooi zijn. Zelfs niet sfeervol. Te veel moderne tijden hebben er te vaak hun tanden in gezet en alle joyeuze allure die je er zou verwachten, en die er vroeger natuurlijk ook geweest is, is verdwenen of verloederd tussen lelijke, grootschalige wansmaak. Kleine stukjes vergane glorie vinden we er nog van terug.
In Katwijk wordt zelfs het strand zelf onder handen genomen. Op de kaart gezet, misschien wel, lieve help. Het is in elk geval hermetisch afgesloten en het groot materieel rijdt er als in een jongensdroom brommend en brullend af en aan.
In Noordwijk hangen zoveel intimiderende bordjes en borden met drank-, drugs-, overlast- en samenscholingsverboden in het rond, dat je je er onveilig bij zou gaan voelen. Wij hoeven niet uit in Noordwijk, dat is duidelijk. Al kopen we er wel een haring, bij een haringkar aan de voet van de duinen. We geven er zelfs ons laatste beetje geld aan uit, wat ons verderop op de dag nog bijna in de problemen zal brengen, op een terras in de zon. Aan de wel erg keurig nette jongemannen die achter de vitrine staan menen we te kunnen zien dat Noordwijk nog altijd die streng religieuze inborst heeft, die van oudsher gebruikelijk is in vissersdorpen. Zo treffen we dus toch ook nog iets waar de moderne tijd blijkbaar geen vat op heeft gekregen. De haring krijgen we bovendien op een stuk papier, in plaats van een plastic bakje. En dat is ook lang niet gek.

Afbeelding

In de duinen voorbij Noordwijk, waar de zon inmiddels is gaan schijnen, waan ik mij plotseling een beetje in het Zwarte Woud. Langs een modderig en met grote tractorbanden kapotgereden bosweg liggen hoge stapels in stukken gezaagde stammen op nadere orders te wachten. Met felle kleuren uit de spuitbus is met vreemde afkortingen en codes aangegeven welk hout van wie is, precies zoals ik dat op mijn wandelingen tijdens onze zomervakanties in Duitsland zo vaak tegenkwam. Het verschil is dat er hier in de Hollandse duinen op gezette afstanden een bordje aan hangt, dat waarschuwt voor de gevaren, en verbiedt er op te klimmen. Immer liever blo Jan.
Voor we bij het Langevelderslag weer landinwaarts trekken, lopen we eerst nog een stuk langs de zee.  Altijd een prettig weerzien. En we zien de zee tijdens deze wandelingen nou ook weer niet zo vaak als je van een kustpad misschien zou verwachten.
De Zilk bereiken we via de Amsterdamse Waterleidingduinen. Een uitgestrekt duingebied waar, de naam zegt het al, Amsterdam zijn drinkwater heeft liggen, om te zuiveren. Bij de ingang vertelt een gebrekkig geplastificeerd A4tje ons nog net dat we een toegangskaart nodig hebben. Eigenlijk wisten we dat wel maar alweer blijken wij, vijftigers nota bene, te modern voor deze wereld, want wij hadden hier natuurlijk gewoon een automaat verwacht. Waar je je toegang kunt pinnen. Het is tenslotte een voorbode van de wereldstad Amsterdam. Maar nee, dat hadden wij gedacht. De toegangskaarten zijn op drie verschillende adressen te krijgen, met moeilijke openingstijden en alle drie op minstens een uur lopen afstand. We besluiten voor deze keer dan maar eens zwart te wandelen, dat hebben we nog nooit gedaan. Doen wij ook eens een keer iets dat niet mag. En hé, dit is Amsterdam, nietwaar?

