Cheese + clogs

Van Monnickendam naar Edam, een etappe van De Lange Weg Naar Huis*, gelopen op maandag 18 december 2023

Hoe we het voor elkaar krijgen weten we niet, maar in dit volgens de wetenschap natste jaar sinds het begin van de metingen weten wij er eind december, na twaalf weken regen, toch nog precies een dagje uit te pikken waarop het in elk geval droog schijnt te blijven tot een uur of vijf, als we weer in de auto hopen te zitten. Verder is het december op z’n Hollandst. Donkergrijs, koude wind, onherbergzaam. Iets om te trotseren, precies wat we van plan zijn.
Het is nog pikdonker wanneer we de fietsendrager op de trekhaak sjorren, de fietsen opladen en de rugzakken op de achterbank werpen. Klaar voor vertrek. Behalve dat de richtingaanwijzers op de fietsendrager het niet doen. Wat we ook proberen. Morrelen aan de stekker, stekker eruit en opnieuw erin en nog maar een keer. Zelfs schroeven we – met engelengeduld – de stekker open, om te zien wat er loos zou kunnen zijn.. alles tevergeefs. Mijn zoon verdenk ik er een klein beetje van dat hij er misschien wel gewoon mee op pad zou gaan en, toegegeven, heel even speel ik zelf ook met die gedachte, maar ik ben daar dus te truttig voor. Te gezagsgetrouw. Wat alleen maar goed is natuurlijk want er rijden al genoeg onverantwoordelijke gekken rond die het allemaal zelf wel uitmaken, wat mag en wat niet mag. Maar vervelend is het wel want mijn humeur daalt naar een dieptepunt – dat engelengeduld van daarnet was alleen maar voor de show, geen idee waar ik het vandaan haalde. Nu ben ik geneigd de hele boel maar af te blazen en de rest van de dag op de bank te gaan zitten mokken verdomme. Mijn zoon komt met de oplossing: net als bij een eerdere etappe legt hij zijn racefiets achterin. Dat past. Dan fietst hij straks weliswaar in zijn eentje terug om de auto te halen, terwijl ik daar moederziel alleen op moet wachten, maar kan de rest van de dag verlopen als gepland. Met ruim een uur vertraging gaan we op pad, het begint net licht te worden.



In Monnickendam durven we de auto dan weer niet zomaar op het eerste het beste plekje te parkeren, het ligt onder de rook van Amsterdam tenslotte, torenhoge boetes hangen ons boven het hoofd als we niet opletten, al zien we nergens een bordje of een betaalautomaat en geeft ook de parkeerapp niet thuis. We raadplegen de enige twee inwoners die we zo gauw zien, twee meisjes bij de bushalte, die dachten dat het gratis parkeren was maar hebben eigenlijk geen idee. We gokken het er op, maar echt gerustgesteld zijn we pas wanneer we twee straatjes verderop boze pamfletten achter de ramen zien hangen met de tekst: Betaald parkeren in Monnickendam? Dat nooit! We trekken daaruit de conclusie dat Monnickendam er binnenkort ook aan zal moeten geloven, maar vandaag nog niet.
We lopen wat rond langs pittoreske geveltjes, huizen met namen en decoratieve gevelstenen, makelaars in top. Smalle straatjes waar de moderne tijd niet al teveel vat op lijkt te hebben gehad. Toch zijn we er ook getuige van dat dat maar schijn is. Met een onverschillige grijper dumpt een man met een bouwhelm op en een fluorescerend jasje aan met veel liefdeloos geraas de laatste resten van een schoenlapperswinkel in een afgeragde gele container. De overbodig geworden werktuigen en machinerieën van de definitief uit de tijd geraakte ambachtsman.



We volgen het Zuiderzeepad voor dit gedeelte van onze wandeling, maar tot onze verbazing voert dat de wandelaar hier gewoon zonder pardon over het betonnen fietspad langs de kaarsrechte provinciale weg van Monnickendam naar Volendam. Anderhalf uur immer geradeaus langs het meedogenloos geraas van autoverkeer. Dat gaan we niet doen natuurlijk. Er meandert immers ook een veel kleinere weg, en zelfs een voetpad op de kruin van de dijk, langs het Markermeer. Weliswaar wordt er gewaarschuwd voor werkzaamheden maar het moet toch wel heel vreemd lopen wanneer je daar als avontuurlijk wandelaar niet langs komt, besluiten wij. We slaan de waarschuwing in de wind en rechtsaf, en dat is een zeugma, maar ook dat maakt ons niet uit. Cheese + clogs, staat er in witte dakpannen te lezen op de Irenehoeve op de hoek, en dat is ook bepaald geen correct Nederlands, al is het Hollands.
Over de grasdijk slingeren we langs het Markermeer richting Volendam, drie Monnickendammer kerktorens kijken ons na, vanachter het hagelwit tegen de donkergrijze luchten afstekend struweel van plezierbootjes en hun masten. Wanneer we het eiland Marken wat voorbij zijn, zien we ter rechterzijde niets dan water tot aan de horizon. Een indrukwekkende plas die over een week of twee voor overlast zal zorgen in onder meer Hoorn en Volendam, maar dat weten we nu nog niet.



Wel zien we dat er gewerkt wordt om nog toekomstiger overlast te voorkomen. Even voorbij Katwoude treffen we drie mannen die bezig zijn met bouten en moeren een zware, roestige pijpleiding in elkaar te sleutelen die zich al tientallen meters over de dijk uitstrekt. Dat heeft ongetwijfeld met zandsuppletie, dijkverzwaring en kustverdediging te maken. Ons wellicht overmoedig Hollands antwoord op het wassende water. Verderop steekt een groot geel monster zijn tentakels boven de dijk uit en spuwt een breed uitwaaierende zwarte modderstroom. Twee minuscule figuurtjes in oranje staan op de kruin van de dijk te zien dat het goed is. Wanneer ze hun normale proporties terug hebben maken we een praatje met ze, ze komen net met een peperdure drone de dijk afdalen als we langswandelen. Van Hoorn tot Amsterdam wordt de dijk langs het Markermeer aangepakt, vertelt een dame met een wonderlijk gebit dat uit slechts één voortand lijkt te bestaan, het leidt wat af van haar enthousiast verhaal. Afhankelijk van de mogelijkheden, legt ze uit, wordt de dijk zelf verzwaard, of wordt er voor of juist achter de dijk land opgespoten. Hier, bij Katwoude, is gekozen voor het aanleggen van een vooroever en als we straks Volendam passeren zullen we zien dat daar ook flink verstevigd wordt. Daar is geen woord aan gelogen, zien we even later inderdaad. Ten noorden van de beroemde haven wordt achter bouwhekken gedurig heen en weer gereden met bulldozers en kiepauto’s, enorme hoeveelheden zand lijken hier aan de boulevard toegevoegd, stapels stenen liggen op hun heldenrol te wachten: het keren van het stijgende water. Het is geen overbodige luxe zullen we over twee weken zien, wanneer Volendammer huizen dreigen onder te lopen. Overigens ook weer niks nieuws, zagen we onderweg langs de Hoogedijk, waar verschillende bordjes met jaartallen herinneren aan stormvloeden en dijkdoorbraken in 1916, 1825 en 1675. Toen ging de zee hier tekeer, maar die tijd, zo stellen wij onszelf sinds de Afsluitdijk gerust, komt nooit weer. Zuiderzee heet nu Markermeer.



Volendam. Tja, wat moeten we erover zeggen? Zelfs op deze grijze maandag in december sjokken toeristen van over de wereld in lamlendige groepen achter elkaar aan, met de eeuwige telefoon permanent in de aanslag, heen en weer langs de haven, in de veronderstelling dat als ze straks thuis hun foto’s en filmpjes bekijken ze iets authentieks zien, iets typisch Hollands. Wat ze zien zijn metershoge, meterslange uitstallingen fantasieloze rotzooi. Klompen en molens, molens en klompen. Cheese + clogs. In ieder denkbaar formaat, in iedere denkbare kleur, in iedere denkbare verschijning en meer, het kan niet erg genoeg. En loketten met vreet- en zuipwerk natuurlijk. Alles duur verkocht door chagrijnig kijkende autochtonen. En ach.. bij nader inzien is dat misschien ook wel typisch Hollands.
Leuker vinden we de achterkant van Volendam, drie stappen van de dijk af. Daar komt blijkbaar nooit een toerist en is er geen moeite gedaan de schone schijn op te houden. De haveloze, verlaten palingrokerij van J B Plat spant daarbij de kroon.
Onderweg naar Edam zien we zo nog een aantal restanten van een bijna verloren gegaan verleden. Een volledig door anonieme bedrijfsloodsen ingesloten en overschaduwd huisje waaraan de nostalgische rood-witte boerenluiken net doen of er niks aan de hand is, een boomgaardje dat eenzelfde lot is beschoren, en in de verstikkende omarming van een kakelverse dertien in een dozijn nieuwbouwwijk een van ellende al min of meer ingestorte boerderij, wachtend op de genadeklap.
Het is misschien vier uur wanneer we Edam binnenwandelen, maar het begint al danig te schemeren wanneer ik er mijn rondje loop, wachtend op de komst van mijn zoon, die de auto haalt. Het zijn niet voor niets de donkere dagen voor Kerst. Hoog in de toren van de Grote Kerk brandt tussen de kale bomen een ster. Het is koud, en het begint te miezeren.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het Markermeer. Zo lopen we van huis naar huis, in beide richtingen. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

Bekijk ook het fotoalbum bij deze wandeling.

Lees eerdere afleveringen van De Lange Weg Naar Huis in het archief.

Beeld van een mislukte boomkweker

Kunst onderweg

Onderweg van Benthuizen naar Bodegraven steken we in Boskoop de Gouwe over via een imposante, dertig meter hoge, stalen hefbrug uit het begin van de vorige eeuw die inmiddels, met het bijbehorend charmant brugwachtershuisje, wegens cultuurhistorische waarde, op de rijksmonumentenlijst is geplaatst. Het valt daarom misschien te vergeven dat we het beeld dat er vlakbij op de stoep staat in eerste instantie over het hoofd zien, we zijn afgeleid. Vergeleken bij de brug is het beeld van een bescheiden formaat, al is het ook zeker meer dan een paar koppen groter dan de langste van ons tweeën. Ter verdediging kunnen we verder nog aanvoeren dat het een vrij luchtig, open beeld is, in een gedekte kleur zwart, in een ook visueel rumoerige omgeving. Dus.



Maar goed, in tweede instantie zien we het dan toch staan, aan de reling, tussen een reclamezuil, een boompje en een fietsenstalling. Een speelse uitstraling heeft het. Feestelijk ook, met vrolijke vlaggetjes en toeters en bellen en een wuivende wimpel in top. Bij een eerste snelle blik zou het zomaar een beeld van Tajiri kunnen zijn, de half Japanse Cobra beeldhouwer, die er ook een handje van had allerlei losse vormen aan elkaar te lassen tot rijzige figuren die zowel menselijk als dierlijk als abstract konden zijn. Zeker de sierlijke taurus-achtige hoorns bovenin doen daaraan denken. Ook roept het beeld modernere, voor dit beeld waarschijnlijk té moderne associaties op met Edward Scissorhands, de aandoenlijke held uit de gelijknamige Tim Burton film, met zijn breed uitwaaierende, zwarte piekhaar en zijn handen van vlijmscherpe scharen.
Maar dan zien we het. De vlaggetjes en de wimpels, de taurus en de vlijmscherpe scharen, het is allemaal tuingereedschap. Schoffels, harken, schoppen en spades. Riek, hooivork, snoeischaar en zeis. Het beeld memoreert het feit dat we ons hier in tuindersgebied bevinden, het land van boom- en fruitkwekers. Een monument voor het edele handwerk dat daar vroeger aan te pas kwam.


Vlnr: Strijder 569, van Shinkichi Tajiri, 1956; Tuingereedschap, van Toon Hendriksen, 1963; Johnny Depp als Edward Scissorhands, in een film van Tim Burton, 1990.

Met de Cobra-associatie zaten we er niet al te ver naast trouwens, het beeld, dat overigens vrij overzichtelijk ‘Tuingereedschap’ heet, is van 1963. Het ontwerp is van Toon Hendriksen, een lokaal bekend kunstenaar, die er meer dan vijftig stuks gereedschap uit de boomkwekerij voor gebruikte. Het laswerk, zo wordt apart vermeld, werd verricht door Arie Verweij, die de machinist was van het gemaal aan de oostzijde van de Gouwe en die door Hendriksen vaker als lasser werd ingeschakeld om zijn ontwerpen uit te voeren.


Toon Hendriksen (1916 – 1999) was een veelzijdig kunstenaar. Beeldhouwer, schilder, glazenier, graficus en architect.

Toon Hendriksen (1916 – 1999) werd geboren in Halfweg in een familie van boomkwekers. In 1919 verhuisde het gezin naar Boskoop. Per boot ging dat, en wij vinden dat dan een leuk weetje om te lezen, maar tijdens onze wandeling zagen we al dat dit gebied nog altijd een zeer uitgebreide infrastructuur van waterwegen en sloten heeft, dus waarschijnlijk was dat in die tijd de normale gang van zaken.
Zoals dat gaat in familiebedrijven was het de bedoeling dat de jonge Toon na de lagere school in de boomkwekerij terecht zou komen om de zaak later van zijn vader over te nemen. Vanwege zijn lichamelijke conditie, wij lezen het ook maar op internet, was hij daar echter niet geschikt voor en in plaats daarvan belandde hij aanvankelijk in de reclame, op een Haags reclamebureau. In de oorlogsjaren maakte hij zich nuttig met het vervalsen van voedselbonnen en legitimatiekaarten, waar hij opmerkelijk goed in bleek te zijn. Was hij, naar eigen zeggen, voor de mensen in Boskoop vooral een mislukte boomkweker, na de oorlog ontwikkelde hij zich autodidact en een beetje van de hak op de tak tot een veelzijdig kunstenaar die zich nooit lang op één onderwerp of techniek kon focussen maar altijd nieuwe uitdagingen zocht en vond. Zo uitte hij zich als beeldhouwer, schilder, glazenier, graficus en monumentaal kunstenaar.


Het glazen huis dat Toon Hendriksen voor zijn gezin ontwierp en bouwde in Boskoop.

En als architect. Wij stuiten op een artikel in het Leidsch Dagblad van 29 oktober 1969 waarin Hendriksen de verslaggever rondleidt door het glazen huis dat hij voor zijn gezin ontwierp en bouwde op een overgeschoten stukje moerassig land in Boskoop, slechts bereikbaar met een eveneens door de kunstenaar ontworpen ‘varend pad’, een soort voetveer. In dezelfde krant is in 1976 trouwens sprake van een tweede glazen huis van de hand van Hendriksen, ook in Boskoop, maar bij naspeuringen naar het lot van deze twee glazen huizen, de vraag of ze misschien nog staan, stuiten we alleen op de variant waarin dj’s zich ter meerdere eer en glorie van zichzelf laten ‘opsluiten’ voor het goede doel.
Er staat nog een werk van Toon Hendriksen in Boskoop, een betonnen beeldje met de titel ‘Winkelend Publiek’. In Moerkapelle staat de Slagturver, in Burgh-Haamstede, op Schouwen Duiveland, staat een Vader Met Twee Kinderen Op Het Strand. In kerkgebouwen in Katwijk en Den Haag zijn grote glas in lood ramen van hem te zien. Niet gek toch, alles bij elkaar, voor een mislukte boomkweker.


Ander werk van Toon Hendriksen, vlnr: Winkelend Publiek, Boskoop, jaartal onbekend; Glas in lood raam Triumfatorkerk, Katwijk aan zee, 1964; De Slagturver, Moerkapelle, 1973; De Ploeg, Benthuizen, 1974.
Dit laatste beeld, een stalen sculptuur, werd gemaakt in opdracht van de gemeente en geplaatst in 1974. Binnen vier jaar was het vernield door de jeugd van tegenwoordig van destijds, en is daarna de inzet geworden van een kleinzielige politieke strijd tussen een burgemeester en een oud-burgemeester over de vraag of het gerestaureerd en herplaatst moest worden of niet en wat dat dan allemaal wel weer zou kosten. Uiteindelijk werd het inderdaad gerestaureerd, door Arie Verweij. Alleen de oorspronkelijk op het beeld aangebrachte tekstregel ‘In geloof geworteld, in doen en laten gehavend, toch gebleven’, hoewel dus toepasselijker dan ooit, kwam daarbij te vervallen. Wegens niet hufterproof te krijgen.

We zagen Tuingereedschap van Toon Hendriksen 24 april 2022 in Boskoop, wandelend van Benthuizen naar Bodegraven, een etappe van De Lange Weg Naar Huis*. Lees eventueel het bijbehorend wandelverslag.

Lees meer afleveringen van Kunst Onderweg in het archief.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het Markermeer. Zo lopen we van huis naar huis, in beide richtingen. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

Luchtvaartpionier met zilvergrijs haar

Kunst onderweg 

Wie zien we daar nou weer staan, vereeuwigd in brons, op een eenvoudige stenen sokkel. Het is een realistisch geboetseerd portret, maar we hebben geen idee. Het is geen dappere al of niet omstreden held uit een ver verleden in elk geval, dat zien we wel, aan het boordje, en de stropdas. Het moet een vrij recent iemand zijn. We zien een keurig verzorgde heer, gladgeschoren, met achterover gekamd haar dat waarschijnlijk zilvergrijs is geweest, bij het model zitten. De gezichtsuitdrukking van iemand die het niet slecht getroffen heeft met zichzelf. Een voornaam voorkomen, maar ook een beetje een onuitgesproken dertien in een dozijn gezicht. We gokken op een voormalig burgemeester van VVD huize.


Het bronzen borstbeeld van Martin Schröder, luchtvaartpionier, aan de Amsteldijk Zuid te Amstelveen. Je kunt nog zien waar het naamplaatje gezeten heeft.

Pas in tweede instantie ontdekken we het begeleidend naamplaatje dat los achter de bronzen kop op de sokkel is gelegd. Het zal zijn losgeraakt, er afgevallen zijn, en opgeraapt door een oplettende voorbijganger, een wandelaar bijvoorbeeld, net als wij. Martin Schröder, staat er op, in kapitalen. En luchtvaartpionier, in een kleinere onderkast. Martin Schröder.. het zegt ons nog steeds niks, maar bij luchtvaartpionier denken wij meteen aan gebroeders Wright-achtige figuren. Besnorde avonturiers in pofbroeken en lange lederen jassen met bontkragen die in zelfgeknutselde houtje touwtje zeepkisten met gevaar voor eigen leven de zwaartekracht tarten, uitdagen, trotseren, overwinnen. Dat zien wij deze beschaafde figuur niet zo een twee drie doen, eerlijk gezegd, dus hoe zit dat.
Zoals altijd komt de oplossing van internet. Martin Schröder (1931) is de Martin van Martinair. Luchtvaartpionier in de zin van durfinvesteerder, met de politieke richting zaten we er waarschijnlijk niet ver naast. Ondernemend piloot, die in 1958 Martin’s Air Charter oprichtte, waarmee toeristische vluchten boven Nederland gemaakt werden. Twee jaar later kocht hij dan een eerste DC3 waarmee de Nederlandse toerist naar de Spaanse zon werd gevlogen en in de jaren daarna groeide het bedrijf als Martinair uit tot de tweede luchtvaartmaatschappij van ons land, zodat we Martin Schröder waarschijnlijk wel kunnen beschouwen als één van de grondleggers van de toeristische luchtvaart. Inmiddels is het één of meerdere keren per jaar goedkoop en steeds verder weg naar de zon vliegen tot de onvervreemdbare grondrechten van de westerse mens gaan behoren en kunnen we de toeristische luchtvaart waarschijnlijk wel beschouwen als één van de grondleggers van de huidige klimaatproblematiek en de aanstaande teloorgang van een leefbare wereld, maar om Martin Schröder dat allemaal aan te wrijven lijkt ons nou ook weer niet nodig.


Vlnr: Martin Schröder in 1974; een DC-3 van Martin’s Air Charter waarmee vanaf 1960 Nederlandse toeristen naar de Spaanse zon werden gevlogen; een toestel van Martinair, ooit de tweede luchtvaartmaatschappij van ons land; stewardessen van Martinair.

Het beeld werd in 1998 geschonken aan het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen, geboortestad van Martin Schröder, ter gelegenheid van het veertigjarig bestaan van diens beroemde luchtvaartmaatschappij. Het is geplaatst aan de Amsteldijk Zuid, randje Amstelveen, vlakbij het geboortehuis van de luchtvaartpionier. Dat was een harde voorwaarde van de schenker. Die schenker was Cor van Zadelhoff, succesvol makelaar en vriend van Martin Schröder. Een groots gebaar met een hoop kleinsteeds gekissebis en geharrewar als gevolg. Het college had de raad niet geïnformeerd over de schenking, de raad voelde zich gepasseerd, vermoedde een onderonsje van old boys onder elkaar en bleef unaniem voltallig weg bij de buiten hun medeweten om georganiseerde feestelijke onthulling, die nota bene plaatsvond in het bijzijn van allround pionier prins Bernhard sr, over old boys gesproken, maar waarvoor, aldus de raad, ook nog eens geen vergunning was verleend. Daarnaast werd het zeer ongebruikelijk genoemd dat iemand bij leven en welzijn al met een beeld werd vereerd – de onthulling werd trouwens verricht door de geportretteerde zelf. Heel even schijnt het er op geleken te hebben dat de schenking zou worden geweigerd, maar één en ander werd net op tijd betreurd, er werden excuses gemaakt en er werd in den minne geschikt. Eind goed al goed.


Vlnr: Engel Pieter de Monchy maakt vrij werk in zijn atelier in Ouderkerk aan de Amstel; de beeldhouwer in 1974, met zijn beeld van Albert Schweitzer dat uiteindelijk geplaatst werd in Deventer (1975).