Afbeelding

Waar de waterleidingduinen ook bekend om staan, zijn de herten. Hertenoverlast, volgens anderen. We hadden ze al op de blanke top der duinen zien springen toen we nog langs het strand liepen, dus misschien zit er wel iets in, in dat standpunt, maar aan de andere kant blijft het een bijzondere ervaring deze dieren zomaar min of meer in het wild tegen te komen. Zeker de mannetjes, met hun enorme geweien, zijn bepaald indrukwekkend.  Wild is een groot woord blijkt trouwens al gauw want wegrennen is er niet bij. Maar goed, dat doen Heckrunderen ook niet, dus wat zou het? Ons hoor je niet klagen. En zeker vandaag niet. Een dag met een gouden randje zogezegd.

De mooiste dag uit de week geplukt

Noordhollandpad, van Lutjewinkel tot Veenhuizen, gelopen op woensdag 26 februari 2014

Het is niet de eerste keer dat ik het Noordhollandpad loop. Dat was een jaar of wat geleden, toen ik nog maar net in Noord Holland woonde, als uitgeweken randstedeling. Het leek me toen een leuke manier mijn nieuwe provincie van dichtbij te leren kennen. En dat was het ook. Nu loop ik hetzelfde pad opnieuw, maar met mijn oudste zoon. Dat maakt het op weer een heel andere manier een bijzondere wandeling. Om te beginnen is het natuurlijk al bijzonder dat je zoon dat nog wil, als aanstormend puber, een beetje in het openbaar met zijn oude vader lopen wandelen. Nou gebiedt de eerlijkheid hier ook te melden dat elke nieuwe etappe steeds meer tactisch enthousiasmerende inleiding behoeft, maar goed, het lukt toch nog altijd wel. En eenmaal op pad maak je als vader onderweg dus ook weer van alles mee waar je zonder je zoon aan je zijde misschien helemaal geen oog voor zou hebben gehad. Jongensdingen. De wereld door jongensogen. En gesprekken van jongens onder elkaar.

Afbeelding

We startten in De Cocksdorp, op Texel, twee jaar terug, verzonnen er in Den Helder een extra etappe bij, over het Marineterrein en langs Huis ter Duin, liepen weer volgens het boekje over Wieringen terug naar boven, naar Den Oever, en pakten vanaf de Pishoek bij Wieringerwaard de route naar het zuiden weer op, door Kolhorn tot Lutjewinkel, waar we de laatste keer, een paar maanden geleden alweer, waren gebleven. En waar we ons nu, bij dezelfde brug, weer af laten zetten.
Stomtoevallig maar feilloos hebben we de mooiste dag uit de week geplukt. Een dag die de naam voorjaarsvakantie recht doet, want het mag februari zijn, normaalgesproken een belachelijke maand voor een voorjaarsvakantie, maar, geloof het of niet, het ís vandaag ook lente. Je voelt het, je ruikt het, je ziet het. Wij wel in elk geval, want wij lopen lekker buiten, onder een strakblauwe hemel. En de zon kijkt stralend op ons neer. Wat een heerlijk dagje, roepen de merels en de mezen, de ganzen en de hazen, de kieviten en de scholeksters en alle andere vogels waarvan wij de namen kennen. De uitlopende narcissen. Het voorzichtige waasje groen overal.  Wat een heerlijk dagje, roept ook de kanoër, die ons monter inhaalt in het kanaal. Wat een heerlijk dagje, inderdaad, roepen wij vrolijk terug. We staan dan net een beetje te picknicken, leunend tegen een boerenhek, want, okay, de lente is nog wél te pril om op de grond in het gras te gaan zitten.