De maker van het borstbeeld is Engel Pieter de Monchy (1916 – 2011). Geboren in Hengelo, telg uit een invloedrijk geslacht van textielfabrikanten, kooplieden en politici. Manifesteert zich al op zeer jonge leeftijd als talentvol tekenaar en schilder, volgt niettemin een opleiding commercial engineering in Engeland maar bekeert zich bij terugkomst in het vaderland alsnog tot de beeldende kunsten, behoudens enige tekenlessen als autodidact, aanvankelijk als schilder, uiteindelijk als beeldhouwer. Met een atelier in Ouderkerk aan de Amstel kunnen we hem een Amstelveens kunstenaar noemen – behalve Martin Schröder staan er meer beelden van hem in Amstelveen, zoals De Judoka’s, De Turftrapster, De Bowler, een borstbeeld van Caro van Eijk in de schouwburg en een portret van Beatrix in het raadhuis, al is dat laatste op mysterieuze wijze verdwenen – maar Pieter de Monchy een lokaal kunstenaar noemen zou hem toch tekortdoen. In zijn geboorteplaats Hengelo, bijvoorbeeld, staat een herdenkingsmonument voor de gevallenen in WO2. In Deventer een beeld van Albert Schweitzer, in Amsterdam De Gewichtheffer. En ook in het buitenland staat werk van hem, zoals in Stockholm, Valencia, Willemstad en Jakarta.
De Monchy brak in 1958 door als beeldhouwer met een bronzen buste van Albert Schweitzer, winnaar van de Nobelprijs voor de vrede, een geschenk aan het Vredespaleis in Den Haag. Vele koppen en portretten zouden volgen, als vrij werk, maar veel ook in opdracht van de overheid, van bedrijven of particulieren. Sporters, acteurs en musici. Ondernemers, directeuren en de onvermijdelijke leden van het koninklijk huis.


Ander werk van Pieter de Monchy, vlnr: de onthulling van het Herdenkingsmonument, Hengelo (1965); borstbeeld van Albert Schweitzer, geschenk voor het Vredespaleis, doorbraak als beeldhouwer (1958); plaatsing van De Judoka’s in Amstelveen (1960); De Gewichtheffer, Amsterdam (1970).

Je hebt mensen met hoofden en mensen met koppen, is een uitspraak van de beeldhouwer. Zijn voorkeur ging uit naar de koppen. Mensen die te mooi waren, daar kon hij naar eigen zeggen niet zo veel mee. Liever een beetje een scheve neus of een andere eigenheid. Het ging hem om het karakter, een innerlijk portret wilde hij maken. Zijn werk is altijd naturalistisch gebleven, ook in tijden dat daar door rebellen als de CoBrA helden hardhandig mee werd afgerekend. De Monchy heeft zich daar nooit wat van aangetrokken. Een mening had hij er wel over. Een verandering moet een verrijking zijn, vond hij, en al dat geëxperimenteer was dat in zijn visie niet. Een beeld moet herkenbaar zijn. Al die theoretische verhalen die die moderne kunstenaars over hun werk ophangen, waren aan hem niet besteed. Een goed beeld heeft dat niet nodig, aldus De Monchy, dat spreekt namelijk voor zichzelf.

We kwamen Martin Schröder tegen op de Amsteldijk Zuid, randje Amstelveen, 26 februari 2023, tijdens een etappe van De Lange Weg Naar Huis*.

Het wandelverslag is te lezen in het archief.

Lees meer afleveringen van Kunst Onderweg.


*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het Markermeer. Zo lopen we van huis naar huis, in beide richtingen. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

Een wonderlijk en mysterieus, monochroom niets

Van Durgerdam naar Monnickendam, een etappe van De Lange Weg Naar Huis*, gelopen op donderdag 26 oktober 2023

Hadden we maar vroeger afgesproken, zeg ik tegen mijn zoon, terwijl we, geroutineerd inmiddels, de fietsen op de fietsendrager staan te hijsen. Ik heb onderweg naar hier de ochtendnevels over de velden zien hangen, oranje zonnetje erachter, wonderschoon. Dan hadden we daar dus doorheen kunnen wandelen, is mijn gedachte. Mijn zoon humt wat maar ik zie wel dat hij acht uur toch echt vroeg genoeg vindt. Zelf ben ik evenmin een ochtendmens, dus het is ook goed zo. Ik heb de ochtendnevels over de velden zien hangen. Het was wonderschoon.



De rest van de dag blijkt trouwens dat we over nevels niet bepaald te klagen hebben. Tot zeker de helft van de etappe is Waterland, wandelgebied van de dag, grotendeels aan het oog onttrokken door een dichte mist. Jammer misschien, want je mist de vergezichten, de wijde blik, de dorpjes aan de horizon, de wolkenpartijen boven het groene land – de toch niet geringe kerktoren van Ransdorp is binnen drie minuten alweer volledig uit beeld verdwenen, opgelost in het grijs. Aan de andere kant, je loopt dan weer wel door een wonderlijk en mysterieus, monochroom niets. Waar af en toe plotseling het vermoeden van een boerderij uit opdoemt, zich aarzelend het zachte silhouet van een eenzame boom uit losmaakt, waar donkere sloten en wateren zwevend in lijken te verdwijnen. Mist maakt dat je anders kijkt. Alles staat opeens op zichzelf. Zacht, mooi, en stil.
Durgerdam bijvoorbeeld, waar we de auto parkeren, waar onze wandeling begint. De laatste keer dat we hier waren zagen we Durgerdam zo goed als opgeslokt worden door het gulzig oprukkend Amsterdam. We zagen het Sluishuis hoog als voorpost aan de overkant staan, de aanwassende nieuwbouw op het Zeeburger-eiland, we hoorden het geraas van de A10.. we konden Durgerdam bijna niet anders meer zien dan het schilderachtig uitlopertje van Amsterdam dat het geworden is. Nu de mist dat alles genadiglijk heeft weg geretoucheerd zien we het charmante vissersdorp aan de Zuiderzee dat het ooit geweest moet zijn. Stemmig gekleurde houten huisjes in een lint, aan een bescheiden dijkje, een smal straatje, een sloep tegen het riet, een vierkant kerkje met een schattig torentje, een haventje, een waslijn met een kleed erover. Een ouderwets bootje met mast – is het een botter? – zweeft als een verschijning uit het verleden boven het Markermeer.



Maar niet alles wordt uitgegumd door de mist. Wandelend langs de houten geveltjes zien we dat er aan heel wat huisjes voor tonnen is vertimmerd. Modieuze aanbouwen, luxueus doorgebroken benedenverdiepingen met glimmende kookeilanden, elektrische bakfietsen en te grote auto’s voor de deur doen ons vermoeden dat hier behoorlijk gegentrificeerd is. Veryupt, zou je ook kunnen zeggen. Mijn zoon ventileert met de stellige verontwaardiging die ik van mezelf herken de theorie dat jonge, rijke Amsterdammers hier neerstrijken om onder de rook van Amsterdam, met uitzicht op Amsterdam, met Amsterdam onder handbereik, in een Amsterdamse bubbel met andere jonge, rijke Amsterdammers net te gaan zitten doen of ze de grote stad verruild hebben voor het authentieke buitenleven. En ik vrees natuurlijk dat hij gelijk heeft. Landelijk Noord, wordt het hier al genoemd. Nog even en we wonen allemaal in Amsterdam.
In Ransdorp, nu we er toch zijn, doen we een rondje om de kerk. Een bescheiden en duidelijk veel jonger kerkgebouw staat wat timide tegen een imposante oude tante van een toren aangedrukt. Een tante die er trouwens uitziet alsof ze nog veel hoger bedoeld was, alsof men er nooit meer aan toe is gekomen de spits erop te zetten. Gebouwd in 1502 overleefde de toren de Tachtigjarige Oorlog, in tegenstelling tot de rest van de kerk die sindsdien meerdere malen opnieuw is gebouwd, gerestaureerd en nogmaals vervangen, voor het laatst in 1938, als de versie die er nu staat.



Tegenover de kerk staat een oud raadhuis met een statig voorkomen. Anno 1652, vermeldt de gevel. Een dubbele trap leidt naar een bordes en boven de deur zien we een versierde gevelsteen met de afbeelding van een zwaan die een bosje pijlen in de poot houdt, wat lastig moet zijn met die zwemvliezen, en daaronder de stichtelijke tekst: Eendracht doet cleyne saecken bloeyen in macht en oock in welstant groeyen. Alles in kapitalen en het is te zien dat men zich anno 1652 nog niet zo bezighoudt met spatiëring. Een soort samen staan we sterk. Eendracht maakt macht. Hand in hand kameraden. Op internet lezen we dat dit gebouw niet alleen diende als raadhuis voor Ransdorp, maar ook als vergaderruimte voor de Unie van Waterland, waarvan Ransdorp de hoofdstad was. De zes gouden pijlen die de zwaan vasthoudt staan voor de zes dorpen waaruit de Unie bestond, de stichtelijke tekst is het devies van de Unie. Daarnaast werd er lange tijd rechtgesproken in het gebouw. Gevangenen werden aan de overkant in de kerktoren opgesloten en bij een terdoodveroordeling werd op ditzelfde pittoreske pleintje waaraan wij ons nu zo vertederd staan te vergapen een galg opgericht. Vergis u niet in de goeie ouwe tijd.



Een beeld dat daar naadloos bij aansluit treffen we verderop, aan de Poppendammergouw. Een bonte verzameling stallen en schuren die je op zijn minst afgeleefd zou kunnen noemen staat schots en scheef tegen elkaar aan geleund achter een gesloten boerenhek waarop schrijlings een skelet zit te grijnzen. ‘Beware of the dog’, waarschuwt een bordje. ‘Pas op de hond’ een tweede, met ‘ik deed het niet’ als omineuze toevoeging. Links en rechts van het hek staat nog een eens drietal skeletten opgesteld. Verboden toegang, op nog een bordje, met daaronder een soort hokje dat zich bekend maakt als kassa. We staan ons er een tijdje over te verbazen, maar kunnen er geen chocola van maken. Thuis achter de laptop lukt dat beter – het blijft verbazingwekkend wat je allemaal met een paar muisklikken kunt vinden, het kan niet triviaal genoeg zijn. Hier, aan de Poppendammergouw, is het alle dagen Halloween, leert ons het Noordhollands Dagblad. In een bijgeleverd filmpje leidt ene Wilja de verslaggever onophoudelijk lachend rond door haar zelfgemaakt spookhuis. Een oneindig spoor van kamertjes, hokjes en hoekjes vol geknutselde zombies, lijken, doodskisten, monsters, lichtgevende ogen, hol gelach en andere voorgekauwde engigheid. De moeite van het bekijken waard, het filmpje.



Zo wandelend door Waterland constateren we dat het gebied zijn naam behoorlijk eer aan doet. Op veel plaatsen lijkt het meer water dan land te zijn. Weilanden zijn veranderd in moerassen. Sloten en meertjes zijn tot de randen gevuld. Sterker nog, we zien meerdere sloten letterlijk overlopen, het wassende water stroomt gestaag over de weg naar een volgende overvolle sloot. Bermen worden in bezit genomen, fietspaden lopen onder, enkeldiepe plassen moeten ontweken. Rechts van dit zompige, van water verzadigde land ligt het Markermeer. Links zien we beduidend lager de Belmermeerpolder liggen, verderop de huizen van Broek in Waterland. De komende weken staat voornamelijk regen op het programma. Zijn dit verontrustende signalen? Blijkbaar niet, er wordt hier en daar nog volop gebouwd.
Tegen de tijd dat we Zuiderwoude binnenvallen is de mist na een aantal schijnbewegingen definitief opgetrokken en is de zon er speciaal voor vandaag zelfs even voorzichtig doorgekomen. Zuiderwoude, lezen wij, is het oudste dorp van Waterland, waar in het jaar duizend al gewoond werd, noodgedwongen vaak op terpen. Voor landbouw was het gebied te drassig, men richtte zich daarom op de visserij en later op de overzeese handel en bereikte daarmee een zekere welvaart. In de 19e eeuw is daar weinig meer van over, lezen wij verder. Zuiderwoude wordt met een forse belastingschuld bij Broek in Waterland gevoegd. Broek neemt die schuld over, maar vraagt de klokken van het Zuiderwouder kerkje in ruil, zodat men in Zuiderwoude de klok nu in Broek hoort luiden.



Aanlopend op Monnickendam zien we nóg een stadje tegen de dijk aan liggen. We raadplegen de telefoon om uit te vinden hoe dat mag heten en dan blijkt het om een vakantiepark te gaan. Een resort zelfs. De Poort van Amsterdam, heet het, waarschijnlijk niet naar het bijna gelijknamige lied van Jacques Brel. Vanaf deze afstand valt het op dat de skyline van het stadje eruitziet alsof er zojuist een heggeschaar overheen is gehaald. Geen kerktoren of raadhuis dat er bovenuit steekt, alles is waterpas precies even hoog. Als we er op de terugweg langs en doorheen fietsen zien we pas goed hoe groot deze vakantiehuisjes zijn. Het zijn gewoon flinke eengezinswoningen. Het zijn de eengezinswoningen waar heel wat mensen een moord voor zouden doen. Woningen waar ons land om zit te springen. Maar die hier dus achter een slagboom het tweede huisje van de welgestelderen staan te zijn. Van mensen die hun geld voor zich laten werken. Interessante investeringsobjekten. Wonderlijk toch, dat in een land waar jongeren van 24 en 25 jaar of ouder noodgedwongen nog bij hun ouders thuis wonen, omdat het blijkbaar niet mogelijk is voldoende betaalbare woningen voor ze neer te zetten, dit soort overbodige rijkeluisenclaves wel moeiteloos uit de grond gestampt kunnen worden.
Op de dijk van het Markermeer zien we een clubje mensen rond een professioneel uitziende camera staan. Eén van hen draagt zo’n microfoonhengel, met zo’n wollige windkap en één of ander regelkastje om zijn schouder en heel even meen ik hier de cameraploeg van mijn favoriete televisieprogramma te herkennen, Vroege Vogels. Mijn hart maakt een sprongetje, stel je voor. Ze zijn het niet natuurlijk, maar dat was toch leuk geweest. Als we de dijk beklommen hebben zien we waar deze vogelaars waarschijnlijk op af zijn gekomen: een hele vloot krooneenden ligt hier voor anker. Kekke rode snaveltjes aan nogal pontificale, bruin oranje waterhoofdjes. Ik ben reuze trots dat ik zomaar weet dat dit krooneenden zijn, al weet ik dan weer niet of het bijzonder is dat ze hier bivakkeren, en met zoveel. Maar als er vogelaars op af komen zal het haast wel.
Over de dijk meanderen we Monnickendam binnen, waarvan we wel zien dat het de moeite van een stadswandeling zeker waard zou zijn maar besluiten dat voor de volgende etappe te bewaren, nu moeten we snel terug naar Durgerdam, op de fiets, en proberen vóór de bui weer in de auto te zitten. In omgekeerde volgorde zien we nu de vergezichten, de wijde blik en de dorpjes aan de horizon die eerder op de dag voor ons verborgen bleven.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het Markermeer. Zo lopen we van huis naar huis, in beide richtingen. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

Bekijk ook het fotoalbum bij deze wandeling.

Lees eerdere afleveringen van De Lange Weg Naar Huis in het archief.


Altijd maar weer die Rembrandt

Kunst onderweg

Kijk eens.. veel Hollandscher zul je het niet snel krijgen waarschijnlijk. Daar zit onze eigen Rembrandt, geknield in brons, op een ruime, zandstenen sokkel een schetsje te maken van het landschap langs de Aemstel, met niet ver daar achter ons ander nationaal symbool: een klassieke windmolen. Alleen de tulpen en de klompen ontbreken nog. En Vincent van Gogh natuurlijk.



Is het leuk om een beeld van Rembrandt tegen te komen, langs je pad. Als je een rubriek Kunst Onderweg onderhoudt, op je wandelweblog. Tja.. over Rembrandt valt niet zo veel te vertellen dat niet iedereen al uitgebreid weet. Ik heb daar dan ook niet meteen zo’n zin in. In Rembrandt. Geweldig schilder natuurlijk, houd me ten goede. Ongeëvenaard etser en tekenaar. Diep respect en bewondering, begrijp me niet verkeerd. Maar ook een beetje.. ja.. wat zal ik zeggen.. wat dúrf ik te zeggen.. altijd maar weer die Rembrandt.. altijd maar weer die Vincent van Gogh.. Alsof er daarna nooit meer iets gebeurd is, in ons land, op kunstgebied. Kijkt u eens op Hollandse Meesters, zou ik zeggen, als u dat tenminste niet al gedaan heeft.



Maar goed, hier zit Rembrandt. Geknield een schetsje te maken. In brons. Van het tegenover liggend landschap langs de Amstel, dat vierhonderd jaar geleden waarschijnlijk een heel andere aanblik bood dan vandaag de dag. Een landschap waar hij, naar verluidt, vaak langs en doorheen wandelde, op zoek naar inspiratie voor zijn werk, schetsboekje in de aanslag.
Dit beeld blijkt er bij nader onderzoek al veel langer te staan dan ik zo op het eerste oog had ingeschat. Ik weet niet waarom, maar ik had de indruk hier tegen iets vrij nieuws aan te lopen. Misschien omdat het er een beetje verlaten bij staat, in een duidelijk nog maar net heringericht perkje, met kersverse wandelpaadjes en nagelnieuwe prullenbakken. Misschien ook omdat het meest recente Rembrandtjaar nog maar net voorbij is. Dat men dacht: zo, nieuw perkje, laten we nog maar eens een beeld van Rembrandt neerzetten. En toch ook wel omdat het beeld er op één of andere manier zo nieuw uitziet. Zo modern, zou ik willen zeggen. Maar nee, het staat er al sinds 1969. Een geschenk aan de stad van het Prins Bernhardfonds, de Bijenkorf en het Genootschap Amstelodamum. Dat laatste is geen tikfout, het genootschap heet echt zo. Het is een latinisering van de stadsnaam, wat wel weer aangeeft hoe groot de hoofdstedelijke behoefte is zichzelf als navel van de wereld te beschouwen aangezien de oude Romeinen het toch echt heel hun beschaving zonder Amsterdam hebben moeten stellen. Maar het genootschap houdt zich bezig met het verspreiden van kennis over Amsterdam en haar geschiedenis, dus ze zullen het wel weten.


1969. Het beeld ter gelegenheid van de 300e sterfdag van Rembrandt van Rijn wordt onthuld door Mevrouw Wezelaar, de echtgenote van de kunstenaar die het beeld maakte.

Het beeld, want daar hadden we het over, werd destijds geplaatst ter ere van de driehonderdste sterfdag van de grote schilder des vaderlands. En nu moet ik stoppen met cynisch doen want die arme Rembrandt kan het zelf natuurlijk ook niet helpen dat hij tot nationale trots is gebombardeerd. Tot Bekendste Nederlander. De eerste bekende Nederlander die zijn achternaam niet meer nodig had. Je kunt je afvragen wat hij er zelf van zou vinden gezien het feit dat zijn populariteit bij leven aanzienlijk gekelderd was in de loop der jaren, omdat het publiek niet mee wilde in zijn ontwikkeling als kunstenaar en zijn latere, vrijere manier van werken niet wenste te waarderen, en hij eindigde in schulden en faillissement. Misschien dat hij er smakelijk om zit te lachen, in de grote kunstenaarssociëteit in de hemel. Misschien wel samen met Han Wezelaar, de schepper van het beeld waarnaar wij hier staan te kijken. Diens carrière heeft ook zo zijn ups en downs gekend op het gebied van publieke waardering.


Han Wezelaar in 1954, aan het werk in zijn atelier aan het Vissersmonument. Met klassieke alpino op het hoofd.

Han Wezelaar (1901 – 1984) studeert kort na de eerste wereldoorlog aan de Rijksschool voor Kunstnijverheid in Amsterdam, trouwt en vertrekt als beeldhouwer naar Frankrijk. In Parijs werkt hij enige tijd in het atelier van Ossip Zadkine, nu bekend uiteraard van het oorlogsmonument De Verwoeste Stad in Rotterdam. Een aantal jaar werkt Wezelaar in diezelfde, expressionistische, wat hoekige stijl, tot hij in 1929 onder invloed raakt van weer andere kunstenaars en hij zijn uiteindelijke liefde vindt in meer classicistische beelden. Terug in Amsterdam, begin dertiger jaren, wordt hij met deze manier van werken in korte tijd een succesvol en veelgevraagd beeldhouwer. Zijn zogenoemde Franse stijl wijkt sterk af van wat in die vooroorlogse jaren gebruikelijk is: de Amsterdamse School, met werk dat stijf staat van de verheven socialistische symboliek. Han Wezelaar wordt de voorman van een nieuwe beweging die het beeld wil bevrijden, en weer beeld wil laten zijn. Autonoom, zonder bijbedoelingen. Hij krijgt opdrachten, wordt geselecteerd voor meerdere wereldtentoonstellingen, gevraagd voor commissies en besturen en algemeen gezien als een hoofdrolspeler in de ontwikkeling van de Nederlandse beeldhouwkunst. Die populariteit en bewondering houden aan tot ongeveer 1955. In die tijd, zoals dat gaat, ontstaat een nieuwe stroming, met nieuwe denkbeelden, een nieuwe mode, en neemt de abstractie het roer over. Wezelaar en zijn classicistische vrienden, met hun figuratieve kunst, worden weggezet als poppenmakers. Zijn laatste grote beelden, waaronder onze Rembrandt, worden genadeloos afgekraakt. Han Wezelaar trekt zich daarna terug uit het openbare leven. Hij overlijdt in 1984 op 82 jarige leeftijd. Misschien dat de grote schilder uit Leiden hem daarboven een borrel aanbiedt, een troostende arm om zijn schouder slaat en hem vriendschappelijk toefluistert: het kan verkeeren, gelijk Brederoo seit.


Ander werk van Han Wezelaar. Vlnr: De Turfgravers (1975) Hoogeveen; Wibaut (1967) Amsterdam; De Barmhartige Samaritaan (1964) Rotterdam.

Lees meer afleveringen van Kunst Onderweg in het archief

Wij kwamen Rembrandt tegen op zondag 26 februari 2023, tijdens het wandelen van een etappe van De Lange Weg Naar Huis. Lees eventueel ook het wandelverslag.

Een onafhankelijk onafscheidelijk duo

Kunst onderweg

Onder de toren van de Sint Urbanuskerk, in Nes aan de Amstel, in de grasberm langs de rivier, treffen we twee dames. Ze zijn aan het werk zo te zien. Of in overleg. Eén van de twee zit op een eenvoudige stoel aan een klein tafeltje, de ander staat er naast en neigt licht naar voren, de hand vertrouwelijk rustend op de rugleuning van de eenvoudige stoel. De staande vrouw houdt een boek vast. De ander, heur haar bijeengebonden in een vlecht, lijkt daarin te lezen, elleboog op tafel, kin op de hand. Of hand aan de kin, dat kan ook. Leest ze geïnteresseerd? Of heeft ze er geen zin in? Denkt ze ergens over na? Een kwestie? Een moeilijke vraag? De staande vrouw kijkt mee over haar schouder, met een vriendelijke, geduldige blik in de ogen. Is het een onderwijzeres, die een schoolkind leert lezen? Iets uitlegt, of bijbrengt. Een weesmeisje misschien wel, aan de ouderwetse kledij te zien. De wijde lange rokken, de hooggesloten lijfjes met pofmouwen en vooral ook het klederdracht-achtige mutsje dat de staande vrouw draagt.



We kunnen het ze niet vragen, de dames zijn van brons. De plaquette op de sokkel vertelt ons hoe het zit. Wij ontmoeten hier Betje Wolff en Aagje Deken. Twee klinkende namen uit de Nederlandse literatuur. Dat wil zeggen, klinkend.. ja, héél in de verte, klinkt het bekend. Een schimmige verte bovendien. Waarschijnlijk zal mejuffrouw van der Vin, die mij Nederlands gaf op het st Janscollege, het er wel eens over hebben gehad. Of anders herinner ik mij vooral het bestaan van de Aagje Dekenlaan en de Betje Wolffstraat in mijn geboortestad, het onvolprezen Den Haag. Moerwijk, om precies te zijn. Heb ik later ergens de link met literatuur opgepikt. Hoe het ook zij, dit zijn ze dan. Wie van de twee Betje of Aagje is valt hier in de berm nergens uit af te leiden. Wat misschien ook niet eens zoveel uitmaakt omdat ik lees dat de twee zich gaandeweg tot een soort twee-eenheid hebben ontwikkeld. Een onafscheidelijk schrijversduo uit de tweede helft van de 18e eeuw.


Betje Wolff en Aagje Deken, twee vrijzinnige vrouwen uit de 18e eeuw die een onafscheidelijk schrijversduo vormden.

Betje Wolff wordt in 1738 als Elizabeth Bekker geboren in Vlissingen, in een rijke en calvinistische familie. Verliest haar moeder als ze dertien is, wordt daarna opgevoed door haar vader en ontwikkelt zich tot een zeker voor die tijd vrijzinnige tante. Al vroeg begint ze te schrijven en laat zich in haar publicaties onder meer zeer kritisch uit over het orthodox geloof waar de Zeeuwse bevolking zich destijds naar had te schikken. Op 17 jarige leeftijd, lees ik dan, wordt ze ‘geschaakt door een vaandrig met wie ze onmogelijk kan trouwen’. Of het hier een verboden liefde betreft of dat we het begrip ‘geschaakt worden’ minder romantisch moeten opvatten dan het zou kunnen klinken, vermeldt de geschiedenis niet. In elk geval is het blijkbaar wel een toestand waar ze uit ‘gered’ moet worden door een door haar vader gearrangeerd, kinderloos blijvend verstandshuwelijk, op haar 19e, met de dertig jaar oudere dominee Adriaan Wolff, die haar meeneemt naar de Beemster. Daar blijft ze, eenzaam, maar onverminderd eigenzinnig, kritisch door schrijven en publiceren. Tégen de regenten, tégen de kerk, vóór de Verlichting. Vóór zelfstandigheid en gelijkheid voor meisjes en vrouwen.
Ook in de 18e eeuw hield men al van lekker reageren, becommentariëren en polariseren, dus tegengeluiden waren er ook, al ging dat er nog een stuk bedaagder en beleefder aan toe. Men schreef elkaar brieven. In 1776 ontvangt Betje Wolff een kritische brief van ene Agatha Pieters Deken, die zich daarin ontstemd uitlaat over de felle toon die Betje Wolff aanslaat.
Aagje Deken werd geboren in 1741, in Nes aan de Amstel, de reden waarschijnlijk dat het beeld hier staat. Ze verliest beide ouders als ze vier jaar oud is en groeit op in een weeshuis. Heeft vervolgens verschillende dienstbetrekkingen, runt tijdelijk een handeltje in koffie en thee, raakt nauw bevriend met een dichteres, Maria Bosch, die haar belangstelling voor poëzie bijbrengt en bij wie ze later zelfs intrekt als ziekenverzorgster. In 1775, twee jaar na de dood van deze Maria Bosch, verschijnt een dichtbundel van hun gezamenlijke hand. In 1776 schrijft Aagje Deken een kritische brief aan Betje Wolff, waarin zij zich ontstemd betoont over de felle toon die deze in haar geschriften aanslaat.


Een afbeelding van het rieten schrijfhuisje in de tuin van het buitenhuis van Betje Wolff en Aagje Deken, waarin ze hun gezamenlijk oeuvre schreven en aldus zelf in hun onderhoud voorzagen, zeer ongebruikelijk voor vrouwen in de 18e eeuw.

Zo ontstaat een levendige briefwisseling waarbij de twee vrouwen al snel ontdekken dat ze veel inzichten en overtuigingen delen. Beiden zijn even vrijzinnig en fel voorstander en bepleiter van zelfbeschikkingsrecht en onafhankelijkheid voor vrouwen, beiden zou je gerust feminist kunnen noemen. De correspondentie groeit uit tot een innige vriendschap. Zo innig zelfs dat wanneer in 1777 dominee Wolff overlijdt, Aagje Deken intrekt bij Betje Wolff. Met een erfenis die Aagje Deken toevalt kunnen ze zich een landhuis in Beverwijk permitteren, met in de tuin een rieten schrijfhuisje waarin hun gezamenlijk oeuvre ontstaat. Onder druk van roerige politieke omstandigheden in het vaderland verhuizen ze nog even naar Frankrijk, keren dan weer terug, in Den Haag, waar ze in 1804, negen dagen na elkaar, overlijden. Dat is met recht onafscheidelijk te noemen.
Als belangrijkste boek van het duo geldt ‘De Historie Van Mejuffrouw Sara Burgerhart’, dat verschijnt in 1782, zes jaar na hun schriftelijke kennismaking. Het is een brievenroman waarin meerdere personages elkaar brieven schrijven, ieder met een eigen toon en vanuit een eigen perspectief, waaruit gaandeweg het verhaal opdoemt. Dat was nieuw voor die tijd en Sara Burgerhart wordt, zo lees ik, wel gezien als de eerste moderne Nederlandse roman. Het mag opmerkelijk heten dat, waar vandaag de dag de literatuur en de grote romankunst nog vaak een onneembaar mannelijk en patriarchaal bolwerk schijnt, de roman als kunstvorm in 1782 dus is uitgevonden door twee vrouwen. Een reden temeer de piketpaaltjes eens te verplaatsen, zou je zeggen.


Vlnr: Het omslag van de achtste druk van De Historie Van Mejuffrouw Sara Burgerhart; een modernere uitgave van de eerste moderne Nederlandse roman; een illustratie uit de 18e eeuwse uitgave van Sara Burgerhart.

Mejuffrouw Sara Burgerhart, de hoofdpersoon in deze eerste moderne Nederlandse roman, is een vrolijke en vrijzinnige jongedame wanneer zij op haar zestiende wees wordt, en terecht komt onder de vleugels van een orthodox christelijke tante met calvinistische opvattingen. Ze ontvlucht deze bedompte situatie, neemt haar intrek in een pension en viert de vrijheid. Zo komt ze in aanraking met ene R, een verleidelijke en charmante maar foute man, een rokkenjager, die haar mee uitneemt op een nachtelijk ritje buiten de stad en haar dan bijna verkracht. Dat klinkt behoorlijk bekend allemaal, in mijn oren. De vraag of R misschien de vaandrig is die Elizabeth Bekker ‘geschaakt’ heeft is niet zo heel vergezocht, lijkt mij.

Een fragment uit een brief van Sara aan haar vriendinnen:

Hij: Wat, ga je nu opeens lastig doen? dan bedrieg je jezelf; want (en hij zwoer een dure eed,) het is mij ernst; ik bemin je: je zult de mijne zijn; (hij kwam opnieuw op mij af)
Ik: Blijf rustig! U vergist zich, zie ik, in mij: als u van mij zou houden, zou u me niet zo kunnen vernederen: laat me gaan, ik wil hier niet langer blijven.
(…)
Ik: Schelm! Deugniet! Judas!
Hij: Alles wat je maar wilt, mijn engeltje, als je me maar gelukkig maakt. (Hoe ik me voelde, kunt u enigszins begrijpen, maar ik hield mij groot.)
(…)
Hij: Of je lawaai maakt of niet, het zal niet helpen; niemand hoort je. Kom, je hebt je genoeg verweerd. Zelden heb ik zo veel werk gehad aan mijn lieverdjes. Je hebt gestreden voor je hersenschim; die lof geef ik je; maar nu eis ik je overgave. (Ik werd woedend en stond door alle sterke emoties op het punt om flauw te vallen, maar de angst gaf me krachten. Ik wilde een raam openschuiven.)
Hij: Nee kindje, daar is aan gedacht; ik hou om de dood niet van burengerucht. Zie je me voor zo een gek aan, dat ik, als ik een prooi onder mijn bereik heb, die weg zal laten vliegen? (Hij werd, dacht ik, kwaadaardig vanwege de teleurstelling! o mijn vriendinnen, heb ik mezelf dan iets te verwijten, gaf ik aanleiding; niet toch, voor zover ik weet?)

Het is even interessant als deprimerend dat dit in 1782 gepubliceerde stuk tekst net zo goed in 2023 geschreven had kunnen zijn. Wel is het zo, lees ik ook, dat Betje Wolff en Aagje Deken dit verhaal mede bedoelden als waarschuwing aan meisjes vooral het deugdelijk pad te kiezen. Dat zij het belang van een goede en verstandige opvoeding wilden onderstrepen. En dat ze uiteindelijk van mening waren dat Sara zichzelf hier weldegelijk iets te verwijten had, door zo losbollig met een spannende mooiboy uit rijden te gaan. Maar het is nog niet gezegd dat daar in onze tijd nou zo unaniem anders over gedacht zou worden. De eerste moderne Nederlandse roman is na bijna 250 jaar blijkbaar nog altijd actueel.


Hans Bayens (1924 – 2003). Beeldhouwer en schilder. Rechts een geschilderd zelfportret van 1946.

De bronzen versie van het schrijversduo, die wij in de berm langs de Amstel tegenkomen, is van Hans Bayens (1924 – 2003), een in België geboren Nederlands schilder en beeldhouwer. Zoon van twee schilderende ouders. Studeerde direct na de tweede wereldoorlog aan het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten in Antwerpen, maakte zijn studie af in de Borinage, werkte een tijdje in Parijs maar vestigde zich uiteindelijk in 1950 in Amsterdam. Waar hij aanvankelijk een moeilijke tijd beleefde. Met zijn Belgische inborst voelde hij zich niet makkelijk thuis tussen de Amsterdammers. Verder was door de opkomst van de CoBra-rebellen de waardering voor het figuratieve, impressionistische werk dat hij maakte sterk verminderd. Sterker nog, de figuratieve kunst was doodverklaard. Met opdrachten voor onder meer grote muurschilderingen en wandtapijten hield Bayens zich niettemin staande en na verloop van tijd keerde ook de belangstelling voor zijn manier van werken weer terug, zoals die dingen gaan. Via zijn contacten in de uitgeverswereld kreeg hij opdrachten voor beelden van literaire helden. Zo zijn er in Amsterdam bronzen van hem te vinden van Theo Thijssen, Multatuli en de Titaantjes, staat er aan de Zeeweg in Bergen een beeld van Herman Gorter, en in de berm langs de Amstel dus Betje Wolff en Aagje Deken.


Ander werk van Hans Bayens, vlnr: De Titaantjes (Amsterdam, 1969), de romanfiguren uit het gelijknamige boek van Nescio. Het beeld werd in 1971 onthuld, in het Oosterpark, door de weduwe van de schrijver. In 1985 werd het gestolen, in 1988 werd een nieuw afgietsel geplaatst, dat in 2006 met verf werd beklad. Wat is dat toch, vraag ik me hier dan maar even af; Theo Thijssen (Amsterdam, 1979), eerbetoon aan de schrijver en leerkracht Theo Thijssen en zijn bekendste ‘leerling’ Kees de jongen.

Lees meer afleveringen van Kunst Onderweg in het archief

Wij troffen Betje Wolff en Aagje Deken op 26 februari 2023, tijdens onze wandeling van Uithoorn naar Amstelglorie, een etappe van De Lange Weg Naar Huis. Lees eventueel ook het verslag van deze wandeling.

Warmonument still standing

Van Amstelglorie naar Durgerdam, een etappe van De Lange Weg Naar Huis*, gelopen op woensdag 26 juli 2023

Het eerste dat opvalt bij het binnenlopen van volkstuincomplex Amstelglorie is de herrie. Niet de geijkte tuingerelateerde geluidsoverlast van bosmaaier, hogedrukspuit of freesmachine, maar het permanent geraas van autoverkeer, het gedender van trein en metro en de bulder van laag overkomende vliegtuigen. Niet zo vreemd natuurlijk, Amstelglorie ligt niet alleen aan de Amstel maar ook iets minder idyllisch aan de A10 én de A2, pal naast station RAI en onder de rook van Schiphol en de rest van Amsterdam, maar het detoneert nogal met de uitbundig groene aanblik, die ons als tweede opvalt.


Jan Wolkers aan het werk op het terras van tuin 294 op Amstelglorie.

We zijn hier voor Jan Wolkers. Die had hier een tuin, van 1972 tot 1980, die al enige tijd door vrijwilligers opnieuw in ere wordt gehouden en als schrijversresidentie wordt verhuurd. De geestdriftige dagboeknotities die Wolkers die jaren aan zijn tuin wijdde werden door biograaf Onno Blom verzameld in een dik, roze boek, Amstelglorie geheten, dat ik met veel plezier gelezen heb. Verder heb ik zelf, sinds en dankzij de pandemie, ook een volkstuin.. onze route loopt erlangs.. er zijn meerdere goede redenen om even op bezoek te gaan bij de oude meester.
Wel hadden we gerekend op een bordje, met een pijl, of een aanduiding, waar de beroemde tuin te vinden zou zijn, maar zo toeristisch is het nog niet. Gelukkig maar natuurlijk. Al zitten we nu met het probleem dat we geen idee hebben. Het complex telt 439 tuinen. Allemaal even wulps en lonkend groen zo te zien. We lopen wat rond, groeten vriendelijke mensen met grote tassen, slaan willekeurig een hoek om en besluiten dan toch het alwetend internet maar te raadplegen, waarna we trefzeker naar tuin nr 294 kunnen wandelen.


Manderley, aka Het Smolny, aan het oog onttrokken door de weelderige begroeiing.

Daar staan we dan. Aan het tuinhek van de literaire geschiedenis. Tja. Niks bijzonders, zo op het oog. Een tuinhuisje, aan de nieuwsgierige blik onttrokken door bomen en struiken. Bovendien heeft mijn zoon, toch een lezer, nog nooit, ik hoop niet dat hij meeleest, van Jan Wolkers gehoord. Turks Fruit? No sir..
Terwijl ik hem zonder veel succes sta te vertellen dat we vroeger immers samen naar ‘De Tuin Van Jan Wolkers’ hebben gekeken.. bij Villa Achterwerk, op tv.. en dat zijn broer en hij het dan liefdevol hadden over ‘die opa met zijn tuin’.. nadert ons een stijlvolle jonge man met hippe schoudertas die niet direct voldoet aan het beeld van de gemiddelde volkstuinier. Hij blijkt de schrijver in residentie te zijn die deze weken Manderley bewoont, zoals Jan Wolkers zijn tuinhuis noemde. Ik voel me eerlijk gezegd een beetje betrapt, dat ik hier wat dommig idolaat naar een tuin sta te kijken waar meer dan veertig jaar geleden dan een keer een beroemdheid een tijdje heeft getuinierd, maar de schrijver van dienst, Willem Thies blijkt hij bij navraag te heten, heeft daar geen boodschap aan en nodigt ons binnen. Dat is een buitenkansje, aangezien de site van de Wolkerstuin luid en duidelijk waarschuwt dat de tuin niet openbaar toegankelijk is. Mijn bedremmeld gevoel verdwijnt dan maar weer op slag. Met gepaste eerbied betreden wij de amazoneblauwe vloer en laten ons rondleiden.
Willem Thies is dichter – hij vindt het niet merkbaar erg dat wij hem niet kennen – en werkt hier twee weken aan nieuw materiaal waarvan hij nog niet weet of het gepubliceerd zal worden. Hij toont ons de werktafel aan het raam waar, volgens het dagboek, geschreven en herschreven is aan onder meer De Walgvogel en De Kus. We zien de spiegelwand, die nu braaf de tuin weerspiegelt maar die ook, alweer volgens het dagboek, de nodige Wolkeriaanse taferelen gezien heeft. We bestuderen de eenvoudige boekenkast met daarin het volledig oeuvre behalve, gek genoeg, Turks Fruit, plus een rijtje boeken waaraan door de verschillende residerende schrijvers in het huisje is gewerkt. Ik kan slechts één titel als gelezen afvinken. Op een jaren vijftig kapstok in het werkkamertje ligt een strooien hoedje waarvan onze gastheer weet te vertellen dat dat er al lag toen Wolkers het huisje betrok, achtergelaten door de vorige bewoner. In het boek laat Wolkers er een dagpauwoog in overwinteren. Aan de muur in de zitkamer hangt een grote zwartwit foto van een jonge man uit vroeger tijden. Onze gids aarzelt of het de jonge Jan Wolkers zelf zal zijn, nu ik het boek herlees vermoed ik dat het een jonge Johnny Weissmuller is geweest.


De tuin van Jan Wolkers, in 2018 in ere hersteld en sindsdien te huur als schrijversresidentie.

Staand op het terras vertelt onze gastheer nog dat Wolkers zijn tuin destijds als een leeggeroofd kraterlandschap heeft achtergelaten, tot ongenoegen van het bestuur. Alles wat groeide en bloeide was uitgegraven en naar zijn nieuwe tuin op Texel verscheept. In het boek lees ik dat inderdaad terug. Wekenlang is hij ermee bezig geweest. Een boze brief van het bestuur werd met bulderend gelach ontvangen, lees ik, en afgedaan met vijfhonderd gulden om de schade te herstellen. Op Amstelglorie werd Wolkers niet meer gezien. Toen tuin en huisje in 2018 in oude glorie werden hersteld om als schrijversresidentie te gaan verhuren, zo vertelt onze gastheer verder, is in overleg met Karina Wolkers een groot gedeelte van de originele beplanting van Texel weer terug verhuisd naar Amsterdam. Het is een mooi verhaal dat zeker bijdraagt aan de mythe van deze plek.
Langs het laatste stukje Amstel lopen we onvermijdelijk onze hoofdstad tegemoet, de navel van de wereld. Veel meer dan een almaar oprukkend Amsterdam zullen we vandaag niet meer te zien krijgen. We wringen ons langs, onder en over een ingewikkeld web van betonnen infrastructuur naast almaar nieuwe flats en wijken, hoger, groter, glimmender, met oude restanten van hoe het eerder was nog hier en daar, soms gekoesterd, soms verwaarloosd en verlaten. We steken veel water over.


Het oprukkend Amsterdam. Soms staat er nog een stukje verleden tussen alle nieuwigheid.

Na de Omval volgen we de Weesper trekvaart, slaan linksaf richting Amsteldorp en Watergraafsmeer en passeren dan de Gerrit Kalff schooltuinen. We besluiten dat dat wel bij de start van de dag past en stappen door de openstaande hekken om een kijkje te nemen. Twee dames zijn geknield en gehurkt aan het werk op één van de misschien wel honderden vrijwel identieke tuintjes met zonnebloemen, mais, snijbiet, prei, venkel en paprikaplanten. Of we komen helpen, roepen de dames ons vrolijk toe, maar in vergelijking met mijn eigen volkstuin lijkt me dat niet nodig, het ziet er allemaal keurig uit. Nu het schoolvakantie is houden de vrijwilligers van natuureducatie de boel bij, vertellen de dames, waarvan zij er slechts twee zijn. De kinderen zullen hun tuintjes niet herkennen na die zes weken, denken ze zelf ook. Wij vertellen van onze zelfverzonnen wandeling en hoe we vanochtend startten op de tuin van Jan Wolkers. En ja, die kennen de dames wel. Van Villa Achterwerk, van vroeger op tv.
Verderop bezoeken we J.O.S., de voetbalvereniging uit het liedje van The Nits. Vanwege mijn eigen voornaam uiteraard, maar vooral omdat ik altijd fan van The Nits ben geweest en ik het een leuk liedje vind. Het blijkt vreselijk druk te zijn rond de voetbalvelden. Er staan autobussen geparkeerd, de bermen staan vol auto’s met Belgische, Duitse en Nederlandse kentekens, er lopen zelfs verkeersregelaars rond, met neonkleuren en walkietalkies. Een internationaal toernooi, legt de dame bij het toegangshek uit. En zij vindt het prima dat wij op zoek zijn naar het warmonument still standing between two footballfields, maar de entree is toch echt vijf euro per persoon. Ze lacht er aanstekelijk bij, maar ze meent het wel. Onverbiddelijk. Als we op internet uit proberen te vogelen waar we dan eigenlijk precies moeten zijn blijkt het monument in 1976 spoorloos te zijn verdwenen. Per ongeluk gesloopt. In 1976. Het liedje is van veel later. 1988, gok ik hier uit mijn hoofd. En zo begrijp ik 35 jaar na dato dat ik de tekst anders moet interpreteren. Tja, zo is het.


Langs de waterkeringsdijk, op weg naar de Nesciobrug, een tweede knipoog naar Nits en vaderlandse literatuur.