Afbeelding

Het kanaal Alkmaar-Kolhorn hebben we de hele ochtend langszij gehad, glinsterend in het lage licht. Links of rechts, want hier en daar steken we over naar de andere kant, over steeds weer dezelfde ouderwetse, smalle betonnen brug, waarvan er bij het aanleggen van het kanaal blijkbaar meteen een flink aantal zijn gegoten. Langs Winkel en Nieuwe Niedorp gaat het. Bekend terrein inmiddels, maar nieuw vanuit het gezichtspunt van de wandelaar over de grasdijk, waar je in het dagelijks leven niet komt.
Op sommige punten is de route veranderd ten opzichte van de vorige keer dat ik er liep. Bij Winkel is een stukje dijk, dat destijds nog tamelijk drastisch onvriendelijk als privédijk was afgesloten, nu toch opengesteld, zodat we het industriegebied niet in hoeven. Verderop verlaten we eerder dan ik me herinner de verharde weg en stuiten we op een duidelijk nieuw aangelegd vogelmeertje. Vogels zijn er nog niet, zo nieuw is het blijkbaar. Maar hazen zijn er des te meer. We hebben ze verrast, ze springen ons vlak voor de voeten weg. We schrikken er bijna van en vragen ons lachend af hoe het kan dat ze ons niet hebben zien aankomen. Het zijn wilde dieren, nota bene. Hoe moet dat als er een vos aankomt? Ze hebben geen schijn van kans! Maar tegelijk vragen we ons af hoe het mogelijk is dat wijzelf zulke grote beesten niet eens hebben zien zitten, op een stoppelig grasveldje, terwijl we er nota bene met ons neus bovenop stonden. Het is gelukkig de prehistorie niet, we zouden jagers van niks zijn geweest.

Afbeelding

Verderop, bij Verlaat, schrikken we nogmaals van wilde dieren. Honden, zijn het deze keer, en kwaadaardig bovendien. Vanuit het niets springen ze hard blaffend en gemeen grommend tevoorschijn vanachter hun boerderij, die blijkbaar zelfs  op klaarlichte dag nog zwaar bewaakt moet worden, dat geeft toch ook te denken. Mijn zoon, een hondenliefhebber nog wel, zoekt bescherming bij zijn vader, die niets van honden moet hebben, en wel precies hierom: dat je als voorbeeldig burger nietsvermoedend op de openbare weg kunt lopen en dan zonder enige aanleiding bedreigd en geïntimideerd kunt worden door twee loslopende, moordlustig uitziende grote honden, zonder dat er ergens een eigenaar te zien is die zijn kuthonden onder controle houdt, laat staan zijn excuses aan komt bieden voor zijn onbeschoft gedrag. En je weet ook nooit zeker of die krengen bij hun erfgrens gaan stoppen, want opgevoed zijn ze dus niet. Dit keer komen we met de schrik vrij gelukkig, maar kilometers later hebben we het er nog over.
Oude Niedorp is deze dagen omgedoopt tot Valkenburcht, zo blijkt als we er binnen lopen. Een jolig bord, met niet eens een grappige naam, in een kleilandschap langs een verlaten polderweg. Carnaval in Noord Holland. Het is een beetje een sneue vertoning.
Bij Oude Niedorp wijken we trouwens met een klein ommetje van de route af om een rondje om de ruïnekerk te lopen. Van de vorige keer, toen het per ongeluk gebeurde, weet ik nog dat dat de moeite waard is. En vandaag zelfs nog meer want tot onze verrassing is de ruïne inmiddels, na een soort van renovatie, opengesteld en kunnen we in de luwte op een bankje van het zonnetje genieten. Tussen de dakloze, afgebrokkelde muren met de gapende, lege boogvensters hangt een eeuwenoude, gewijde sfeer. We bekijken de foto’s die hier en daar hangen en leren zo dat dit de St Werenfriduskerk is, die het nodige heeft meegemaakt, op het stille Hollandse land. In de late Middeleeuwen als katholieke kerk gebouwd, in 1648 verbouwd en protestants geworden. Een toren die er in 1732 werd bijgezet, werd in 1814 alweer gesloopt, samen met twee zijbeuken. In 1953 gerestaureerd en in 1977 tenslotte afgebrand tot de ruïne die het nu nog is. We lopen wat rond en proberen ons voor te stellen hoe het ooit geweest is. We ontcijferen de verweerde en in vreemd oud Nederlandsch gestelde opschriften op de grafstenen en filosoferen wat over het leven en de vergankelijkheid.

Afbeelding

De bedoeling was om vandaag Obdam te halen, maar dat blijkt een halte te ver. En om het leuk te houden, weet vader inmiddels, is het zaak om op tijd te stoppen. De volgende etappe begint daarom niet in Obdam, maar in Veenhuizen.