Door het Sciencepark lopen we, onder de razende A10 door en komen dan met de Nesciobrug, die zich speciaal voor fietsers en voetgangers als serpentine hoog over het Amsterdam Rijnkanaal slingert, en de Hein de Haanbrug op het Steigereiland terecht, waar we drie euro vijftig betalen voor cappuccino in een espressokopje. Welkom in hip Amsterdam. En hip is het hier. We komen bijvoorbeeld door een straat waarvan de gevels door de eerste bewoners zelf zijn vormgegeven. Dat levert in elk geval een gevarieerder straatbeeld op dan de gemiddelde Vinexwijk, zien we. Het gaat van behoudend klassiek naar merkwaardig modern, van alternatief open naar individualistisch gesloten, van kleurig naar grijs, en andersom. Er liggen op de apocalyps voorbereide drijvende woningen, bereikbaar via steigers, en er staat het Sluishuis, een imposante nieuwe loot aan de moderne grote stads architectuur dat op Google Maps maar meteen als toeristische attractie wordt gemarkeerd. Een gebouw dat van verschillende kanten bezien ook zeer verschillende indrukken achterlaat. Het combineert gladde, strakke metalen gevels die de kleur van het zwerk aannemen met gestapelde houten blokken die de indruk geven dat het gebouw is opengebarsten, en dat we hier de aldus tevoorschijn gekomen binnenkant zien. Door de beplanting met wuivend gras en naaldbomen heeft het grillige houten gedeelte ook iets van een duinlandschap – een observatie van mijn zoon -terwijl vanaf de andere kant het scherp gesneden metalen gedeelte als de steven van een enorm schip uit het water lijkt op te rijzen. Sta je op het binnenplein dan krijg je sterk de indruk dat je naar een fotocollage staat te kijken van een uit een tijdschrift geknipt plaatje van een flat waar twee driehoeken uit zijn geknipt voordat het op een blauwe lucht werd geplakt. Zo plat als een dubbeltje. Wat het ook tot een toeristische attractie zou kunnen gaan maken is het feit dat je met twee elf verdiepingen hoge, kaarsrechte trappen naar een fenomenaal uitzicht kunt klimmen. Aan één kant ligt Amsterdam aan onze voeten, met kerktorens en bouwkranen aan de horizon, aan de andere kant strekt zich de Zuiderzee uit, en de oneindige platheid van Noord Holland. Met aan de overkant van het Buiten IJ de lintbebouwing van Durgerdam, waar we eerst nog maar eens terecht moeten zien te komen.  


Het Sluishuis. Toeristische attractie, volgens Google Maps. Appartementencomplex van Archtectenburo BIG, van Bjarke Ingels.

Met de Enneüs Heermabrug bereiken we Zeeburg, een gebied dat nog druk ontwikkeld wordt, te zien aan de betonnen skeletten van nog meer nieuwe hoogbouw, omringd door ijle, torenhoge hijskranen. We buigen af en doorkruisen een fonkelnieuw wijkje dat gelegen is rond een sportveld, met een hardloopbaan, een verspringbak, een voetbalveld, een padelkooi. Auto’s zijn onder de grond weggewerkt. Het ziet er allemaal zeer modern en van de toekomst uit. Verlaten, ook. Voorzichtig vragen we ons af hoe het er over twintig jaar uit zal zien, maar goed, die vraag kun je je over de hele wereld wel stellen. Drie enorme betonnen silo’s zijn om onnavolgbare redenen blijven staan en herinneren aan het industriële verleden dat hier heeft plaatsgemaakt voor de moderne stadsbewoner. Op de stoep ligt een kleine karekiet. Het is de eerste die ik zie. Hij heeft zich doodgevlogen tegen een grote spiegelruit.


Durgerdam, voorheen aan de woelige Zuiderzee, nu bijna ten prooi aan de hoofdstad.

We steken een laatste stuk water over met de Zuiderzeebrug en lopen dan via een smal paadje over de kruin van de dijk het pittoreske verleden weer in. Durgerdam. Een bescheiden lint van oude en zeer oude huisjes met in het midden een houten kerkje uit 1687, alles strak in de hoogglanslak en goed onderhouden. Vroeger voeren hier de vissers uit over de woeste Zuiderzee. Nu staan er grote auto’s geparkeerd en wonen er waarschijnlijk de meer welgestelden. Het geluid van de woeste baren is vervangen door de eeuwige raas van de steeds naderbij kruipende grote stad en het permanent autoverkeer.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het IJsselmeer. Zo lopen we van huis naar huis, in beide richtingen. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

Bekijk ook het fotoalbum bij deze wandeling.

Lees eerdere afleveringen van De Lange Weg Naar Huis in het archief.

Bezoek hier de Wolkerstuin op internet.

Maak kennis met Willem Thies.

Luister naar J.O.S. Days van The Nits op Parkpop 1988.

Weidse uitzichten en een overdaad aan frisse buitenlucht

Van Uithoorn naar Amstelglorie, een etappe van De Lange Weg Naar Huis*, gelopen op zondag 26 februari 2023

Wat je wel kunt hebben, wanneer je langs een rivier loopt, is dat je je steeds afvraagt of het aan de andere kant niet leuker lopen zou zijn. Aan de andere kant zou je dan weer niet aan deze kant lopen. Zo heb je altijd wat. Vandaag lopen we langs de Amstel. Over de Amsteldijk, die bij Uithoorn nog Noord heet, na de N201 Zuid, en voorbij de N522 weer Noord, terwijl we toch consequent aan dezelfde kant blijven lopen. Het is fris februariweer, er staat een windje, de lucht is blauw. Het water in de Amstel staat hoog en is zeker niet rimpelloos.



Mee meanderend met de loop van de rivier bereiken we na verloop van tijd Nes aan de Amstel. Een niet al te groot plaatsje met niettemin een indrukwekkende kerk in haar midden. De Sint Urbanuskerk, niet vernoemd uiteraard naar de hyperflauwe Belgische lolbroek, zoals ik even hyperflauw naar voren breng, maar naar de zestiende pauselijke opvolger van de apostel Petrus, regerend van 222 tot 230, en schutspatroon van de adel, in dit geval de Heeren van Aemstel, die de naam ooit kozen en zichzelve daermede een adellijk teintje gaven. Wijsheid van internet, is dit, dat mag duidelijk zijn. En van die andere Urbanus heeft mijn zoon nog nooit gehoord en ik besluit dat het beter is dat maar zo te laten. Op het bordje aan het hek lezen we verder nog dat de kerk tussen 1889 en 1891 gebouwd is, met door de parochianen bijeen gebracht geld, door architect Jos Cuypers, zoon van Pierre, niet veel later ook de architect van de St Bavokathedraal in Haarlem. De St Urbanus, vertelt het bordje, staat in de volksmond ook wel bekend als de kathedraal aan de Amstel. Toepasselijk, lijkt ons, nog lang torent hij bij omkijken boven de horizon uit.



Wat bij vooruitkijken al snel aan de horizon verschijnt zijn de eerste voorbodes van Amsterdam. We zien kantoren en flatgebouwen opdoemen die we normaalgesproken alleen van de andere kant zien, wanneer we er over de A9 langs razen, op weg naar familieaangelegenheden, dagjes uit of vakantiebestemmingen. Het verbaast ons een beetje dat het hier evengoed nog zo landelijk is, met weilanden, knotwilgen en boerenbedoeninkjes. Ook weer niet zo vreemd natuurlijk, een stad moet ook weer ergens ophouden. Al vragen we ons een heel eind verderop, tegen de A9 aan, af of de stad dat zelf ook weet. Tegenover de voormalige kruitfabriek wordt in de Amstel een nieuw gebied, een soort eiland in ontwikkeling gebracht, zoals het wel zal heten. Geschikt gemaakt voor bebouwing met naar verwachting veel te grote en te dure, patserige huizen, voor de inwoners van het gave gedeelte van ons land. Er staan grote, witte borden van de projektontwikkelaar. ‘Leven in de luxe van vrijheid’, roept één ervan ons toe. Vreemde tekst, vinden wij. Want sinds wanneer is vrijheid een luxe? Wij dachten altijd dat dat een grondrecht was voor iedereen. Natuurlijk zijn er miljoenen mensen op aarde voor wie vrijheid weldegelijk een luxe is, maar het lijkt ons niet dat die hier straks terecht kunnen. Een blik op internet leert ons dat dat inderdaad niet de bedoeling is. Amstel Eiland, heet het projekt. ‘In heel Nederland bestaat er maar één mogelijkheid om op een eiland in de Amstel te wonen’, ronkt de website. De bijgeleverde plaatjes tonen een witte rijkeluisenclave met zwaar bewaakte toegangsbrug, ruime parkeergelegenheid en aanlegsteigers. ‘Ultieme privacy & veiligheid’, wordt er gegarandeerd. En ‘Weidse uitzichten en een overdaad aan frisse buitenlucht’. Als je niet al cynisch was, zou je het hier ter plekke worden. ‘Het zijn hooguit zingende vogels of een passerend bootje waardoor u beseft dat u niet alleen bent. Amstel Eiland is een uitzonderlijke plek om de rust te omarmen.’  Dit paradijselijk eiland, dames en heren, ligt dus op pakweg tweehonderd meter van de A9, die hier momenteel nog wordt verbreed ook. Elke vijf minuten dendert er een vliegtuig over. Aan deze gave mentaliteit zal onze beschaving uiteindelijk ten onder gaan. Enfin, dat is misschien maar beter ook.


Een impressie van hoe paradijselijk Amstel Eiland er straks bij komt te liggen, gezien vanaf de verbrede A9.

Het was ons, lopend langs het water, al opgevallen dat er ongelooflijk veel schelpen van zoetwatermosselen in de bermen lagen. Die ook wel eendenmossels genoemd worden, omdat, zo leg ik mijn zoon uit, men in vroeger tijden dacht dat uit deze schelpen eenden werden geboren. Waarvan ik later op internet uitvind dat dit helaas een klok klepel verhaal is. Een zoetwatermossel is geen eendenmossel, en een eendenmossel is geen zoetwatermossel. Een eendenmossel is niet eens mossel maar een kreeftachtige. Wel wist men in de Middeleeuwen zeker dat de rotgans uit de eendenmossel werd geboren – waarmee de rotgans meteen tot vis werd uitgeroepen en dus op de katholieke vleesloze vrijdag gegeten mocht worden – maar dat geldt dus niet voor de zoetwatermossel. Dat is altijd een mossel geweest en de vraag of hij eetbaar is wordt op internet beantwoord met de mededeling dat dat niet schadelijk is voor de gezondheid, maar wel ronduit vies. Meeuwen, want daar wil ik naartoe, denken daar heel anders over. In Ouderkerk aan de Amstel namelijk, zien we hoe het komt dat de bermen al de hele wandeling vol liggen met lege zoetwatermosselschelpen. Vlak voor onze neuzen zien we het gebeuren, als in een natuurfilm. Een flinke meeuw vliegt op met een mossel in de snavel, laat die vanaf zekere hoogte op het asfalt vallen, herhaalt dat nog een keer en vreet de kapot gevallen schelp dan gulzig leeg.



Vanaf Ouderkerk aan de Amstel komen we steeds dichter bij Amsterdam. Dat is te zien aan, nogmaals, de hoogbouw aan de einder, maar ook aan het toenemend aantal roeiboten op het water. Geen sloepen met dagjesmensen en picknickmanden, maar van die supersmalle wedstrijdboten waarvan je niet snapt dat je er op kunt zitten, laat staan met z’n vieren of z’n achten. Die ook wel geen roeiboot zullen heten trouwens. Het gaat er fanatiek aan toe. Zowel op het water als ernaast. Op de wegen en de paden aan weerszijden fietsen studentikoze types op ov-fietsen met de boten mee, per roeier een fiets, zo lijkt het, en roepen kakkineus klinkende aanmoedigingen door megafoons. ‘Anne-Fleur, daag jezelf uit om binnen het kader te blijven’, is er één die we toevallig verstaan.
Om bij station Rai te komen buigen we van de Amstel af, het Amstelpark in, waar gezinnen met kinderen, verliefde stelletjes, mannen met honden, joggers, vrouwen met kinderwagens en expats op vouwfietsjes, mensen in alle kleuren, soorten, maten en talen die de schepping voorradig heeft, getuigen van het feit dat we definitief in de grote stad zijn aangekomen.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het IJsselmeer. Zo lopen we van huis naar huis, in beide richtingen. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

Bekijk ook het fotoalbum bij deze wandeling.

Lees eerdere afleveringen van De Lange Weg Naar Huis in het archief.


Kijk zelf op het paradijselijk Amstel Eiland.

Trap naar het onbekende

Kunst onderweg

Soms weet je het gewoon niet. Niet zeker in elk geval. Dan kun je nog zo geïnteresseerd zijn, geregeld museumbezoeker, kunstacademie gedaan en alles, soms slaat de twijfel evengoed nog toe. Zou dit kunst zijn. Eerder in deze rubriek had ik nogal lollig vormgegeven zitmeubels al eens voor serieuze kunst aangezien, hier weet ik het ook weer even niet, in de grasberm langs de Amstel in Uithoorn. Is dit dan een robuust vormgegeven zitmeubel, met uitzicht op de rivier? En dus design? Een klein stukje terug stond al wel de Fauteuil van Jorien Rooymans-de Kruijff.. dus misschien is het een serie, een thema. En dus kunst. Maar voor hetzelfde geld is het een stapel natuursteen waar de gemeente nog plannen mee heeft, al zou ik niet weten wat.



Voor de zekerheid maak ik een foto maar veel fiducie heb ik er niet in. Als het kunst is, zal het van een plaatselijke grootheid zijn, denk ik er eerlijk gezegd bij. Een goedbedoelende amateur die ook eens conceptueel uit de hoek wilde komen.
Het is dus knap lullig dat ik er thuis achter kom dat dit een beeld van Armando is. Daar zit ik dan, met mijn goede smaak en mijn grote mond vol tanden. Armando! Waar ik tentoonstellingen van heb bezocht, waar ik films en documentaires over heb gezien. Waar ik artikelen over heb gelezen, interviews. Waar ik boeken van in de kast heb staan. Waar ik, ik zal het toegeven, op de academie in groepsverband misschien wel een beetje mee gedweept heb. En die ik nog altijd een intrigerende figuur vind. Tjees. Wat nu? Kan ik nog terug?
Een interessante kwestie. Want wat was mijn eerste indruk geweest wanneer er een bordje bij het beeld had gestaan? Met de Grote Naam erop, als maker. En wat doe ik met mijn huidige eerste indruk, nu ik weet van de hoed en de rand? Ga ik die herzien? Of gaat dat vanzelf? Onder het mom van dieper inzicht, en nadere beschouwing. De genadige tijd. Hmm. Ik vrees wel dat het niet niets uitmaakt.


Armando, beeldhouwer, violist, schilder, dichter en schrijver.. maker van een Gesamtkunstwerk.

Geheime Trap, heet het beeld. Het is van 1973 en het is, lees ik, het eerste stenen beeldhouwwerk van Armando. Het is een zware, aardse trap van bonkig, ongepolijst graniet. Vier ongelijke treden, twee hoge en twee lage. En doordat hij los in de ruimte staat, leidt hij nergens heen. Alleen naar boven. Naar de lucht, de wolken. De leegte. De hemel, het zwerk. Het onbekende. Weg van de aarde. De vrijheid. De vrijheid om zelf te bedenken waar deze trap je heen leidt. Of misschien wacht de trap op iets dat van boven komt. Hulp, misschien. Of troost. Bevrijding. Mededogen. De trap zou zo voor hoop kunnen staan. Hoop dat het nog goed komt. Hoop op ontsnapping. Hoop die je misschien liever verborgen houdt voor degenen die je de hoop niet gunnen. Vandaar wellicht de geheime trap.
Elders wordt de hoop bezongen als ‘the thing with feathers’, een schier onuitroeibare zachte kracht die ons altijd de mogelijkheid geeft weg te vliegen, al is het maar in gedachten. Diezelfde hoop, en diezelfde mogelijkheid, wordt hier dan verbeeld in hoekige blokken graniet. Onverzettelijk, en onverwoestbaar. Een troostrijke gedachte.


Twee keer De Ladder. Links in olieverf, rechts in brons. Het beeld staat in Amersfoort, nabij het monument Kamp Amersfoort, ter nagedachtenis aan de gruwelen die daar hebben plaatsgevonden tijdens WO2. De ladder staat symbool voor de wachttorens die het kamp destijds omringden, en dus voor de gevangenschap, maar ook voor de vrijheid van gedachten van de gevangenen, en de hoop op hulp en troost.

Het zijn wel de thema’s waar Armando (1929 – 2018) zich een oeuvre lang over heeft gebogen. Vrijheid, gevangenschap. Macht, onmacht. Geweld en oorlog. Hoop, troost, mededogen. Vergelijkbaar zijn zijn bronzen ladders, waarvan er één in Amersfoort staat, in de buurt van de plek waar in de Tweede Wereldoorlog kamp Amersfoort was, een Duits concentratiekamp. Nu een plaats van herdenking van de gruwelen die zich er hebben afgespeeld. Gruwelen waar Armando in zijn jeugd min of meer getuige van is geweest doordat hij er in de oorlogsjaren naast woonde. Als kind speelde hij in de omliggende bossen, en hoorde en zag dingen die hij zijn leven niet vergat. Die hem zijn leven als kunstenaar hebben beziggehouden. Hij vond er bijvoorbeeld de term ‘schuldig landschap’ voor. Landschappen die alles gezien hebben, maar geen krimp geven. Het allemaal hebben laten gebeuren. Hij heeft er velen geschilderd, in dreigend zwart wit, met omineuze rode accenten soms. Looiige, wat onbeholpen vormen en vlakken, pasteus geschilderd. Geboetseerd bijna, hij schilderde zonder kwasten. Met plompe loodgietershandschoenen maar uiterst bedachtzaam werd de verf opgebracht, op het doek gemengd en vormgegeven. Dezelfde zoekende werkwijze die zijn bronzen beelden uitstralen.


Drie schilderijen van Armando. Vlnr: Waldstück (2001); Gefechtsfeld (1985); Preussisch (1983/1984). Armando schilderde niet met kwasten maar met zijn handen. Met loodgietershandschoenen bracht hij de verf aan op het doek en zocht zo zijn weg. Een terugkerend thema, in al zijn werk, is het ‘schuldige landschap’. Landschap dat getuige is geweest van de meest verschrikkelijke gebeurtenissen maar zich er niet om lijkt te bekommeren.
‘Aan de bosrand werd een zootje mensen vermoord, er werd geslagen, gekermd, geschreeuwd en geschoten. Intussen zong een vogel het hoogste lied. Hij zat een beetje te schommelen op een tak.’
Uit: De straat en het struikgewas


Armando was schilder, beeldhouwer, dichter, schrijver, theatermaker, tv en filmmaker, acteur, violist, journalist en bokser. Maar een veelzijdig kunstenaar was hij niet, volgens zichzelf. Het was allemaal één geheel, vond hij. Het kwam allemaal uit dezelfde bron, met hetzelfde thema, dezelfde drijfveer. Hetzelfde doel. Al zijn werk, in alle disciplines, zag hij als één zogenoemd Gesamtkunstwerk. Of, zoals vriend en collega Cherry Duyns het bij zijn overlijden verwoordde: hij bouwde een kathedraal van werk. Een kathedraal met, zoals we nu dus weten, een geheime trap.


Naast onder meer beeldend kunstenaar en muzikant was Armando schrijver en theatermaker. Ook in zijn literaire werk speelde de oorlog een leidende rol. Herenleed was aanvankelijk een serie op vpro tv die later naar het theater werd gebracht. Absurde scènes met machtsverhoudingen als uitgangspunt. Behalve Armando waren daar ook Cherry Duyns en Johnny van Doorn bij betrokken.

>> We vonden de Geheime Trap in Uithoorn, tijdens een etappe van De Lange Weg Naar Huis. Lees hier eventueel het wandelverslag.

>> Lees meer afleveringen van Kunst Onderweg in het archief.

Waarschijnlijk niet eens echt een erg lelijke flat

Langs het pad

Wij zagen gewoon een zwaar gehavend flatgebouw. We rondden een bocht van de Amstel en daar doemde het voor ons op. In Uithoorn was het, aan de rand van Uithoorn. Het was in betere tijden waarschijnlijk niet eens echt een erg lelijke flat geweest. Nee.. een markant gebouw, zal het geweest zijn.



En ach, dat is het feitelijk nog wel, in alle haveloosheid. Geen massieve, anonieme rechttoe rechtaan naar boven kubus, maar een bijna luchtig bouwwerk, met een zekere lichtvoetigheid, en iets van elegance. Wat naar buiten uitstekende betonnen vloeren met daartussen gevels van voornamelijk glas, in dunne, metalen kozijnen gevat, en accentuerende witte borstweringen. Vier verdiepingen die aan de voorzijde met een flauwe ronding naar binnen neigen en bovenop, als een hoed, een kleinere vijfde verdieping met een langwerpige achthoek als dak.
Het doet mij een beetje denken aan zo’n plastic bouwpakketje voor naast de modelspoorbaan van je vader. Van het merk Faller, of Revell of zo. Modern eind jaren 50, begin jaren 60. Zo voor de vuist weg zou ik het gebouw ook in die tijd plaatsen en dat blijkt na enig online speurwerk gelukkig ook te kloppen. Het gebouw is van 1960 en ontworpen door Tjakko Hazewinkel (1932-2002).


Vlnr: De Cindu flat in haar gloriejaren; Tjakko Hazewinkel, de architect ervan.

63 jaar later is het in erbarmelijke staat. De begane grond is rondom dichtgetimmerd, zonweringen hangen aan flarden voor de ingegooide ramen, andere ramen zijn dichtgespoten met de onvermijdelijke graffiti. Het terrein is afgezet met bouwhekken.
Wij staan er naar te kijken en vragen ons af hoe het mogelijk is dat hier een heel flatgebouw staat te verkommeren terwijl een halve generatie gedwongen bij zijn of haar ouders moet blijven wonen omdat er geen woonruimte voorhanden is. Om van de mensen die elders in dit welvarende land nachtenlang buiten op een matje in de regen moeten slapen nog maar te zwijgen. Het zou een aardig pand zijn om te kraken, meent mijn jongste zoon, want ook hij is 23 en kan een eigen woonruimte voorlopig wel op zijn buik schrijven.
Ik fotografeer het gebouw, voor het wandelverslag, omdat we er nu eenmaal een tijdje bij hebben staan praten en ik het bovendien mooi van verloedering vind, en plaats de foto op instagram. Daar krijg ik er al snel een reactie op van iemand die het gebouw kent als een overblijfsel van de Cindu, een producent van teer- en asfaltproducten. En inderdaad, als ik flink inzoom op mijn foto zie ik op het dak nog het neonbord met het logo van Cindu International. De flat zal het kantoorgebouw zijn geweest. En het uitgestrekte, desolate met afgeragd beton beklede terrein dat we erachter zien liggen was dan ongetwijfeld het industrieterrein.


Het industrieterrein nog in vol bedrijf, met linksonder de Cinduflat. Toen wij erlangs liepen was er alleen nog een afgeragde betonbodem van over waarop wat vage, denkelijk tijdelijke bedrijvigheid plaatshad in de verhuur van toileteenheden en andere mobiele festivalbenodigdheden.