Olifantenpaadjes in de Ganzenhoek

Hollands Kustpad, van Den Haag naar Katwijk, gelopen op zaterdag 18 januari 2014

Vijfenveertig jaar heb ik in Den Haag gewoond, acht jaar ben ik er nu weg, en ik kan me eigenlijk niet anders herinneren dan dat het centrum een bouwput is. Altijd wordt er wel iets afgebroken, gegraven of geboord en gedurig leeggepompt, of anders wordt er wel iets nieuws en groots neergezet. Dat dan twintig jaar later, wanneer iets anders nieuws en groots net af is, weer wordt afgebroken. Omdat het niet meer aan de moderne tijd voldoet. Niet meer in de visie op de stad past. En ondertussen is dát dan blijkbaar de moderne tijd, en de visie op de stad: zolang er gebouwd en gebroken wordt, is er hoop. Hoop op allure, op het ware metropolisme.
Wanneer we op het Centraal Station uit de trein stappen, zien we het meteen: alles is nog precies zoals het was, want er is weer van alles veranderd. Of het ten goede is, valt nog moeilijk uit te maken, het is nog niet helemaal af. Tenminste, dat denken we. En staande op het stationsplein hópen we het eigenlijk ook een beetje. Het is dat wij het weten, maar je zou hier niet zeggen dat Den Haag dus best een mooie stad is. En wat een wonderlijke beslissing om bij al dat slopen en breken uitgerekend Babylon te sparen, al is het slechts gedeeltelijk.
Voor onze wandeling duiken we op hooguit vijf minuten lopen van het perron het Haagse Bos in. En herontdekken zo wat Den Haag óók tot een bijzondere stad maakt: de enorme hoeveelheden groen. Nooit gedacht dat ik juist dát zou gaan missen na de verhuizing, naar het platteland nota bene. Bossen, parken, duinen en landgoederen.. we lopen Den Haag uit zonder het nog te zien. Behalve  uiteraard de skyline, die zich bij het omkijken nog lang en regelmatig aan het uitzicht blijft opdringen.
Door het Haagse Bos, langs Landgoed Duindigt, Park Oosterbeek en Clingendael bereiken we de duinen. De Waalsdorpervlakte en Meijendel.
Al is het januari, er hangt onmiskenbaar een snufje lente in de lucht en het is druk, in groen Den Haag. Overal wordt gesport en bewogen, gerekt en gestrekt en gejogd en met de hond en de kinderen gelopen. De pannenkoekenboerderij in Meijendel is afgeladen. De pannenkoeken worden er in speciale, ik mag aannemen typisch Hollandsche rekjes van zes tegelijk van de balie afgehaald. In Clingendael, stijlvol toevluchtsoord voor de betere Haegsche buurt, passeren we twee in dure outfit gehesen heren, waarvan er één – glimmend kaal met duur montuur – duidelijk de inmiddels onvermijdelijke personal trainer is van de ander, die daar, nu wij zo langswandelen, wat sullig een klein beetje spijt van staat te hebben. Wij voelen met hem mee, uiteraard, al was het natuurlijk zijn eigen idee. Vitaal legt de personal trainer twee felgele schijven op het pad, een meter of tien uit elkaar. Daar zal tussen heen en weer gesprint moeten worden, vermoeden wij. Veel professioneler dan tussen twee bomen, nemen wij ook onmiddellijk aan. Luid en omstandig legt hij zijn cliënt uit hoe die zijn ene voet voor de andere moet zetten. Op de grond ligt een serieus ogend, geplastificeerd schema met plannen voor de rest van de middag. Of de personal trainer een fluitje om zijn nek had, zou ik nu, achteraf, eigenlijk ook nog wel willen weten.

Afbeelding

Het leuke van de Waalsdorpervlakte, weet ik nog uit mijn eigen jeugd en ook uit die van mijn jongens, is dat er eigenlijk geen paden zijn. Het is één van die zeldzame stukken Nederlandse natuur waar je niet op het pad en achter het hek hoeft te blijven, niet struikelt over de bordjes van: Pas Op! Natuur! En: Niet Betreden! Kwetsbaar Gebied! Maar waar je je goddelijke gang kan gaan, als cowboy en indiaan. Man, ik heb wat spannende jongensavonturen beleefd op deze zanderige vlakte. Tussen het helmgras en de kromgegroeide, scheefgewaaide grove dennen, in verlaten duinpannetjes en de half ondergestoven, geheimzinnige en beetje griezelige, duistere bunkers, die er toen nog stonden. En in de winter, als er sneeuw lag, kon je er met een slee je geluk helemaal onmogelijk op, zo leek het. We besluiten hier dan ook van de officiële route uit het boekje af te wijken, aangezien die ons nou net over de enige verharde weg in deze wijde omtrek voert, waar we ook nog eens  iedere dertig seconden opzij moeten springen voor alweer een potsierlijk bontgekleurd langszoevend peloton. Liever zoeken we nog één keer ons eigen pad, al wordt het natuurlijk nooit meer zo spannend als toen.
Tweemaal komen we de Tweede Wereldoorlog tegen, op weg naar Katwijk. Behoorlijk indringend zijn de vier bronzen kruizen op de Waalsdorpervlakte, bekend natuurlijk van de nationale dodenherdenking op tv. Door hun stille eenvoud, hun gewoonweg daar staan, zonder al teveel opsmuk of tekst en uitleg, dwingen ze tot een moment van rust en overdenking. Dit in tegenstelling tot het restant van de Atlantikwall dat we vlak voor Katwijk tegenkomen. Het is ongetwijfeld ongepast, maar het idee dat deze muur serieus bedoeld was van Spanje tot aan Scandinavië door te lopen, wekt eerder hilariteit dan eerbiedig stilzwijgen. Dit betonnen muurtje van amper anderhalve meter hoog valt op geen enkele manier te rijmen met het geweld en de platgebombardeerde steden zoals we die van de oorlog kennen. Het lijkt eerder een overblijfsel uit een veel en veel ouder verleden.
Vanaf Hoek van Holland, waar we twee etappes geleden startten, hebben we al veel van de duinen gezien, onvermijdelijk bij een Kustpad. En het is interessant om te zien dat die overal anders zijn. Soms weids en open, soms rijk bebost, dan weer weerbarstig begroeid met duindoorn en helmgras. Tussen Wassenaar en Katwijk ligt een stuk dat ook voor ons nieuw is. We herinneren het ons als een met grijze doornstruiken dichtgegroeid en niet toegankelijk stuk duingebied waar je alleen langs kon fietsen, op een slecht onderhouden fietspad. Nu is het een vriendelijk en open gebied, zandheuvels afgewisseld met mosgroene, drassig soms, met veel ruimte voor vennen en plassen. Hier en daar zijn we aangewezen op olifantenpaadjes omdat het bedoelde pad onder water is komen te liggen. In de langzaam opkomende schemer lijkt het oranjegeel van de duindoornbessen bijna op te lichten. Verderop drijven twee zwanen kalm in een meertje. Aan de horizon verschijnt Katwijk. Wanneer we er de boulevard oplopen is het donker, en tijd voor een biertje.

Van haring en duinkoeien

Hollands Kustpad, van Loosduinen naar Den Haag, gelopen op zondag 29 december 2013