Een rondje internet laat zien dat ook dat inderdaad allemaal klopt. We vinden foto’s van de flat in volle glorie, op de kop van een uitgebreid industrieel complex van silo’s, hangars, fabrieksgebouwen, schoorstenen en heel veel pijpleiding. We lezen dat de fabriek in 1922 werd opgericht als de Nederlandsche Teer- en Asphaltindustrie, op het terrein dat in 1916 was verlaten door een zwavelzuurfabriek. Na een fusie met de Utrechtsche Asphaltfabriek in 1955 werd de naam Cindu, een afkorting van Chemische Industrie Uithoorn. Er werden stoffen geproduceerd als elektrodenpek, voor de aluminiumindustrie; carbolineum en creosoot, voor het verduurzamen van hout; teer, roetolie en naftaline. Klinkt niet al te fris allemaal en, ja, ook dat klopt. Er werd gewerkt met kankerverwekkende, vluchtige, giftige, licht ontvlambare en zelfs explosieve stoffen en de fabriek stond jarenlang garant voor schandelijke luchtvervuiling en enorme verontreiniging van grond- en oppervlaktewater. De schoorstenen stootten een stinkende rook uit die het buiten drogende wasgoed in de wijde omgeving geel kleurde, zo lezen wij. Bij sloten en water in de buurt stonden waarschuwingsborden: sterk verontreinigd water, aanraking met water en slib vermijden.
Cindu was de eerste Nederlandse industrie waar de milieubeweging tegen ten strijde trok, met enig succes, zodat er in de loop der jaren in elk geval zuiveringsinstallaties in gebruik werden genomen. Pas in 2014 sloten de deuren.


Cindu viel de eer te beurt de eerste industrie te zijn waartegen de milieubeweging ten strijde trok.


Oude journaalbeelden van de brand die in 1992 woedde op het industrieterrein. Geen gevaar voor de volksgezondheid, luidde de standaard geruststelling der overheden.

In 1992 voltrok zich nog een vrij serieuze ramp op het terrein. Een explosie veroorzaakte een enorme brand, die aan drie mensen het leven heeft gekost. Op oude journaalbeelden zien we dichte, gitzwarte rookwolken van tientallen meters in omtrek en honderden meters hoog verrijzen, die tot kilometers ver te zien moeten zijn geweest. Maar gelukkig wisten de overheden al meteen sussend te melden dat er geen enkel gevaar voor de volksgezondheid viel te vrezen. Sluit ramen en deuren en gaat u maar rustig slapen. Een oude reflex waar men ook vandaag de dag nog altijd graag in wil schieten.


Nieuwe plannen voor het oude gebouw aan de Amstel, waarbij er een extra verdieping aan zou worden toegevoegd. Na de renovatie zouden het shortstay appartementen in het hogere huursegment worden.

Dan lezen we ook nog berichten dat er plannen zijn de kantoorflat te renoveren en er appartementen in te realiseren. Zogenoemde shortstay appartementen, in het hogere huursegment. Het is een bericht uit 2021 en veel schot lijkt er dus vooralsnog niet in te zitten, maar ja.. het gebouw staat wel aan de Amstel natuurlijk. Dat kan nooit iets zijn voor starters, of jongeren, of sociale huurwoningen. Misschien is het in dit verband nog aardig te vertellen dat Tjakko Hazewinkel, de architect van deze flat, ook in de vroege zestiger jaren, de Weesperflat bouwt, studentenhuisvesting in Amsterdam; in 1964 campuswoningen voor studenten van de universiteit Twente; en in 1970 een blok arbeiderswoningen renoveert in de Amsterdamse zeeheldenbuurt.  
Enfin.
Wij zagen gewoon een zwaar gehavend flatgebouw. We rondden een bocht van de Amstel en daar doemde het voor ons op.

>> Lees eventueel het verslag van de bijbehorende wandeling, een etappe van De Lange Weg Naar Huis, van Woerdense Verlaat naar Uithoorn

En straks een pikketanussie

Kunst onderweg

Wordt hier nog druk onderhandeld? Op het marktplein in Uithoorn, aan de rand van de Amstel? Tegen de achtergrond van de Hypotheker, pop up store Stay Looove en horecaondernemingen met weinig opwindende namen als Geniet aan de Amstel en Sjiek aan de Amstel? Zo op het eerste oog wel. Twee bronzen mannen staan tegenover elkaar op een sokkel en beoefenen met serieuze gezichten het vrijwel verloren gegane ambacht van het handjeklap. Hoewel het er eigenlijk ook een beetje op lijkt dat ze zojuist tot overeenstemming zijn gekomen. Het zou best eens de aanzet tot de beklinkende handdruk kunnen zijn, die we hier zien uitgebeeld.



Wie de beste deal sluit zullen we nooit weten, wat de inzet was is duidelijk. Dat zijn de drie kazen aan de voeten van één van de mannen. De man met de pet en het korte jasje, de man op klompen. De kaasboer, die zijn handel komt aanbieden, op de kaasmarkt van weleer. Zijn rechterhand houdt hij op, in afwachting van een nieuw bod, zijn linkerhand heeft hij in zijn broekzak weggestoken. Die heeft hij niet nodig. Daar weet hij geen raad mee. Hoewel.. met zijn aldus licht ongeïnteresseerde houding laat hij wel merken dat hij niet van plan is onder zijn prijs te duiken.
De andere man, een rijzige gestalte, draagt een hoed, een lange jas, een sjaal en schoenen. Hij is de kaashandelaar, de man met het geld. Het is zijn hand die aan lijkt te sturen op een handdruk, de bezegeling van een overeenkomst. De boer heeft zijn laatste bod gedaan, de handelaar gaat ermee akkoord. De koop is gesloten. Misschien dat ze er zometeen, in de voorloper van Geniet aan de Amstel, een pikketanussie op pakken, we zitten onder de rook van Amsterdam tenslotte.



Het zijn beiden mannen van zekere leeftijd. Je ziet het aan hun schonkige koppen, hun doorgroefd gelaat, hun grote oren. Hun ouwe mannen nekken. De kaashandelaar doet me trouwens wat denken aan een reeds lang overleden oom, ik kan zijn bassende stem bijna horen. Maar goed, dat terzijde.
Het beeld werd 29 augustus 1981 aangeboden, blijkens een in de stoep verwerkte plaquette, door de Willem Meindert de Hoop Stichting. Een stichting die, zo lezen wij, zich ten doel stelt ‘het vreedzaam samenleven en/of het fysieke en geestelijke welzijn van de mens te bevorderen’. Eén en ander op basis van de christelijke levensbeschouwing van de naamgever, Willem de Hoop, wiens zoon Jan deze stichting in het leven riep en het initiatief nam voor dit beeld. Andere projekten van de stichting spelen zich af op het gebied van gezondheidszorg en welzijnswerk in binnen- en buitenland.
Het beeld van de twee mannen, dat in de volksmond De Kaashandelaren wordt genoemd maar wiens officiële naam luidt: Handjeklap (het kaasboertje), is bedoeld de herinnering aan de Uithoornse kaasmarkt levend te houden. ‘Wat zijn zuivelproductie betreft is Uithoorn wel één van de voornaamste dorpen’, lezen wij in een publicatie van Jan Feith uit 1915. De kaas- en botermarkt dateert van 1858. In 1915 wordt dat een afzonderlijke kaasmarkt, ‘ter wille van den jaarlijkschen uitvoer van dit product, die op een miljoen kilo geschat wordt’, die in 1919 dan weer wordt samengevoegd met de veemarkt.
Drie kaashandelaren waren er in die tijd, in Uithoorn, waaronder Willem Meindert de Hoop. Er wordt wel beweerd dat de bronzen kaashandelaar op de sokkel de beeltenis van deze Willem de Hoop zou zijn, maar daar wordt door anderen, die het weten kunnen, tegenin gebracht dat dat niet kan omdat Willem de Hoop klein van gestalte was. Bovendien is de kunstenaar, zo valt ook her en der te lezen, voor studie en inspiratie voor het beeld, naar de kaasmarkt van Bodegraven getogen. Waarom is niet duidelijk. Misschien was dat een grotere kaasmarkt, of misschien was het dichter bij huis.


De kaasmarkt in Bodegraven aan het begin van de twintigste eeuw. Wanneer de kaasboer zijn handel verkocht had, was hij gedwongen de rest van de dag te wachten op het eind van de markt omdat hij geen kant meer op kon, met zijn kaasbrik. Hier zou Kees Verkade, jaren later uiteraard, zijn inspiratie halen voor het beeld in Uithoorn.

Die kunstenaar is de recentelijk overleden Kees Verkade (1941-2020) en die zijn we deze wandeltocht al eerder tegengekomen. In de Amsterdamse Waterleidingduinen zagen we zijn bronzen gezin terug naar de Opel Kadett lopen, na een zomerse picknick in de natuur. Wat nu volgt is een licht aangepaste versie van wat we toen over hem te vertellen hadden.
Kees Verkade, geboren in Haarlem, kon op jonge leeftijd al aardig tekenen en meldde zich aan bij de Rietveld Academie in Amsterdam. Waar hij te burgerlijk werd bevonden, het waren de jaren zestig. Bij de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag schreef hij zich vervolgens in voor een cursus reclametekenen. Toen deze vol bleek te zitten, week hij min of meer noodgedwongen uit naar boetseren en beeldhouwen en dat pakte helemaal niet rottig uit. Sterker nog, je zou kunnen zeggen dat het een gouden greep was want vanaf hier ontrolt zijn carrière als beeldhouwer zich bijna als een sprookje. Een Hollandse American Dream.


Kees Verkade. Beeldhouwer.

Keurig in pak met stropdas reed hij na de academie op de fiets de Haarlemse architecten af om foto’s van zijn werk te tonen. Zelf zegt hij daarover: ’Je kunt als kunstenaar wel kapsones hebben, maar geen mens komt zomaar op je af’. Zo haalt hij zijn eerste opdrachten binnen.
Dan, op een goede dag, let op want hier begint het sprookje, koopt een beroemd Amerikaans fotograaf, David Douglas Duncan, wat van zijn werk, geloof het of niet, bij een kraampje op de Haarlemse kunstmarkt. Hij toont het aan zijn jetset-entourage aan de Rivièra, regelt een hele pagina in Time Magazine voor the hottest underground sculptor from Holland, en Verkades kostje is gekocht. De internationale opdrachten stromen binnen. Werk van Verkade wordt gekocht door Frank Sinatra en Kirk Douglas. Via zijn tweede vrouw, Ludmila, telg van Russische en Engelse adel, raakt hij dan ook nog eens verzeild in de kringen rond de koninklijke familie van Monaco, waar hij zo’n beetje huisvriend en hofleverancier wordt.
De Nederlandse kunstwereld heeft dat lange tijd moeilijk gevonden. ‘Ze vinden me te commercieel. Verdacht’, aldus Verkade daarover. Al werden ook vanuit Nederland met grote regelmaat bestellingen geplaatst, en is zijn werk op veel plekken in de openbare ruimte te zien, is zijn recente overlijden breed en uitgebreid herdacht, de musea willen er nog niet echt aan, aan the hottest underground sculptor from Holland.


Picknick. Het beeld van Kees Verkade dat we eerder op onze wandeltocht tegenkwamen in de Amsterdamse Waterleidingduinen, bij Bloemendaal.


In Alkmaar, ook een kaasstad tenslotte, staat ook een beeld van kaashandelaren. Het is gemaakt door John Bier en het is van 1985. Het zou kunnen dat deze kunstenaar voor zijn inspiratie de kaasmarkt van Uithoorn heeft bezocht. Verder valt op dat zijn handelaar klein van gestalte is. Maar of het hier dan wel Willem Meindert de Hoop betreft lijkt uiterst onwaarschijnlijk.

>> Lees eerdere afleveringen van Kunst Onderweg in het archief

Wij kwamen het Kaasboertje tegen op het Marktplein in Uithoorn, tijdens een etappe van De Lange Weg Naar Huis.

>> Lees eventueel het wandelverslag van deze etappe

>> Lees de aflevering over Picknick van Kees Verkade in het archief

De voluptueuze fauteuil

Kunst onderweg

Het is dat het aan de frisse kant is, deze vijfde januaridag van het jaar, anders was het beslist aanlokkelijk geweest hier even in neer te zijgen, en wat te rusten, in deze voluptueuze fauteuil aan de oever van de Amstel. We zijn in Uithoorn en naderen het eindpunt van de wandeling dus daar ligt het niet aan, maar de fauteuil is van brons, en dat lijkt ons vandaag toch wat te koud aan de kont.



Hadden we het wel gedaan, hadden we uitgekeken over de Amstel die verderop, vlak voor de Thamerkerk met haar kuukse koepeltorentje, kalm en breed de bocht naar rechts neemt, richting de hoofdstad. Als we de bronzen poef hadden kunnen verschuiven, hadden we daar onze benen op uit kunnen strekken, de thermosfles met thee had binnen handbereik op de bronzen salontafel kunnen staan. Daar hadden we gezeten, in een driehoekig, met klinkers bestraat openlucht kamertje in de grasberm aan het water.
Het valt goed voor te stellen dat de stoel in zonniger tijden regelmatig bezet zal zijn. Wat ook precies de bedoeling is, lezen wij op een gemeentelijke website in gemeentelijke taal, omdat ‘het beeld is aangeschaft om tegemoet te komen aan het verlangen om zowel de leefbaarheid als de verfraaiing van de oude dorpskern te bevorderen, en er daarom is gekozen voor een functioneel kunstwerk’. Voilà, kunst waar je nog eens wat aan hebt. Neemt u plaats, en doe of u thuis bent.


Het uitzicht vanuit de Fauteuil. De Thamerkerk, aan een bocht van de Amstel.

Een aluminium plaatje dateert het beeld op 1982, als maker wordt J. Rooymans – de Kruijff genoemd. De J blijkt later voor Jorien te staan en de achternaam voluit is Rooymans – de Kruijff van Dorssen. Verder komen we niet al te veel over de kunstenaar te weten. Behalve dat ze werd geboren in voormalig Nederlands Indië, als dochter van een Nederlands beroepsmilitair, in 1933. Een geboortejaar dat haar relatieve afwezigheid op internet misschien wel kan verklaren. In 1938 verhuisde ze met alleen haar moeder naar Nederland, waar ze vanaf 1955 studeerde aan de Rijksacademie voor beeldende kunsten en in 1968 trouwde met Ron Rooymans, die ook beeldend kunstenaar was.
Langs die kant vinden we ook slechts karige informatie. We lezen bijvoorbeeld dat Ron Rooymans een teruggetrokken bestaan leidde in Gellicum, Gelderland, met zijn gezin. Waaruit je zou kunnen opmaken dat er één of meerdere kinderen zijn. Dat gezin laat hij dan weer wel met regelmaat lange periodes alleen achter, in Gellicum Gelderland, om in zijn eentje op een onbewoond eiland bij Engeland aan het werk te gaan. Wat misschien wel iets zegt over het huwelijk, maar wat? En wat hebben wij er mee te maken?


Van Jorien Rooymans – De Kruijff van Dorssen zijn geen foto’s te vinden, tenminste, niet door ons. Links: Ron Rooymans in gezelschap op het onbewoond eiland waar hij zich regelmatig zonder gezin terugtrok, om alleen te werken. Zou de vrouw naast hem Jorien kunnen zijn? Dat hij zijn gezin toch eens heeft meegenomen? Rechts: Naakt trap afdalend, een tekening van Ron Rooymans. Zou Jorien zijn model zijn geweest?

Dan is er de anekdote over het beeld Brains, dat in Amsterdam sinds 1968 op het schoolplein staat van wat nu het Comenius Lyceum is, en dat in 2011 werd toegeschreven aan Ron Rooymans, omdat in Eindhoven een vrijwel identiek beeld met de naam Brains staat van de hand van Ron Rooymans. Ook van 1968. In 2016 liet Jorien Rooymans echter per e-mail weten dat het Amsterdamse beeld van háár was, en niet van haar inmiddels overleden man.
Hoe die vork in welke steel zit zou je toch graag willen weten. Hebben ze als pasgetrouwd stel samen hetzelfde beeld staan maken? Was het een grap, om de goegemeente een beetje te dollen? Was de relatie zo hermetisch dat ze als vanzelf op hetzelfde werk uitkwamen? Of vindt zij dat hij haar idee heeft gejat en wil ze dat nu alsnog even rechtzetten? We weten het niet. We zouden het haar kunnen vragen want we zien haar naam nog wel als contactpersoon op de website van haar overleden man vermeld staan, wat dan toch maar op eind goed al goed duidt, maar soms is de vraag stellen leuker dan hem beantwoord krijgen.
Goed.. we dwalen een beetje af.


Vlnr Brains, Jorien Rooymans, 1968, Brons, Amsterdam; Brains, Ron Rooymans, 1968, brons, Eindhoven. De Brains van Jorien Rooymans (links) werd in 2011 toegeschreven aan Ron Rooymans, haar overleden echtgenoot, omdat de Brains in Eindhoven (rechts) van Ron Rooymans is. In 2016 stuurde Jorien Rooymans echter een mail om dat recht te zetten. De Amsterdamse Brains zijn van haar. De Eindhovense Brains zijn slechts 36 cm hoog en zal dus misschien een model of een schets voor het grotere beeld in Amsterdam geweest zijn. Hoe het precies zit weten we niet.

In het begin van haar carrière, jaren zestig vorige eeuw, werkt Jorien de Kruijff in een naturalistische stijl en maakt ze contemplatieve bronzen, voornamelijk vrouwenfiguren. Later neemt ze bestaande voorwerpen als uitgangspunt, zoals bijvoorbeeld De Fauteuil in Uithoorn, die meer of minder worden geabstraheerd, soms tot onherkenbaar aan toe, zoals De Strijkplank, die in Utrecht staat. In deze periode maakt ze ook vaker beelden die naast hun decoratieve waarde een functie kunnen hebben als zitmeubel, of speeltoestel. Nog weer later richt ze zich op het verbeelden van meer ongrijpbare begrippen als tijd en concentratie, en verruilt ze het brons voor klei en textiel. In 1981 ontvangt ze de prestigieuze Charlotte van Pallandt prijs voor jong beeldhouwtalent. Werk van Jorien Rooymans – de Kruijff van Dorssen is te vinden in de openbare ruimte van onder meer Amersfoort, Arnhem, Amsterdam, Utrecht en Den Haag. En Uithoorn dus.


Ander werk van Jorien Rooymans, vlnr: Zwemmen leren, 1965, brons, Arnhem, dit beeld werd in 2010 gestolen; Ruth, de arenlezende vrouw, 1964, brons, Den Haag en Amersfoort; Schapen met boom, 1972, steen, Utrecht, dit beeld staat op een schoolplein en is ook bedoeld als speelobject; Strijkplank, 1983, brons, Utrecht, haar laatste beeld dat in brons werd gegoten.

>> Lees meer afleveringen van Kunst Onderweg in het archief

De Fauteuil kwamen we tegen in Uithoorn, tijdens een etappe van De Lange Weg Naar Huis

>> Lees eventueel ook het wandelverslag van deze etappe

Driemaal is scheepsrecht

Van Woerdense Verlaat naar Uithoorn, een etappe van De Lange Weg Naar Huis*, gelopen op donderdag 5 januari 2023

Nou zal ik niet beweren dat ik mij altijd hondstrouw aan mijn voornemens houd, dat mijn plannen groot en klein altijd dapper stand houden, in de maalstroom van het dagelijks bestaan, maar dit is er dan toch maar mooi van gekomen. De fietsendrager waarvan ik mij na de vorige etappe had voorgenomen die aan te schaffen, staat in de schuur. Geheel en al in elkaar gezet. En zo komt het dat we onze wandeldag vandaag beginnen met het onwennig op de trekhaak plaatsen van een fietsendrager, elkaar nogmaals hardop afvragend hoe het in vredesnaam mogelijk is dat dat hele gewicht klemvast blijft zitten op nota bene een bolletje, en vervolgens het onhandig met vallen en opstaan opladen en vastsnoeren van twee fietsen. Vanachter het slaapkamerraam belangstellend gadegeslagen door mijn vrouw, die daar speciaal haar warme bedje even voor heeft verlaten, voor het verwachte spektakel. En alles in het donker want de winter mag dan zijn afgeschaft, de korte dagen zijn dat nog niet en we willen op tijd op pad.



We laten de fietsen in goed vertrouwen maar vastgeklonken aan een hekje achter op een wat vaag industrieterrein van Uithoorn, de auto vervolgens op een parkeerterrein naast de kerk in Woerdense Verlaat en starten vandaar welgezind de wandeling, die ons vandaag geheel en al langs het water van de Kromme Mijdrecht en de Amstel terug naar Uithoorn zal voeren, een beproefd ingenieus systeem om almaar onbetrouwbaarder en grofmaziger openbaar vervoer te omzeilen.



Het eerste stukje van deze etappe heb ik vorige keer al gelopen, bij wijze van onderzoek, om uit te vinden of er een voetveer was waar ik dacht dat een voetveer zou zijn, wat niet het geval bleek. Wat dan weer niet erg was omdat het onderzoek verder uitwees dat er voldoende andere mogelijkheden waren de Kromme Mijdrecht tijdig over te steken om aan de goede zijde van de Amstel terecht te komen. Dit alles op een warme lentedag in oktober. De bomen waren nog groen, de zon aan een strakblauw zwerk. Vandaag ziet het er anders uit. Vandaag is het een frisse, grijze lentedag in januari. De bomen zijn misschien nog kaal maar dat houden ze niet lang meer vol als het zo blijft. En wanneer het zonnetje er later op de dag alsnog even bijkomt wordt het toch gewoon weer aangenaam. Het is niet dat we dat niet lekker vinden natuurlijk, maar een beetje zorgelijk zou je het toch ook moeten noemen.



Lopend langs de rivier zien we het landschap en de omgeving steeds van karakter veranderen. Even buiten Woerdense Verlaat treffen we wat industriële toestanden, met hijskranen, transportbanden, opslagloodsen en silo’s, een binnenvaartschip met de naam Res Nova, een zilvergrijs personenautootje op de achterplecht. Verderop is het één en al rustieke Hollandsheid met pittoreske huisjes aan het water, een wipmolen en stralend witte ophaalbruggetjes. We komen langs boerenland – lege grasweiden met elke tien meter een sloot naar de horizon. Rietlanden en waterig natuurgebied. Wat toch weer opvalt, zo lopend op de kruin van de dijk, is hoe hoog het water in de rivier staat ten opzichte van het land aan onze andere hand. Hoe laag ons land ligt ten opzichte van al dat water. Het is iets dat je weet natuurlijk, en als Hollander als vanzelfsprekend voor normaal aanneemt, maar in deze tijden stemt het ook tot nadenken. Zijn we niet overmoedig?



We zien recreatieparken van verschillend pluimage – van nauwelijks onderhouden hutjemutje stacaravans tot zeer ruim omheinde villa’s waarvan je niet wilt geloven dat dat alleen maar vakantiehuisjes zijn. En ook wat permanente bewoning betreft lopen de zaken nogal uiteen. We komen langs woonwagenparken en rijtjes woonboten die merkwaardige enclaves vormen, waar eigen wetten lijken te gelden. We komen door straatjes met wat je arbeiderswoninkjes zou noemen en doorsnee winkelstraten, inwisselbaar voor alle anderen. Maar ook zien we kapitale vrijstaande panden. Onder architectuur gebouwde moderne paleizen met veel glas, hippe materialen en dubbele garages. Elders staan weer goed onderhouden boerderijen met waarschijnlijk godvruchtig bedoelde namen op de gevel. Zo treffen we De Eensgezindheid. Een prachtig onderhouden boerderij, met boograampjes, vrolijk siermetselwerk, fraaie sluitstenen boven de ramen en een zeer geornamenteerde daklijst, met niettemin de blauw wit rode vlag der verdeeldheid aan de schuur gebonden. Eerder zien we huize Schijn Bedriegt al aan de overkant staan. Ook hier krabben wij ons even niet begrijpend achter de oren. We moeten blijkbaar maar aannemen dat het lang geen pretje is hier te wonen, in een knappe, ruime, monumentale boerderij aan het water, met een enorme tuin eromheen, aan een rustig weggetje in landelijk gebied met de stad binnen handbereik, een dikke auto op de oprijlaan, in één van de rijkste en welvarendste landen van de wereld. Ontevredenheid, het zou wel eens de achtste hoofdzonde kunnen zijn.



Halverwege de Kromme Mijdrecht worden we ingehaald door de Res Nova, het binnenvaartschip dat we in Woerdense Verlaat aan de kade zagen liggen. We staan even stil om te kijken hoe het schip de bocht neemt en zien met enige verbazing de imposante waterverplaatsing die met het passeren gepaard gaat. Het water wordt van de kant weggezogen, het peil zakt plaatselijk enige centimeters, om vervolgens in ruisende golven weer terug te keren en pas na een tijdje weer tot rust te komen. En dat terwijl de Res Nova nogal hoog op het water ligt en dus waarschijnlijk geen lading draagt.
Drie kinderen, het is een duidelijk aflopend rijtje gebruster, zijn ingewikkeld in de weer met elkaar, twee fietsen en een kerstboom die te groot voor ze is maar die ze toch mee willen nemen zonder een heel end te lopen. Op onze terugweg zien we ze huis aan huis gaan aan de andere kant van de rivier, in het gezelschap van hun vader, die blijkbaar te hulp is geschoten met een aanhangwagentje. Er liggen heel wat kerstbomen in, morgen is het Driekoningen, dan moeten ze officieel de deur uit. Misschien leveren de kinderen ze in bij een inzamelpunt, in ruil voor een grijpstuiver, zodat de gemeente er verder geen omkijken naar heeft, maar voor hetzelfde geld bouwen ze vanavond een spectaculair vreugdevuur, achter op het erf. En geef ze eens ongelijk.



Opzienbarende observaties op het gebied van vogels en ander gedierte doen we vandaag niet. Of het moeten de opvallend kleine eendjes zijn die weinig schuw in de berm blijven zitten. Van een afstandje lijken het twee doodgewone wilde mannetjeseenden – groene kop, gele snavel, bruine borst, blauw vlekje achterop – maar ze zijn dus opvallend klein. Met vrij veel wit ook eigenlijk en een klein uitgevallen snaveltje. Naspeuring op internet leidt later tot de voorzichtige conclusie dat het gaat om de Hollandse Kwaker, een gefokte, tamme boerderij-eend die aan de omschrijving voldoet. Dat verklaart meteen het feit dat ze niet luid snaterend opvliegen bij onze nadering. Verder treffen we ganzen, natuurlijk, en meerdere grote zilverreigers die zo langzamerhand een steeds vertrouwder beeld gaan vormen in het landschap. Een piepklein luid mauwend jong katje dat we nadrukkelijk moeten overreden niet met ons mee te lopen, tellen we ook nog mee.



Omdat we de hele tocht langs rivieren lopen, lopen we de hele dag over slingerende dijkjes. Soms is dat een verhard fietspad, soms een grasdijk, behoorlijk glibberig hier en daar, een enkele keer worden we om het erf heen gevoerd van iemand die geen wandelaars in zijn uitzicht duldt, en naarmate we de bewoonde wereld naderen wordt het een langzaam breder en drukker bereden wordend asfaltweggetje. Tot we de bebouwde kom van Uithoorn in wandelen. Daar lopen we over de drijvende aanlegsteigers van verlaten plezierhavens, betreden het stiltemonument in het water voor de Thamerkerk, brengen een kort bezoek aan het daar ook bij gelegen, wat vervallen kerkhofje, om af te sluiten op de betonnen kades van een afgeleefd, naargeestig industrieterrein, waar een buitenlands ogende meneer een zeer glanzende auto vanuit alle hoeken staat te fotograferen, denkelijk om hem op Marktplaats te verkopen. Als we hem prijzen met zijn mooie auto lacht hij ons vriendelijk maar niet begrijpend toe. Dan zien we, om de laatste bocht, als het einde van een rode draad, de Res Nova aangemeerd liggen. En onze fietsen staan er nog.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het IJsselmeer. Zo lopen we van huis naar huis, in beide richtingen. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

>> Bekijk eventueel het fotoalbum bij deze wandeling

>> Lees eerdere afleveringen van De Lange Weg Naar Huis

Daar staat Pietje Potlood

Van Bodegraven naar Woerdense Verlaat, een etappe van De lange weg naar huis*, gelopen op zondag 9 oktober 2022

Om het allemaal een beetje duurzaam te houden, of in elk geval te voorkomen dat we met twee auto’s op pad moeten – één om bij het eindpunt achter te laten en één om daarna bij het beginpunt te komen – maken we een studie van de mogelijkheden van het openbaar vervoer. Die zijn niet groot, op zondag, in deze regio. Met de trein van Schagen naar Bodegraven, dat lukt nog, maar om van Woerdense Verlaat weer terug in Bodegraven te komen, om überhaupt uit Woerdense Verlaat weg te komen, zullen we op de bus van maandagochtend moeten wachten. ’s Zondags gaan wij naar de kerk.



Eventueel zouden we naar Mijdrecht kunnen lopen en van daar met drie slecht op elkaar aansluitende busverbindingen weer ergens op een station terecht kunnen komen, maar dat zou ons minstens anderhalf uur extra reistijd opleveren. En Mijdrecht is een mooie stad, waarschijnlijk, maar het ligt net iets te ver weg. Te ver van onze geplande route ook. Gelukkig komt mijn zoon met een slim alternatief plan. We leggen zijn racefiets achterin de auto, laten die achter in Woerdense Verlaat zodat hij, na de wandeling, terug naar Bodegraven kan fietsen om de auto te halen. En daarna met de auto zijn vader. Een plan dat goed uitpakt en mij zelfs tot het voornemen brengt nu dan toch maar eens een fietsendrager aan te schaffen, en mij zo onherroepelijk aan te sluiten bij het ANWB genootschap van de gemiddelde Nederlander, zodat we de volgende keer samen terug kunnen fietsen.
Later deze maand zal blijken dat oktober 2022 de warmste oktober ooit gemeten was, tot oktober 2023 het record overneemt waarschijnlijk, en deze zondag heeft daar zeker toe bijgedragen. Wat een heerlijk weer. Hoewel ik graag mag vertellen, en tijdens de wandeling ongetwijfeld ook niet voor het eerst aan mijn zoon heb verteld, dat het op 12 oktober 1986, de dag dat ik vader werd van mijn dochter, mijn eerste kind, ook fantastisch weer was. Dat ik dronken van geluk in mijn t shirtje door de stad naar huis liep, midden in de nacht. Waarmee ik echter zeker niet wil beweren dat we ons om het klimaat dus geen zorgen hoeven maken, zeker niet. Laten we ons daar vooral wél zorgen over maken, al is het waarschijnlijk te laat. Maar als we dan toch een zonnig oktoberdagje aan de wandel gaan, laat ons er dan maar van genieten. Anders is het ook zonde.
Nog maar amper op pad, onder de kerktoren van Bodegraven, ontdek ik dat de batterij van mijn camera leeg is. De reservebatterij ligt nog thuis. Even dreigt dat een smetje op de dag te werpen, ik mag nou eenmaal graag veel fotograferen onderweg en nu voel ik mij zwaar onthand. Natuurlijk besluit ik dat het een luxeprobleem is, niet waard om te lang over te kniezen, en uiteraard kan ik mijn telefoon gebruiken, hetzelfde is het niet. Maar goed, daar gaan we.



Langs de Oude Rijn verlaten we Bodegraven. De straten hebben namen als Kerkstraat, Buitenkerk en Kerkweg, het onderstreept nog maar eens in welke zone we ons bevinden. Langs de kades liggen woonboten van uiteenlopende pluimage, aan de overkant worden perceelvullende kasten van huizen gebouwd voor hen die zich dat kunnen permitteren.
Als we rechtsaf slaan, het buitengebied in, de Oude Rijn latend voor wat ie is, om straks verderop langs en door De Meije te lopen, staat er ergens halverwege een fiets onbeheerd tegen een knotwilg geparkeerd. Een robuuste, matzwart gespoten herenrijwiel waar zo te zien niet veel aan mankeert. Met een bagagerek voorop, een gloednieuw zadel, opgepompte banden en een goedgevulde sleutelbos in het slot. Huissleutels en al. We staan ons er een tijdje bij af te vragen of we hier iets mee moeten, en zo ja: wat? Want ja.. iemand is zijn huissleutels kwijt. Al weten we niet wie of waar want nergens een adres of postcode, wat op zich verstandig is. En wat zou hier gebeurd zijn, vragen we ons af.
Een jongetje op de fiets komt langszij en meldt dat hij de fiets eerder op de dag al uit de berm heeft opgeraapt en tegen de boom heeft gestald. Blijkbaar komt hij nu even checken of de fiets er nog staat en of het de moeite loont vanavond even met zijn grote broer en een busje terug te komen. Wij weten het niet. Wat zou u doen? Wij voelen ons nu opeens wel genoodzaakt op zijn minst de belendende sloot af te speuren op drenkelingen, hoe ondiep die ook is, want het scenario lijkt duidelijk te worden: hier is iemand met zijn zatte kop van zijn fiets gelazerd. De afloop zullen we nooit weten. We vinden niemand, gelukkig, hebben het idee dat het voorval met de fiets de aandacht van de buurtbewoners heeft en vervolgen onze wandeling.



Een groot deel van de tocht van vandaag gaat over, langs en door De Meije. De Meije is de naam van het riviertje waar we langs lopen, grens tussen Zuidholland en Utrecht; de naam van het langgerekte lintdorp dat zich daarnaast uitstrekt, en de naam van de al even langgerekte dijkweg die grotendeels met rivier en dorp mee kronkelt, dwars door het groene hart. Het hoeft geen verbazing te wekken dat dit pittoreske weggetje, door dit Hollandsch landschap, langs deze schitterende monumentale boerderijen en dorpsgezichten, deze romantische boerenerven en tuinen, zeker op zondag, zeker met dit weer, een enorme aantrekkingskracht uitoefent op toeristisch verkeer. Regelmatig moeten we aan de kant voor ANWB-koppels op elektrische fietsen, zondagsrijders, al of niet in cabrio’s, pelotons fanatieke wielrenners en ronkende motorrijders die in kuddeverband hun individuele vrijheid beleven door andermans stilte aan stukken te scheuren. Het blijft in ons rijke, drukbevolkte landje de kunst de ergernis aan de ander binnen de perken te houden.
Het is boerengebied waar we doorheen lopen, dus de route is rijkelijk gelardeerd met het inmiddels traditionele blauw wit rood. Het valt zo langzamerhand nauwelijks nog op dat al die vlaggen ondersteboven hangen en het vlagvertoon geeft eerder als vanouds de vrolijke indruk van een feestdag. Het provocerend symbool van ongenoegen is boerenfolklore geworden. Net als de borden en spandoeken met hashtags en kreupelrijm in het activistisch lettertype dat door Paulien Cornelisse onlangs ‘woedende boer’ is gedoopt.



Zo goed als de hele wandeling hebben we de watertoren van De Meije in het uitzicht staan, eerst voor ons uit en later bij achterom kijken. Een zakelijke, witte toren, rechttoe rechtaan omhoog, met geen andere tierelantijnen dan een kegelvormig puntdak. Wij zien er een raket in maar de officiële bijnaam, horen we van mensen die het weten kunnen, blijkt Het Potlood te zijn. Wat ook heel goed kan natuurlijk en misschien zelfs logischer is omdat de toren er al staat vanaf 1932, toen er volgens ons nog geen raketten waren. Op internet lezen we later dan weer dat het eigenlijk Pietje Potlood moet zijn, hoewel er voor Pietje geen andere verklaring valt te vinden dan dat het lekker allitereert, wat ook wat waard is uiteraard. Verder lezen we dat Pietje de laatste watertoren is die nog als zodanig in gebruik is, al zijn die dagen geteld. Waarschijnlijk dit jaar nog is het afgelopen en moet er een nieuwe functie voor het monument worden verzonnen. De plannen lijken uit te gaan naar uitkijktoren, als we het zo lezen, maar omwonenden zijn daar niet onverdeeld enthousiast over. Zij vrezen, misschien niet geheel onterecht, parkeeroverlast.



Halverwege De Meije schrikken we even, een geel bord roept ons toe dat de weg die wij willen gaan gesloten is. Dicht. Inderdaad staat er een graafmachientje geparkeerd en is de weg afgezet met van die roodwit gestreepte bakens, liggen er her en der hopen zand naast versgegraven sleuven, maar wij besluiten dat het zo’n vaart niet zal lopen. Het is zondag, dus gewerkt wordt er sowieso niet, en voor wandelaars moet het wel heel drastisch uitpakken wil je er niet door, om of overheen kunnen. Ongehinderd bereiken we de Oude Meije, waarvan ons opvalt dat die er een stuk nieuwer uit ziet dan de gewone Meije, die we nu achter ons laten. Een passant die we daar op aanspreken vertelt dat dat te maken heeft met de ruilverkaveling die hier heeft plaatsgevonden. We knikken beleefd, maar snappen het eigenlijk niet. Later lezen we op internet dat De Grecht, het water waarlangs we Woerdense Verlaat zullen bereiken, een wetering is waarvoor voor een groot deel de loop van de Oude Meije is uitgegraven, maar het blijft moeilijk te begrijpen. De Grecht biedt daardoor, hoewel dus mensenwerk, op veel plaatsen de aanblik van een rivier. Dat geldt dan weer niet voor het stuk waar wij langs lopen, dat is kaarsrecht. En onzichtbaar bovendien omdat we onderdijks lopen. Bij het voetgangerspontje, dat je met eigen kracht naar de overkant moet zwengelen, wachten we heel kinderachtig af tot een groepje fietsers zonder ons naar de overkant is vertrokken, hoewel we er makkelijk bij hadden gepast. We willen de boot voor onszelf hebben, en zelf de lier bedienen. Een onschuldig genoegen.



Terwijl mijn zoon van Woerdense Verlaat terugfietst naar Bodegraven om daar de auto te halen, maak ik vast een korte verkenningstocht langs de Kromme Mijdrecht om uit te vinden of we daar de volgende keer ergens met een voetveer naar de overkant kunnen. Het alwetende google maps beweert namelijk van wel maar verder is daar geen concrete informatie over te vinden. Nu ik toch even moet wachten kan ik net zo goed wat veldonderzoek doen. Ik zie al meteen dat ook de volgende wandeling weer de moeite waard zal worden, langs de Kromme Mijdrecht en de Amstel richting het IJsselmeer. Maar het voetveer vind ik niet. Dat bestaat ook niet meer, hoor ik van een meneer die ik het vraag. Wel is er verderop een fietsbrug. Om die te bereiken moet je over een stuk onbegaanbaar terrein gaan, aldus de meneer, maar bij verder navragen is dat allemaal volkomen legaal en hoeven we niet te vrezen voor boze boeren of valse honden.
Nu dit is opgelost loop ik terug naar Woerdense Verlaat en wacht op het plein van de school met de bijbel op een houten bankje in de schaduw tot ik word opgehaald. Gods woord is een lamp voor mijn voet, staat op de gevel te lezen.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het IJsselmeer. Zo lopen we van huis naar huis, in beide richtingen. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

Bekijk eventueel ook het fotoalbum bij deze wandeling

Lees eerdere afleveringen van De lange weg naar huis in het archief

Terug naar Bergen

Trage Tocht Bergen, gelopen op woensdag 13 juli 2022

Eigenlijk zouden we vandaag een etappe lopen van onze Lange Weg Naar Huis*, mijn jongste zoon en ik, zo was het afgesproken. En daar was het nog een bijzonder geschikte dag voor geweest ook, met dit weer en de vakantie al in de lucht, ware het niet dat mijn oudste zoon vanavond plotseling zijn vorig jaar al behaalde diploma eindelijk krijgt uitgereikt – een voor het gemak op corona afgeschoven vertraging – en daar willen we als liefhebbend broer en vader natuurlijk bij zijn. Het lijkt ons daarom praktischer het vandaag maar wat dichter bij huis te zoeken zodat we niet in een nerveuze race tegen de klok verwikkeld raken om nog ergens ver weg net op tijd een vage busverbinding met drie overstappen te halen. We kiezen, na amper ampel beraad, voor de Trage Tocht Bergen. Altijd leuk, weet vader, een trage tocht. En al kennen we de omgeving van Bergen van vele eerdere wandelingen en fietstochten, het blijft de moeite waard.



Het sfeervolle kunstenaarsdorp zelf, zoals het in de routebeschrijving flatteus wordt genoemd, slaan we even over. Zeker in deze tijd van het jaar is het voornamelijk een kakkineus horecadorp dat bovendien uitpuilt van de toeristen en waar parkeerruimte schaars en duur is. We zetten de auto net buiten het dorp en pakken de wandeling daar op, over de deftige bomenlanen van het Oude Hof, waar ik iedere week ook een steeds korter wandelingetje maak met mijn oude schoonmoeder, de oma van mijn zoon.
Het is een warme dag en de schaduw biedt aangename verkoeling. Achter de lommerrijke Eeuwige Laan langs, waar de rijken zich hebben teruggetrokken in omheinde en beveiligde privédomeinen met huizen als kastelen, over het tracé van de voormalige trambaan richting Bergen aan Zee. We lopen langs een heideveldje waarover mijn schoonvader meer dan eens verteld heeft dat zijn moeder, telg uit de plaatselijk beroemde kunstenaarsfamilie Min, daar ooit een heel mooi schilderij van maakte, het hangt bij hen in de slaapkamer. Ik heb dat ook meer dan eens bekeken en bewonderd. Toen zij nog wat langere wandelingetjes aankon ben ik er met mijn schoonmoeder ook wel eens heen gelopen, om het nog eens in het echt te zien, maar het bleek al snel dat die er geen herinneringen meer aan had, zodat ik ook niet honderd procent zeker weet of het hetzelfde heideveldje is, maar goed, het gaat om het verhaal.



Dan duiken we het duingebied in, het Noordhollands duinreservaat, waar je een toegangsbewijs voor moet hebben. We weten het, maar we hebben het niet. Wij hadden erop gegokt dat er wel een betaalzuil zou verschijnen, langs ons pad, het zijn moderne tijden tenslotte. Nu zit er niks anders op dan er maar op te gokken dat we zo gauw geen boze boswachter tegen het lijf zullen lopen. We nemen ons voor bij de eerste gelegenheid alsnog onze burgerplicht te doen. En zo gaat het, iets verderop bij een parkeerterrein staat wel een betaalzuil en de rest van de wandeling verloopt alsnog legaal.
We lopen langs plekken met interessante namen als Schulpvlak, Uilenvanger en Russenduin. ‘t Grote Ganzenveld, Grensvlakte en Bijlenboom. Elk pad hebben we eerder bewandeld, ieder uitzicht eerder gezien, maar het blijft een boeiend en afwisselend landschap, waar je ook gewoon nooit genoeg van krijgt. Heidevelden, zandverstuivingen, door de zeewind kort gehouden eikenbosjes, vreemd gevormde naaldbomen. We lopen over bospaden en -lanen, ploeteren door mul zand, we klimmen en dalen en kronkelen. En ondertussen nemen we het leven door, halen herinneringen op en bespreken de plannen voor de vakantie en de toekomst daarna.  
Wanneer we bij het Zeehuis de schaduw van het bos verlaten zijn we voorbereid op de warmte die ons is voorspeld, maar dat blijkt reuze mee te vallen. Zeker langs de branding van Bergen aan Zee waait een heerlijk koel windje.



Bij de strandopgang zijn we gecharmeerd van een tegen de duinen aan geïmproviseerde boekenkast. Een strandboekenkast, wordt het genoemd. Je kunt er een boek uitzoeken om mee te nemen naar je handdoekje, je wordt ook uitgenodigd er boeken achter te laten. En terug te brengen, nemen wij aan. We vinden het een leuk initiatief.
Terwijl we de titels vluchtig doornemen om een indruk te krijgen van het gebodene – je weet nooit of er niet iets bijzonders tussen staat, een buitenkansje moet je te baat nemen – komt een bejaard echtpaar aan geschuifeld. De man maakt zich los van de arm van zijn vrouw om ook even een kijkje te nemen, zij blijft onaangenaam verrast achter op het pad. Ik ben mijn boek vergeten, sputtert de man als zijn vrouw hem snibbig vraagt wat hij nou weer gaat doen. Dat zij zijn boek immers in de tas heeft, snijdt zijn vrouw hem ongeduldig  de pas af, waarop de man gehoorzaam terugkeert op zijn aarzelende schreden. Opnieuw gearmd schuifelen ze verder naar het strand, en de rest van hun huwelijksleven. Wij vinden alleen een wel erg beduimelde verhalenbundel van Jan Wolkers die we maar liever laten staan, je weet het nooit, met Jan Wolkers. Bovendien heb ik ‘m al, geloof ik.