Je zou toch het één en ander verwachten, wanneer je uitgerekend twee dagen voor de jaarwisseling door Den Haag gaat lopen wandelen. In mijn herinnering gaat de stad dan namelijk al lang en breed in dikke kruitdampen gehuld en ben je in elk geval  je auto maar ook je leven op veel plekken niet meer zeker. Nou is mijn herinnering natuurlijk gekleurd door de buurt waar ik jarenlang gewoond heb, waar het er destijds inderdaad nogal onstuimig aan toe ging, en dan spreken we ook al weer  van dertig jaar terug. Vandaag, 29 december 2013, verloopt de jaarwisseling vooralsnog inderdaad nogal rustig. Alleen op het strand van Scheveningen, waar we halverwege de wandeling langskomen, wordt de Haagse naam vol verve in ere gehouden met een torenhoge brandstapel van wat toch tienduizenden pallets moeten zijn. Met vorkheftrucks nota bene, worden ze aangevoerd en opgestoken. Overstemd door snoeiharde hardstyle doet de ordeloze bedrijvigheid rond het bouwwerk evengoed denken aan de Toren van Babel, van Bruegel.
De bedrijvigheid beperkt zich niet tot het aanstaand nieuwjaarsvuur trouwens. Het is een zonnige zondagmiddag vlak na een verregende kerst, in grote drommen flaneert de stadsmens al dan niet gearmd over de boulevards van Kijkduin en Scheveningen. Wat hij er zoekt of vindt, blijft moeilijk te doorgronden maar het trekt, zoveel is duidelijk: op alle toegangswegen staan lange, lange rijen auto’s lijdzaam dampend op een parkeerplekje te wachten. Het harinkje happen op Scheveningen, waar we ons de hele dag op hebben verheugd, zit er vandaag dan ook niet in. Nog één, heeft de mevrouw van de láátste viskraam er in de koelkast liggen. Nog één! De laatste haring op Scheveningen. Dat is er dus één te weinig, want een haring deel je niet.
Maar buiten de twee boulevards valt het dus reuze mee met de drukte en het lawaai. Dat komt ook omdat je Den Haag, met zijn riante duinen, langs de kust bijna ongemerkt voorbij kunt lopen. Dankzij die duinen wordt het bovendien een opvallend heuvelachtige wandeling. Dat begint meteen al op Ockenburg trouwens, met het beklimmen van het behoorlijk steile puinduin, opgeworpen in de jaren zestig, met het puin van de huizen die in de tweede wereldoorlog moesten wijken voor de Atlantikwall, afgetopt met een dikke laag vervuilde grond waar de overheid zo gauw geen andere raad mee wist. Om ons aan het puin, en dan vooral de minder fraaie herkomst ervan waarschijnlijk, te herinneren staat aan de voet van het duin een monument: een enorme bal van puin. De kunstenaar blijkt later op internet Donald Duk te heten, ik heb het twee keer gecheckt. Je mag hopen dat het een slecht gekozen artiestennaam is. Voor de vervuilde grond is geen standbeeld opgericht, daar worden we blijkbaar maar liever niet aan herinnerd.

Afbeelding

Bij Kijkduin lopen we het Westduinpark in om er via de Bosjes van Poot pas zo’n beetje bij de haven van Scheveningen weer uit te komen. Verdwalen lukt hier echt niet, al zouden we het proberen. Tientallen jaren is dit het gebied geweest waar ik heen ging als ik ruimte en lucht nodig had. Om het uit te schreeuwen van geluk of ellende. Of gewoon omdat het zulk schitterend weer was, met de kleine meid in het voorstoeltje, de jongens in de tweelingbuggy of, later, op hun eigen fietsje. In iedere duinpan is gepicknickt, gespeeld en  geavonturierd, op ieder pad gelopen of gefietst. Ieder uitzicht is gezien, elke boom gekend, nog steeds. Hoewel er aan het Westduinpark nogal wat veranderd is sinds de laatste keer. De meeste asfaltpaden zijn weggehaald, we lopen door het rulle zand, dwars door de nieuwe natuur. Er lopen zelfs Heckrunderen. Dùinkoejuh, als ik er, als expat inmiddels, een Haags woord voor mag voorstellen.
Aan het eind van de Scheveningse boulevard slaan we rechtsaf en komen we in andere typisch Haagse sferen terecht. Het Belgisch Park, de Archipelbuurt en het Willemspark. Langs weidse lanen met statige bomen en huizen als kastelen belanden we in het vertrouwde oude centrum van Den Haag. Het Binnenhof. Het Lange Voorhout. De Lange Poten en het Plein. En naast het nog niet helemaal  afgepimpte Centraal Station staat een wél geheel nieuw Babylon te bewijzen dat Harry Jekkers weldegelijk een tijdloos lied geschreven heeft.