Als we zo een tijdje langs de zee hebben gelopen – overdreven druk is het trouwens niet, voor een badplaats op een zomerse dag – blijken we op het naaktstrand te zijn beland. Hier en daar liggen wat blote lijven in het zand gedrapeerd, we zien witte billen, bruine billen, af en toe paradeert er een bloot borstenpaar langs. Het is niet dat ik er moeite mee heb, vrijheid blijheid en het is niet dat je verder nergens ooit blote billen en borsten ziet, me dunkt.. ik weet alleen nooit zo goed hoe ik niet moet kijken. Ik voel me preuts maar ben tegelijk bevreesd voor vieze ouwe man te worden aangezien, terwijl ik geen van beiden ben. Ik weet alleen niet met welke blik ik dat uit moet stralen. Mijn zoon zegt dat probleem niet te hebben, maar goed, hij is dan ook nog geen ouwe man.
Halverwege komt ons dan een wel wat oudere man tegemoet die het neutraal blijven kijken naar een nieuw level brengt. Gebruind van top tot teen en zeer uitbundig gepiercet op vele plaatsen die mij in elk geval buitengewoon pijnlijk voorkomen. Mijn zoon vertelt me wereldwijs dat zo’n pin door je eikel een prins Bernhard heet, maar als ik hem vraag waarom dat zo is weet hij het niet. We speculeren wat over boerenslimme smeergeld- en vastgoedgraaiers van die naam, maar op de voor de hand liggende eikel na krijgen we het verhaal niet rond. Omdat we nu toch nieuwsgierig zijn komt internet er aan te pas en blijkt dat het niet om prins Bernhard, maar om prins Albert gaat. Prins Albert von Saksen-Coburg en Gotha, om precies te zijn, in de eerste helft van de 19e eeuw echtgenoot van de Britse koningin Victoria, bekend van de puriteinse opvattingen. Het verhaal, dat trouwens wel meteen als broodje aapverhaal wordt gepresenteerd, waarvan akte, wil dat de zwaar geschapen prins zich geneerde voor de grote bobbel in het kruis van de strakke broeken die destijds gedragen werden en deze piercing gebruikte om zijn penis aan zijn broekband vast te haken zodat het allemaal wat minder opviel. Het lijkt ons een vreemde en vergaande en nauwelijks werkende oplossing voor het probleem. Een wat ruimere broek of een Schots rokje had een hoop ellende gescheeld, bedenken wij, maar blijkbaar paste dat niet in het tijdsbeeld. Enfin.. de langslopende meneer bij Bergen aan Zee heeft in elk geval last van gêne noch strakke broek.



Het strand verlaten we via de Kerf. In 1997 werd hier de duinenrij doorsneden om de zee de kans te geven in bepaalde omstandigheden toch binnen te komen en een gedeelte van het gebied tijdelijk te overstromen, waardoor een bijzonder natuurgebied zou kunnen ontstaan waar zoutminnende plantensoorten en de bijbehorende insecten, vogels en andere fauna een kans zouden krijgen zich hier opnieuw te vestigen. Ik kan me herinneren dat ik kort na de eerste overstroming ben gaan kijken en voornamelijk geschokt was door de enorme hoeveelheden plastic afval die binnengestroomd en achtergebleven waren. Vandaag ligt het er keurig bij maar ik neem voorzichtig aan dat er na ieder bezoek van de zee een schoonmaakploeg door het gebiedje gaat aangezien het probleem van de plastic soep nog altijd hopeloos makend onoplosbaar lijkt te zijn.
Wanneer we daarover pratend naar een uitzichtpunt met verrekijker zijn geklommen zijn we getuige van de mentaliteit die wel eens aan dat probleem en zijn onoplosbaarheid ten grondslag zou kunnen liggen. Ook op het uitzichtpunt zijn een man en een vrouw met fietshelmen. Ze dragen strakke, sportief bedoelde kleding maar verder ogen ze niet erg sportief. De man, buik als een trofee vooruit, staat zelfs te roken. Roken! Het peukje, u raadt het al, wordt, toeschouwers of niet, achteloos op de grond gegooid, uitgetrapt en onder het zand begraven. Wat je niet ziet, bestaat niet. En ik weet wel, één peukje maakt geen plastic soep, maar de ongeïnteresseerde grondhouding wel, dames en heren. Dáár gaat onze wereld uiteindelijk aan ten onder, let maar op.
Met lede ogen zien wij het aan, mijn zoon en ik, en zonder woorden weten we dat we hetzelfde denken: eigenlijk moeten we hier iets van zeggen. Maar we doen het niet. Geen zin in gedoe. In ruzie, frustratie en boosheid of erger nog. En daarmee zijn we natuurlijk onderdeel van het probleem, dat weten we heus wel. Dat zit ons dan ook zelfs na een tijdje nog niet lekker. De volgende keer dat ik zoiets zie, besluit mijn zoon tenslotte, als we alweer lang en breed zijn afgedaald, zeg ik er wel iets van. Zelf ben ik allang te cynisch om me hetzelfde voor te nemen, maar ik vind het mooi dat mijn zoon nog hoop op verbetering heeft.



Door bos en langs hei komen we in de middag langzaamaan weer in de buurt van de auto wanneer we op een kruispunt van twee lange, rechte boslanen een wat oudere dame zien staan. Ze beweegt zich opvallend weifelachtig: twee trage passen naar links, twee trage stappen naar rechts, een ongerichte blik om zich heen. We vragen haar of ze het kan vinden, allebei denken we aan oma, die ook verdwaald is in het bestaan. Het heideveldje waar ze naar op zoek zegt te zijn weet ik wel te liggen, het is het heideveldje waar mijn schoonvader het vaak over heeft, het hangt in de slaapkamer. We wijzen haar waar het is, vertrouwen op ons oordeel dat ze nog voldoende bij de pinken is om haar verder haar eigen weg te laten gaan en slaan zelf volgens plan linksaf.
In de verte zien we ons een gestalte tegemoet komen die bij nadering ook iets zoekends over zich heeft. Zul je zien, grappen we tegen elkaar, dat ze ons straks vraagt of we haar moeder misschien hebben zien dwalen. En inderdaad, geloof het of niet, spreekt de gestalte, inmiddels een dame die eerder de oudere zus van de vorige zou zijn, ons aan. Te zeggen dat ze paniekerig is zou overdreven zijn, maar helemaal gerust is ze er zeker ook niet op. Of wij misschien bekend zijn in deze omgeving, is de inleidende vraag. Waarop een licht verward verslag volgt van de belevenissen die haar naar hier hadden gebracht. Met haar man was ze een dagje uit in Bergen, het strand en het zeeaquarium had ze bezocht, en nu zat ze op een terrasje in het dorp wat te eten en moest ze plotseling op stel en sprong de auto wegzetten, net als niet nader omschreven andere mensen. Waarschijnlijk, reconstrueerden wij later, hadden de auto’s geparkeerd gestaan in voor de brandweer gereserveerde vakken. Maar goed, nu kon ze dus de weg naar het dorp niet terugvinden, was haar eten ondertussen waarschijnlijk koud en haar man ongerust want ze liep naar eigen idee al meer dan uur te dwalen.
Mobiele telefonie is aan deze generatie niet besteed bleek maar weer eens en bij welk restaurant ze op een terras zat wist ze niet zodat we ook op die manier haar man niet konden bereiken. We besluiten ons dan maar over deze dame te ontfermen en nodigen haar uit met ons mee te lopen naar onze auto en een rondje door het dorp te rijden, op zoek naar iets dat haar bekend voor komt, een voorstel dat ze bezwaard maar opgelucht aanneemt. Onderweg herhaalt ze meerdere malen verontschuldigend hoe erg ze het allemaal vindt en op onze vraag of ze nou nog wel wist waar ze de auto had geparkeerd antwoordt ze weinig geruststellend dat die ‘op zijn plek’ staat.
Na een kort rondje door het sfeervolle kunstenaarsdorp herkent de dame het terras waarop haar biefstukje koud staat te worden. Hoewel buitengewoon rottig geparkeerd wachten wij nog even af of haar man al die tijd op zijn post is gebleven en wanneer dat het geval blijkt te zijn besluiten we dat onze goede daden erop zitten voor vandaag. Al zijn we ons nog wel een tijdje af blijven vragen of en hoe ze de geparkeerde auto terug hebben gevonden. Nog steeds, eigenlijk.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het IJsselmeer. Zo lopen we van huis naar huis, in beide richtingen. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd. De verslagen van de tot nu toe gelopen etappes zijn hier te lezen

Bekijk eventueel ook het fotoalbum bij deze wandeling

Raja en de brandweer

Kunst onderweg

Kijk daar, kunst. Mijn jongste zoon wijst me erop. Een beetje plagerig, klinkt het. Omdat hij er waarschijnlijk toch zo het zijne van denkt, van zijn vader die bij het wandelen de kunst onderweg fotografeert, om er later thuis desgewenst een stukje over te schrijven, op zijn weblog. Maar ook omdat in de vijver waar we hier in Voorburg langs lopen het beeld staat van een naakte vrouw. Een jonge, slanke, naakte vrouw. De armen uitnodigend gespreid, de borsten pront vooruit, de heupen gekanteld in wat je als een verleidelijke pose zou kunnen opvatten. Let op de voorzichtige formulering, want dat is natuurlijk wat mijn best wel woke zoon bedoelt: Kijk, een mooie naakte vrouw, ga daar maar een stukje over schrijven. Op internet. Als oudere, witte heteroseksuele man. Succes! Ja, het zijn me de tijden wel..



Helemaal naakt is ze trouwens niet, technisch gesproken, de afgezakte band om haar heupen suggereert iets van een rok, rondom haar knieën is dat ook duidelijk, maar wat vrouwelijke vormen betreft wordt er toch weinig aan de verbeelding overgelaten. Heur haar draagt ze strak naar achter in een knotje boven op het hoofd, het kan ook een doek of hoofddeksel zijn, en haar trekken doen wat oosters aan. Of is dat invulling? Omdat de blik naar binnen lijkt gekeerd? En om de mond een serene glimlach speelt? De oosterse mythe.. Of, nou, is het echt sereen? Nee, dat eigenlijk niet, daarvoor zit er teveel spot in. Maar een beetje mysterieus is het wel. Wetend. Zelfbewust. Met een zweem van trots. Feministisch, zou het kunnen zijn, geloof ik. Á la Beyoncé.


Is het een serene glimlach? Of eerder licht spottend?


En wat heeft ze in haar handen?

Als ze danst is het een langzame dans, iets ritueels, met veel armgebaren, maar ook dat kan weer invulling zijn. Wat heeft ze trouwens in haar handen? Ze heeft iets in haar handen, kijk maar, ze laat ons iets zien. Of ze biedt ons iets aan. Wat is het? Twee schaaltjes, met waxinelichtjes, lijken het. Hmm.. een beetje banaal. Zo wordt het een topless serveerster in een Thais restaurant van laag allooi, dat kan de bedoeling niet zijn.



Dan valt het ons op dat haar onderbenen wit zijn uitgeslagen, waarschijnlijk van kalk, en begrijpen we dat we met een fontein te maken hebben. Het is blijkbaar nog te vroeg in het jaar om hem aan te zetten maar het zal, denken wij nu, de bedoeling zijn dat er water uit de schaaltjes omhoog spuit, wat later ook blijkt te kloppen. Waarom dat is, is ons niet meteen duidelijk. Op internet vinden we wel uit dat het beeld in 1987 speciaal gemaakt is voor een dat jaar nieuw opgeleverde brandweerkazerne, in Leidschendam, maar dat lijkt ons toch een wel erg platte verklaring. Brandweer = water spuiten.
Het beeld heet Raja, lezen we, misschien helpt dat ons verder. Raja blijkt een van oorsprong Hindoestaanse naam te zijn die ‘hoop’, of ‘verwachting’ betekent en voornamelijk in moslimlanden wordt gebruikt. Okay..
Elders wordt geschreven dat Raja een Arabisch woord is dat zoveel betekent als ‘kudde die aan een herder is toevertrouwd’. Daar kunnen we misschien meer mee. Dan zou het kunnen zijn dat Raja, het beeld, de naakte vrouw, de bevolking van Leidschendam symboliseert die zich in kwetsbaarheid aanbeveelt in de bescherming van de brandweer. Naakte vrouw = kwetsbaar.


Hier staat Raja nog voor de brandweerkazerne aan de Veursestraatweg in Leidschendam.

Maar voor hetzelfde geld is dat allemaal veel te ver gezocht en wilden de brandweermannen van Leidschendam gewoon een lekker wijf met goeie tieten voor de deur. Al is dat een seksistische stereotypering natuurlijk, dat weet ik heus wel. Niet alle brandweermannen zijn male-gazende testosteronbommen, sowieso zijn niet alle mannen dat, en er zijn ook vrouwelijke brandweerlieden, zeker. En daar zullen er dan weer bij zijn die op vrouwen vallen, maar niet alle vrouwen bij de brandweer zijn automatisch lesbisch.
Maar is het niet ook een beetje seksistisch dat, wanneer er een symbool gezocht wordt voor een bescherming zoekende bevolking, meteen weer voor een vrouw wordt gekozen? Zijn vrouwen altijd alleen maar zwakke wezens die niet voor zichzelf kunnen zorgen? Mogen mannen geen bescherming zoeken? Kan een man niet kwetsbaar zijn? En is een vrouw die zonder schroom haar naaktheid laat zien wel zo kwetsbaar? Is dat niet een beetje vanuit het vrouwelijk perspectief gedacht? Dat de vrouw de onschuld voor zich opeist? Mag ik dit opperen, als man?
Tjoh, wat een ingewikkeldheid. Maakt het nog uit wie de kunstenaar is? Wat als het een man is? Is dat dan een vieze geile bok? Die zich aan jonge meisjes verlekkert? Dat geluid wordt wel gehoord. Mannen beelden vrouwen af alsof het vleesvazen zijn voor hun lulbloemen, las ik laatst nog dat kunsthistorica en stand up comedian Hannah Gadsby had gezegd. Allicht heeft ze een punt. Maar Raja is gemaakt door een vrouw, dus hoe het dan zit weet ik even niet.


Ander werk van Sybille de Braak, de maakster van Raja. Vlnr Female torso, een beeld in oplage; Zwangere vrouw, in de koffieruimte van de UvA; De drie gratiën (1991)

Sybille de Braak (1947), is de maakster. Er is verbazend weinig over haar te vinden, behalve een her en der herhaald riedeltje dat ze in Duitsland is geboren, als kind met haar ouders naar Nederland verhuisde, kunstopleidingen volgde aan onder meer de Koninklijke Academie in Den Haag en haar eerste expositie had in 1980. Geen foto, niks. Een beeld moet voor zichzelf spreken, is een uitspraak uit het riedeltje, dat zou een verklaring kunnen zijn. Ook foto’s van ander werk zijn trouwens schaars, wat ik vind zijn vrouwelijke naakten. In een krant uit 1986 vind ik nog een advertentie voor een expositie van erotische kunst waar haar werk getoond wordt. Dus misschien moeten we er verder niet te moeilijk over doen en het toch ook maar in die hoek zoeken. Wel is het te hopen dat Raja dan inmiddels een beetje is schoongeregend, wij troffen haar aan met ontsierende klodders druipende witte vogelschijt op gezicht, schouders en borsten, met alle masculiene associaties van dien. Bij de kazerne staat ze dan wel niet meer, maar misschien kan de brandweer hier toch even wat aan doen. For old times’ sake.

We kwamen Raja tegen in Voorburg, bij De Lange Weg Naar Huis, onze wandeling van Schagen naar Den Haag en weer terug, tijdens de etappe van Den Haag naar Benthuizen, gelopen op zondag 27 februari 2022.



Raja stond vanaf 1987 voor de brandweerkazerne van Leidschendam. Toen in 2002 Leidschendam en Voorburg fuseerden tot één gemeente werd de brandweerkazerne opgeheven en werd Raja opgeslagen. Sinds 2018 staat ze, gerestaureerd en al, in de vijver van park ’t Loo in Voorburg.

Lees meer afleveringen van Kunst Onderweg in het archief

De wandelverslagen van De Lange Weg Naar Huis zijn te vinden in het archief.

Dwars door het Groene Hart

Van Benthuizen naar Bodegraven, een etappe De lange weg naar huis*, gelopen op zondag 24 april 2022

In Benthuizen openen we de dag met stroopwafels uit Zegveld. De lekkerste van Nederland, volgens onze oude Haagse vrienden, die ze speciaal voor ons in huis hebben gehaald. De vorige wandeling eindigden we bij hen aan tafel, met bier en een maaltijd, vandaag zwaaien ze ons uit aan het begin van onze tocht naar Bodegraven, met koffie en cake. En stroopwafels dus.
Net als vorige keer zullen we het vandaag zonder markeringen moeten stellen. Heen en weer klikkend op het web heb ik van de week een volgens mij best aardige route bij elkaar gesprokkeld, met Google Earth hier en daar vast een verkennende blik vooruit werpend om nare verrassingen te voorkomen – het gebied is nogal dunbezaaid met wandelpaden dus verkeerswegen zijn onvermijdelijk, maar al te druk moet het niet worden natuurlijk. Met een handgeschreven A4-tje vol straatnamen en aanwijzingen gaan we op pad en achteraf kunnen we zeggen dat dat allemaal perfect heeft uitgepakt.



Onder een vriendelijk zonnetje trekken we om te beginnen het Bentwoud in, een spiksplinternieuw natuurgebied met een ambitieuze naam dat zich uitstrekt tussen Zoetermeer en Boskoop, Benthuizen en Waddinxveen. Het is vanaf 2006 in tien jaar tijd aangelegd op de voormalige boerenakkers van deze droogmakerij, als bos, als recreatiegebied en als barrière tegen de almaar oprukkende verstedelijking van wat toch het groene hart genoemd wordt. Met achthonderd hectare en drie miljoen bomen zou je het Bentwoud het groene hart van het groene hart kunnen noemen, al is dat een lelijke zin. Het is nog pril allemaal, de tekentafel schijnt er nog een beetje doorheen, de schelpenpaadjes slingeren nog wel heel braaf door de langs een liniaal aangeplante en precies even hoge bomen maar het is een kniesoor die daar op let. Het ligt er mooi wel, en time is hier on our side. Bermen vol knalgeel koolzaad strekken zich langs slootkanten uit tot aan de einder, het fluitekruid wolkt de hoogte in, het frisse groen van uitbottende jonge boompjes licht op in de lentezon, steekt af tegen de helblauwe lucht, gevuld van vogelgeluiden. We zien een fitis op fotografeerafstand, een veldleeuwerik, kiekendieven, een buizerd, fazanten, futen.. Wonderlijk genoeg treffen we bijzonder weinig recreanten, ondanks het fantastische weer en de legio mogelijkheden. Maar het is zondagochtend, en we bevinden ons in kerkelijke contreien.



Aan het eind van het Bentwoud lopen we de buitenwijken van Boskoop in. Het Peppellaantje, dat afgezoomd met knotwilgen de naam ruimschoots eer aan doet, voert ons discreet achter de nieuwbouw langs, langs een smal watertje, over wat vermoedelijk nog een dijkje uit vroeger tijden is. Aan het eind ervan stuiten we op een watertoren, een voormalige watertoren, die ook inderdaad een zeer voormalige indruk maakt. Aan de voet van de gemetselde steel ligt, op zijn kop, de immens grote metalen tank die ooit tientallen meters hoog jarenlang trouw op zijn post heeft gestaan. Nu lijkt hij op het oog nog dienst te doen als schuur. Uit de gepleisterde bovenste rand van de toren steken rondom nog de balken, waardoor het lijkt of er zo’n Bedouin woestijnhuis bovenop staat. Het erf is afgezet met bouwhekken en zeil – wat er van te zien is geeft een wat vrijgevochten, alternatieve indruk. De associatie met krakers en hippies ligt op de loer, maar we weten het niet. Voor hetzelfde geld is er een renovatie in volle gang.



Iets verderop, maar nog wel in de schaduw van de watertoren, treffen we een meneer die de viooltjes in de berm tegenover zijn huis staat te verzorgen. Geheel in de stijl van Arnout Hauben, de populaire Belgische televisiewandelaar, groeten wij uitbundig en complimenteren hem met de gezellige aanblik van zijn bloemekes, in de hoop op een praatje. Dat kost verder weinig moeite, de meneer heeft er alle tijd voor. Ieder jaar plant hij viooltjes, vertelt hij. Weliswaar is de berm van de gemeente maar hij kijkt er immers wel op uit, vanuit zijn keukenraam. De buren nemen zijn initiatief niet over, zoals wij vragen, want meneer is er al jaren geleden mee begonnen en zoals wij kunnen zien is er in de rest van de straat nog niet veel gebeurd. Inderdaad is de berm verder begroeid met gras en paardenbloemen. Sinds er een keer een auto dwars over zijn bloemen is gereden, onthult de meneer, heeft hij een flink blok hout op de stoeprand vastgeschroefd, met lange stalen pennen. Met een schalkse blik schopt hij er tegenaan. Geen beweging in te krijgen. Nee, dat zal hem niet nog een keer gebeuren.
Van de watertoren weet hij te vertellen dat die vijftien jaar of misschien nog wel langer geleden door de gemeente voor een symbolisch bedrag verkocht is aan iemand die er een plan mee had. Maar dat er vervolgens niets mee gebeurde omdat de koper het geld niet had om zijn plannen ook uit te voeren. De gemeente ondertussen, graag voor een dubbeltje op de voorste rij, wilde wel dat de toren werd onderhouden en dat de watertank weer werd teruggeplaatst, daar werden meerdere rechtszaken over gevoerd. Wij denken stiekem dat de gemeente van het nu over de juridische balk gesmeten geld de toren misschien beter zelf had kunnen onderhouden, wanneer zij dat zo belangrijk achtte, maar goed, wat hebben wij er mee te maken. De eerste koper, vertelt de meneer onverstoorbaar verder, is inmiddels overleden en nu wonen er twee mannen in de toren waar hij verder geen mening over heeft, behalve dat het wel een beetje een rommeltje is.



Door het oudere gedeelte van Boskoop, met kapitale herenhuizen en villa’s enerzijds maar ook vervaarlijk achteroverhellende en armoeiig scheefgezakte huizen hier en daar, lopen we richting de stalen hefbrug, die al van verre boven alle bebouwing uitsteekt. Een beetje ramptoeristisch vraag ik me af of dit dezelfde is die een paar jaar geleden door slordig takelwerk op de huizen neerstortte, maar dat blijkt later die van Waddinxveen te zijn geweest, een paar kilometer verderop over de Gouwe.
Op een bankje onder de kerktoren zien we twee meisjes met een ijsco zitten. Als één man houden we onze pas in bij deze aanblik en besluiten woordeloos dat wij ook een ijsje willen, daar is het wel het weer voor vandaag. Omdat we op eigen kracht niet één twee drie een ijssalon ontdekken hebben we een goede reden de meisjes aan te spreken, met de vraag waar we terecht kunnen. Twee straten verder sluiten we aan bij een lange rij maar net als alle andere ijssalons is die van Boskoop met vlag en wimpel de beste van het land dus die moeite wordt beloond.