De onverkochte weg naar huis

Hollands Kustpad, van Hoek van Holland naar Loosduinen, gelopen op zaterdag 30 november 2013

We lopen natuurlijk op bekend terrein, met het Hollands Kustpad. Tot zeker Noordwijk aan toe zijn we hoogstwaarschijnlijk overal al wel eens geweest, ooit, op één of andere manier. En vandaag, zou je zelfs kunnen zeggen, lopen we naar huis. Van Hoek van Holland naar Loosduinen. Den Haag dus, of die Peenbuikers dat nou willen of niet. En zo komt het gesprek natuurlijk nogal makkelijk op vroeger. Sterker nog, dat was ook de bedoeling.
In café Harwich, in Hoek van Holland, beginnen we meteen bij de koffie, als we proberen uit te maken of het nou Haags is of Rotterdams dat we horen. Haags vooral, besluiten we en halen herinneringen op aan de middelbare school, waar de leraar economie dat ook al sprak of hij er vandaan kwam en zo het verschil probeerde uit te leggen tussen de verkochte en de onverkochte methode. Wat natuurlijk wel veel lógischer is, als je het over economie hebt, maar evengoed nog moeilijk te begrijpen. De onverkochte methode zal in de loop van de dag nog vaak terugkeren in de gesprekken onderweg.

Afbeelding

Tegen de wind in laten we Hoek van Holland en Europoort achter ons. Achterom kijkend lijkt het nu net of de zeeschepen zich soepel een weg landinwaarts ploegen, dwars door het zand. Langs het strand herinneren afgetakelde skeletten van strandtenten nog aan de voorbije zomer. Aan de zomers van vroeger ook, toen we dwars door de duinen een hele dag naar Hoek van Holland fietsten, waar het strand vreemd genoeg heel anders leek, om naar de boten te kijken en een patatje te eten.
Op weg naar ’s Gravenzande zien we de eerste kassen. De buitenwijken van de Glazen Stad, krijgen we vandaag alleen te zien, het echte werk ligt meer landinwaarts. We proberen te raden wat er verbouwd wordt. We houden het op rucola, maar zijn blijkbaar te stads om het zeker te weten.
Als we niet op het strand of door de duinen lopen, is er maar weinig natuurschoon. We  lopen, zo lijkt het, langs de achterkant van het Westland. Hoekige schuren, sobere huizen, versleten loodsen. Stelconplaten, metershoge roldeuren en containers. Afgeragd en afgeleefd. Alles lijkt ingericht op werk en functionaliteit, voor opsmuk is geen ruimte. Zelfs van de verlaten campings is het maar moeilijk voor te stellen dat het er ooit níet ongezellig en troosteloos is. En toch heeft dit verwaarloosde landschap een vreemde, weerbarstige schoonheid. Het is mooi van lelijkheid.
Na Ter Heijde, dat als een mistroostige strafkolonie rond zijn kerk tegen de duinen bijeen ligt geveegd, lopen we over de slaperdijk, door het duingebied tussen Monster en Den Haag richting Madestein, een in de jaren zeventig aangelegd natuurlijk bedoeld recreatiegebied dat de vergelijking met echte natuur nooit zal kunnen doorstaan. We maken een klein, zelfkwellend ommetje langs Vroondaal, een nieuwe wijk van ná onze tijd. Een wijk waarvoor een flink tuinbouwgebied het veld heeft moeten ruimen. En voor de toekomstige uitbreiding waarvan één van onze ouderlijke huizen ook maar vast is afgebroken. Als we zien wat er voor terug is gekomen, zouden we ons bijna boos maken over zóveel protserige wansmaak op een kluitje, maar dat doen we natuurlijk niet, want we zijn een dagje uit en wij hoeven er gelukkig niet meer te wonen. Den Haag is door de jaren zó veranderd.
Dan lopen we Loosduinen in, waar we eind jaren zeventig heel wat gezamenlijke avonturen hebben beleefd. Onze jongerenjaren. Maar dat bewaren we voor de volgende keer. Nu zijn we moe, en het wordt al een beetje donker. De etappe van vandaag sluiten we af met een kopje koffie bij moeder. Thuis. We hebben chocolaatjes mee.

Langs de rand van het land

Hollands Kustpad, van Hoek van Holland naar Loosduinen, gelopen op zaterdag 30 november 2013

“Jullie lopen de verkeerde kant op. ” Een mevrouw met een hondje meldt het ons maar even, van een afstandje, en een tikkeltje misprijzend omdat haar man een breedsprakig praatje met ons aanknoopt, over het hoe en waarom van de zandmotor bij Ter Heijde onder meer, waar wij dan ook nog weer net iets te graag op ingaan, terwijl zíj nu dus gewoon naar huis wil, met dat snertweer.
Jullie lopen de verkeerde kant op.
We zijn dan al halverwege de dag en staan in het laatste beetje luwte van het duin even snel onze honger weg te eten, vóór we bij ’s Gravenzande het strand weer op gaan, waar we zeker geen beschut plekje meer zullen vinden, laat staan horeca. Maar dat is dan ook precies wat de mevrouw blijkt te bedoelen. Dat je met deze wind beter de andere kant op kunt lopen, met de wind mee. Van Den Helder naar Hoek van Holland, in plaats van andersom. En als om haar waarheid te onderstrepen begint het ook weer even te motregenen.

Afbeelding

Maar goed, wij waren vanochtend dus weldegelijk in Hoek van Holland begonnen. Met een kopje koffie, in café Harwich, een naam die natuurlijk de vraag oproept of er in Harwich ook een zusterpub zal zijn die Hook of Holland heet, maar dat zal wel niet. Harwich lijkt ons erg Hoeks en erg Hollands te zijn in elk geval.  Een café uit een op nostalgie drijvende Nederlandse televisieserie, met twee enorme en druk gebruikte biljarttafels, een flegmatieke John Leddy achter de bar, messcherpe vouw in de broek, en bijbehorend ruwe bolster blanke pit en hart op de tong publiek aan de andere kant van de toog, waaraan, hoewel de elf nog niet eens in de klok is, al stevig wordt ingenomen. Zodra we binnenstappen valt er een diepe en afwachtende stilte, maar wanneer die geleidelijk optrekt, klinkt er onmiskenbaar Haags door het Rotterdams, of andersom, en als we uiteindelijk de jas aantrekken om onze tocht te aanvaarden, worden we meer dan hartelijk uitgeluid. Alsof we met een half uur stamgast zijn geworden.  De donkere wolken die zich inmiddels boven onze route hebben samengepakt, kunnen ons dan eigenlijk niet meer deren. Al was het maar omdat ze volgens onze nieuwe vrienden, net als alle andere ellende, uit Den Haag zelve komen, onze geliefde thuisstad van weleer. Bovendien is ieder weer wandelweer, beweren wij altijd, dus lopend langs de haven, en de Nieuwe Waterweg, blijken de donkere wolken en zelfs de motregen een uitstekend en sfeerverhogend decor te vormen voor het schonkig oerwoud van kranen aan de overkant van het water. De rokende schoorstenen en de uitgestrekte industrie, voor de vuurtorens en de enorme schepen die langskomen, de verbeten in regenpak gehesen vissers op de betonnen boulevard. Veel Hollandser kun je je de Hoek niet voorstellen. En ook aan het strand, waar alleen verlaten en kale, stalen skeletten nog vagelijk herinneren aan de zomerse strandtent die er ook op heeft gestaan, weet je onmiddellijk waar je bent: Hoek van Holland, de rand van het land.