Als we Boskoop aan gene zijde van de Gouwe dan weer uitlopen komen we terecht in tuinbouwgebied. Boomkwekers, fruittelers, kassen. Het landschap, hadden we op de kaart al gezien, kenmerkt zich door vele lange, rechte vaarten langs smalle, al even lange en rechte akkers, die zich maar nauwelijks boven het water verheffen. In de buurt van de weg dan steevast een opslagloods met laag boven het water hangende laadplatforms. Als Noordhollanders associëren wij het met het duizend eilandenrijk bij de Broekerveiling, waar het er precies zo aan toe gaat, maar dan met kolen en andere groenten. Het is een vreemd landschap, waar functionaliteit al heel lang overheerst. Je kunt niet zeggen dat het mooi is, of lieflijk. Toch heeft het een zekere robuuste schoonheid. Recht toe recht aan. Onopgesmukt. Het helpt natuurlijk dat het schitterend weer is en de zon op een jonge lente neerschijnt. Met grauw en regenachtig weer of in de winter zou het er hier wel eens knap deprimerend uit kunnen zien. We lopen naast en over smalle asfaltweggetjes, de kaart had ons niet al teveel keus gelaten, het water is hier de alomtegenwoordige infrastructuur, maar het is zondag, als gezegd, en met de drukte valt het mee. Naar de grote vrijstaande huizen te oordelen gaat het de tuinders niet slecht. Al komen we ook langs schuren en loodsen die hun gloriejaren al wel een tijdje achter de rug hebben, maar die met hun afgetrapte rabbigheid toch weer meer aan de charme van het landschap bijdragen dan de witte bungalows met veel glas en brede oprijlanen.



Richting Reeuwijk Dorp gaat het dan. Over dijken die aan de ene kant misschien wel vijf meter boven het weiland uitsteken en aan de andere kant bijna tot aan de kruin in de wetering staan. Hollands waterbeheer in beeld. Het blijft een bijzonder gezicht.
Langs de Oude Reeuwijkerweg naderen we dan langzaam maar zeker het onvermijdelijke: de E30 en de E25, waar we onderdoor, langs en opnieuw onderdoor moeten. Asfalt in het groene hart. We hadden er tegenop gezien maar uiteindelijk gaat het allemaal heel soepel en lopen we zelfs tussen deze verkeersaders nog door een opmerkelijk landelijk stukje, het Reeuwijkerhout. Over tal van bruggetjes over evenzovele sloten kronkelt het linksom en rechtsom tussen de bomen door en het geraas van de snelweg laat zich aldus, buiten beeld gehouden, met een beetje goede wil, nog vrij makkelijk wegdenken als het ruisen van de zee. Na een tweede gang onder bulderende en tochtige viaducten door vinden we de Oude Bodegraafseweg die ons kalm en vriendelijk naar het eindpunt van de dag meandert.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het IJsselmeer. Zo lopen we van huis naar huis, in beide richtingen. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

Bekijk eventueel ook het fotoalbum bij deze wandeling

Lees meer afleveringen van De lange weg naar huis, in het archief

De wereld een beeldentuin

Kunst onderweg

Een beginnersfoutje was het eigenlijk. Zo begon het. Zo ontstond het idee, ooit, lang geleden. In de beeldentuin van het Kröller Müller museum, nota bene, hoe mooi kan het lopen..
Ik was in mijn eentje op fietstocht door Nederland, langs beeldenparken, -tuinen, -bossen en -routes. Ik was net weer vrijgezel, ik zat op de kunstacademie en ik was op zoek naar mezelf, een nieuwe versie van mezelf. Een nieuw leven, een doel, iets anders.. Ik stond open voor alles. Alles. En zo liep ik, in de beeldentuin van het Kröller Müller museum dus, belangstellend rondjes om een manshoge, vierkante sculptuur van geribbeld kiezelbeton waar een soort metalen roosters in verwerkt waren. Trachtend zijn zeggingskracht te doorgronden. Haar zijn te absorberen.
Tot ik ontdekte dat er geen bordje bij stond, zoals wel bij de andere sculpturen. Dat ik ook wel een beetje van het pad was afgedwaald. En daarna dat het dus ook helemaal geen sculptuur wás, waar ik zo interessant omheen liep te peinzen, maar de ontluchting van de kelder van het museum, of zoiets.
Een tikkeltje gênant natuurlijk, zeker voor een kunstacademiestudent, maar gelukkig had geen mens me gezien. Behalve ikzelf. Oók gelukkig, want daar was meteen het idee. Ik had hier iets dat niet als kunst bedoeld was, tóch als zodanig staan bekijken. En gewaardeerd. En dat maakte dus pas wat uit toen ik had ontdekt hoe de vork in de steel zat.
Een interessante kwestie. Wat zei dat over mij? Wat zei dat over kunst? Ik had geen idee, maar ik besloot ter plekke er een thema van te maken, voor de foto’s onderweg, op mijn fietstocht, dan kwam ik er allicht vanzelf wel achter.
Jaren geleden is dit allemaal. 1991, om precies te zijn. En sindsdien ben ik het blijven tegenkomen, op mijn pad. En fotograferen, al die jaren. GeenKunst, noem ik het. De catalogus op internet wordt almaar volumineuzer.



Goed, dan zou je dus denken dat je inmiddels door de wol geverfd bent. Een veteraan op het gebied. Dat je je niet meer laat foppen. Maar van de week gebeurde het opnieuw. Wandelend van Benthuizen naar Bodegraven stuitten we even buiten Reeuwijk Dorp, langs de Kerkweg, op een beeld. Een vierkante plaat beton, leuk diagonaal in de berm gelegd, met in elke hoek een kniehoge oranje-rode appelvorm. Een verwijzing naar de streek, dacht ik, we liepen immers door een gebied van tuinders en fruittelers. De betonplaat konden we dan zien als een fruitschaal waarin de oogst werd gepresenteerd maar die met zijn vierkante, ongepolijste functionaliteit misschien ook het industriële, het grootschalige karakter van de fruitteelt benoemde. In die termen probeerde ik het beeld te doorgronden. De Kerkweg werd geheel gerenoveerd en heringericht, was duidelijk te zien, dus misschien was het ter ere daarvan dat er een kunstwerk was geplaatst, die dingen gebeuren.
Ik liep er eens een rondje omheen en maakte wat foto’s voor de rubriek Kunst Onderweg op dit weblog. Een bordje stond er niet bij, er stond geen naam in het beton gekrast, nadere informatie ontbrak, maar dat heb ik in de loop van deze rubriek over kunst in de openbare ruimte wel vaker meegemaakt, dat maakt het alleen maar leuker. Thuis zou ik op internet eens zien wat ik te weten kon komen over het kunstwerk en zijn maker. Over het hoe en waarom.
Maar wat ik ook intikte als zoekterm, een halve avond lang, wijzer werd ik niet. Met geen woord, met geen pixel werd er gerept over dit beeld. Ten einde raad legde ik het voor aan een vriendin die in de omgeving van Reeuwijk woont en in de kunst zit bovendien, misschien kon zij me meer vertellen. En inderdaad. Zij lachte me hartelijk uit. Dit was geen kunst. Dit was een wandelbankje, om even op te zitten, onderweg. Er stonden er meer in de omgeving.
Tja.. nou ja, in elk geval heb ik weer een nieuwe aanwinst voor mijn GeenKunst catalogus. Het jammere was wel, achteraf, dat wij juist langs de Kerkweg even buiten Reeuwijk op zoek waren naar een bankje, om even op te zitten, want het was nog best ver naar Bodegraven.

Blader eventueel door de GeenKunst catalogus op internet

Lees meer afleveringen van Kunst Onderweg in het archief


Dit bericht werd ook gepubliceerd op Het Bewijs, weblog van een man van goede wil

Het is alles gekregen door Gods zegen

Van Den Haag naar Benthuizen, een etappe van De Lange Weg Naar Huis*, gelopen op zondag 27 februari 2022

Vanaf vandaag zijn we dan dus officieel op de terugweg, mijn zoon en ik. Onze zelfverzonnen langeafstandswandeling gaat van Schagen, onze woonplaats, naar Den Haag, ons beider geboorteplaats, en weer terug. Van huis naar huis in beide richtingen. Bijna precies drie jaar geleden vertrokken we voor de eerste etappe van De Lange Weg Naar Huis, zoals we de wandeling noemen. Nee, haast hebben we niet.



Langs de Noordzeekust liepen we naar beneden. We maakten een nostalgische tour door het Den Haag van onze jeugd, twee jeugden waar zo’n veertig jaar, een half leven tussen zit. En nu lopen we weer terug naar boven. Door het groene hart en langs het IJsselmeer. Deze etappe zal het naar Benthuizen gaan. Daar wonen oude Haagse vrienden die we mooi in één moeite door kunnen bezoeken, zij zullen ons vanavond ontvangen met een maaltijd en bier. En goed en vrolijk gezelschap. Een mooi vooruitzicht.
Met de trein reizen we naar het startpunt, in de toch bijzondere wetenschap dat we deze hele heenweg ook te voet hebben afgelegd. Vanaf het Centraal Station hebben we zelf een route uitgedokterd, we doen het zonder markeringen vandaag. Het is een risico want we zijn geen van tweeën behept met een goed ontwikkeld richtinggevoel maar met twee van alle gemakken voorziene telefoontjes op zak kan er ook weer niet zó veel fout gaan.



Het centrum van Den Haag ken ik niet anders dan in een permanente staat van herinrichting, sloop, opbreking, omleiding en bouwput. Het plein voor het station is al jaren afgetimmerd met houten platen en er lijkt alweer meer hoogbouw bij te zijn gekomen sinds mijn laatste bezoek. Het is grappig, vertel ik mijn zoon, dat Harrie Jekkers, een hem totaal onbekende Haagse grootheid, zich in 1982 al zingend afvroeg of dat Nieuw Babylon er nou eigenlijk wel zo nodig moest komen, in wat nog steeds als het Haagse lijflied mag gelden. Ik duid hem uit welk gebouw daar mee bedoeld werd. Een bruin detail in een immens gevaarte op torenhoge pilaren in de schaduw van naar de hemel reikende flatgebouwen. Babylon, heette dat gebouw destijds – het ‘Nieuw’ had Harrie er voor het metrum voor geplakt – en het was, het zullen de jaren 70 wel weer geweest zijn, het summum van megalomane klatergoudluxe. Ik vind het nog altijd merkwaardig dat hoeveel er gebroken, gemoderniseerd en veranderd mag zijn in dit stukje Den Haag, uitgerekend dit spuuglelijke Babylon de moeite van het behouden waard werd geacht. Dat het vele malen grotere monster dat er nu om- en overheen is gebouwd inderdaad New Babylon heet kan niet anders dan een knipoog naar Harrie Klorkestein zijn. Haagse humor, dat dan weer wel.



Ook de hertenkamp tegenover het station is blijkbaar onderdeel van het grote plan en wordt ernstig op de schop genomen. Er staan hekken omheen, de bomen hebben houten jurken aan om ze te beschermen tegen het zwaar materieel dat hier blijkbaar rondrijdt. Andere bomen zijn rücksichtslos gekapt. Het is een slagveld en het biedt een treurigmakende aanblik. Er zal wel een reden voor zijn, nemen we maar aan, en hopen dat het een goede is. We lopen erlangs in plaats van erdoorheen en draaien over de Utrechtse baan het Haagse Bos in. Waar op de vroege en frisse zondagochtend behoorlijk gesport, gerend, gefietst en bewogen wordt. Mensen wandelen met hun hond, gezinnen laten de kinderen uit. Wat een heerlijkheid, vinden we allebei, zo’n enorm park midden in je stad, waar je kunt wandelen en mijmeren en tot rust kunt komen. Vreemd dat juist ook een park je een grotestadsgevoel kan geven. Vreemd ook dat het na onze verhuizing naar het platteland juist het groen en het bos is dat ik mis, van de grote stad.
Voor paleis Huis ten Bosch, waarvan we ons tegen beter weten in afvragen hoeveel vergeefs naar betaalbare woonruimte zoekende jongeren je erin zou kunnen huisvesten, slaan we rechtsaf, richting Voorburg en Leidschendam. Langs zwembad Overbosch, waar ik als tiener veel in het buitenbad kwam, in de lange, lege zomers die we toen nog gratis kregen. Ik herinner me de kleedhokjes met de houten klapbankjes en de ruwe stoeptegels aan je blote voeten. De strenge badmeesters. En de eeuwige vraag of je genoeg geld had om na afloop nog zo’n keiharde, in je mond langzaam uit elkaar vallende dextroselolly te kopen. Langs sportvelden waar op hele en halve veldjes fanatiek gevoetbald wordt, door grote kluiten jongetjes en meisjes, met roepende coaches langs de lijn. In de korte tijd dat wij er langs lopen wordt er zó vaak gescoord dat we enorme uitslagen voorspellen.



Aan het eind van een lange laan waarlangs de nodige hoge bomen zijn omgewaaid bij de laatste stormen zien we het steeds groter wordend silhouet van een molen opdoemen, tegen de lage zon. De Nieuwe Veenmolen, blijkt dat te zijn. Van 1654, volgens het bord in de top. Hij staat hier nu wat anachronistisch uit de toon te vallen, van alle kanten belaagd door met graffiti vervuilde spoorwegviaducten, een betonnen fietstunnel, inmiddels ook al weer oude nieuwbouwwijken, een nagelnieuwe zonnepanelenweide en grootstedelijke verkeersaders, maar ooit, eeuwen geleden, stond hij hier ver buiten de stad de veenpolder droog te malen, het valt niet meer voor te stellen. Leuk om te lezen dat er ook in de 17e eeuw al gesteggeld werd tussen partijen met tegenstrijdige belangen en wie zal dat betalen. Notabelen met buitenplaatsen in de omgeving hadden er weliswaar belang bij dat de boel werd bemalen maar wilden geen molen in hun achtertuin en er zeker niet voor betalen. Eén van de heeren wilde alleen van zijn bezwaren afzien onder het beding dat de hoge bomen langs zíjn tuinpad er nooit of te nimmer voor hoefden wijken, wat met het oog op de windvang dan misschien wel handig zou zijn geweest. Nu zouden we een dergelijk standpunt als groen en milieubewust weten te waarderen, destijds dacht men daar waarschijnlijk anders over. Maar hij kreeg wel zijn zin, en dat zou dan vandaag de dag weer anders uitpakken.



Onder de spoorlijnen door betreden we park ’t Loo, een langgerekt en waterrijk plantsoen met veelsoortige bebouwing aan weerszijden. De krokussen staan hier al uitbundig in bloei en zoals het een deftig park betaamt staat er op gezette plekken een beeld, en zoals het de modernere beelden betaamt zijn we er soms niet honderd procent zeker van dat het ook als kunst bedoeld is, maar blijkt achteraf van wel. Zo zien we bijvoorbeeld in een nogal onaanzienlijk watertje direct onder de spoorbaan een grote rode kroon. In de meest eenvoudige vorm. Een soort driedimensionale tekening in het water. Een nijlgans zit erop te schijten. De uitleg die we zoeken vinden we niet. Vanaf een zo te zien vers aangelegd uitzichtpunt dat we beklimmen, zien we een tweede exemplaar. Ditmaal is het een gestileerde olifant, denken we. Ook rood. Ze horen duidelijk bij elkaar, wat doet vermoeden dat het inderdaad kunst is, maar voor hetzelfde geld is het het bedrijfslogo van een aanpalende onderneming. Of van het grondwerkersbedrijf dat het uitzichtpunt heeft aangelegd. Weer thuis op internet blijkt het zelfs een drieluik te zijn, waarvan we deel drie, een tweede olifant, dus hebben gemist. En inderdaad kunst. Het is een ontwerp van Toine van Wieringen, lezen wij, de landschapsarchitect die dit gedeelte van het park ook heeft ontworpen. En het refereert aan twee olifanten, Hans en Parkie, die hier in de 18e eeuw per VOC schip uit toenmalig Ceylon werden afgeleverd op bestelling van stadhouder Willem V, voor de privédiergaarde die hij er op deze zelfde plek op nahield. Vandaar dus de kroon. Mijn gedachten waaieren heel even uit naar Hansken, de beroemde olifant die een aantal keer door Rembrandt werd getekend, maar dat was een eeuw eerder.



Het vers aangelegde uitzichtpunt voorziet in een lange, licht meanderende glijbaan waarmee je weer terug zou kunnen naar de begane grond. Heel even zie ik mijn zoon hier te stoer voor zijn, maar dan bezwijkt hij voor de verleiding. Uiteraard kan ik dan niet achterblijven, als eeuwig jonge vader. Een passerende wandelaar met lederen hoed beziet het tafereel met een glimlach en geeft het internationaal bekende gebaar van goedkeuring.
Aan de andere kant van het park lopen we dan een beetje op de bonnefooi verder langs de lommerrijke lanen van Voorburg, met kapitale vrijstaande huizen en enorme tuinen en oprijlanen achter monumentale toegangshekken met camerabewaking, richting de onderdoorgang van de A4, waarvan we ongeveer weten waar die is. We steken de Vliet over en volgen die tot in oud Leidschendam, waar de terrassen rond het sluizencomplexje weer als vanouds goedgevuld zijn. Wij vinden ook een plekje onder de zon en zien het allemaal eens een tijdje aan. Een ophaalbruggetje, een veelhoekige kerk, gedeeltelijk wit, charmante oude gebouwtjes, een komen en gaan van fietsers en ander volk.



Door het tunneltje onder de A4 door verlaten we de stad en betreden de weidsheid van de polder, toch een soort van onverwachts, deze abrupte overgang. Linksaf gaat het richting Stompwijk. Het is een druk bereden weg die bijna zonder overgang aan het water ligt, de Stompwijkse vaart. Ik herinner me dat hardop van vroeger, dat ik hier fietste met mijn ouders, op een uitje, en dat ik dat eng vond als kind, zo vlak langs dat water, op mijn jongensfiets. Nu we er zo langs lopen bekruipt mij een beetje datzelfde gevoel, zeker wanneer er auto’s voorbij suizen. Regelmatig moeten twee tegengestelde auto’s elkaar juist passeren op de plek waar wij lopen en moet er voor ons geremd, moet er voor ons stilgestaan, het is een smalle weg. Maar de mensen zijn het blijkbaar gewend, boze gezichten krijgen we niet en onze groet wordt in het gemeen beantwoord. We lopen hier dan ook in godvruchtig gebied. Op een ophaalbrug – alle huizen die hier links aan de vaart staan hebben een eigen ophaalbrug – staat het in schoonschrift te lezen: Het is alles gekregen door Gods zegen. Het rijmt, dus het moet waar zijn. Dat zou je dan als nederigheid kunnen opvatten, filosoferen wij, deugdelijke ootmoed, die de eigen bijdrage, de inspanning, de prestatie, de moeite en wat al niet verwaarloosbaar acht, omdat het zonder Gods zegen niet zou zijn gelukt. Maar net zo goed kun je het als hooghartigheid zien. Dat deze mensen zich blijkbaar hoger achten dan anderen. Dat zij goed genoeg zijn voor Gods zegen, waar anderen het met minder moeten stellen. Want er staan mooie, oude en glanzend onderhouden boerderijen tussen, ook zeer grote en duidelijk nieuwe huizen, er wordt hier en daar voortvarend gebouwd, modern of in retro-boerderijenstijl, maar er staat ook heel wat moois en monumentaals te verpieteren en langzaam maar zeker in te storten. Erven blijkbaar waar God de handen vanaf heeft getrokken. Of misschien, speculeren wij, is het lucratiever de boel maar te laten instorten en dan de grond weer leeg te hebben. Omdat de lege grond meer opbrengt. Omdat onderhoud of renovatie, omdat behoud te duur is. Gods schoorsteen moet ook roken tenslotte, God is ook niet gek.



In één van de boerderijen die er erbarmelijk aan toe zijn – het dak gedeeltelijk zonder pannen, alle schuren eromheen verzakt en kapot, met half weggewaaide dakbedekking die om te beginnen al tijdelijk was – zien we achter het met gordijntjes omzoomde woonkamerraam toch nog een eettafel staan, met stoelen eromheen. Een kastje tegen de muur, een plantje in de vensterbank. Geen teken van leven. Wij kunnen ons nauwelijks voorstellen dat hier nog iemand woont. Van onze vrienden horen we die avond dat dat echter weldegelijk het geval is. Hoe is het mogelijk, denken wij. Hoe is het mogelijk dat geen gezegende naaste zich daar blijkbaar om bekommert.
We zijn blij wanneer we na verloop van tijd rechtsaf de Stompwijkse vaart kunnen verlaten en onze weg verder over fietspaden kunnen vervolgen. We lopen een tijdje langs de ei-vormige Zoetermeerse meerpolder. Het is hier overal goed te zien dat het water in de vaart meters hoger staat dan de weilanden en het water in de slootjes. Hier en daar staat nog een rijtje van drie molens, al of niet afgeknot, die duidelijk maken hoe het water hier in vroeger tijden in drie gangen steeds verder naar boven werd gemalen, een karwei dat tegenwoordig wel computergestuurd en elektrisch geklaard zal worden.
Voordat we Benthuizen bereiken passeren we een aantal brede plassen die als recreatiegebied fungeren. We zien strandjes die nog verlaten zijn, een vol terras bij het pannenkoekhuis, een vol parkeerterrein, prullenbakken waar je kijkt, veel mensen met honden. Niet echt interessant om door te wandelen. Onze aandacht wordt dan ook getrokken door een hek met een bord dat waarschuwt voor drijfzand en levensgevaar. Er komt juist een jongeman met een baard en een brede, wat hemelse glimlach vandaan die ons verzekert dat het goed te doen is, achter het hek. Wij zijn zo gebrand op dit avontuur dat we ons geen twee keer bedenken en er pas later achter komen dat we hiermee een verkeerde afslag hebben genomen. Langs het recreatiegebied moeten we een stukje terug en beklimmen dan het laatste dijkje van de dag, het dijkje dat ons Benthuizen binnen voert, waar wij ontvangen worden met thee, bier, een maaltijd en een genoeglijke avond.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het IJsselmeer. Zo lopen we van huis naar huis. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

Lees ook eerdere afleveringen van deze wandelingen in het archief

Bekijk eventueel het fotoalbum bij deze etappe

Tante Toetie en tante Pop

Kunst onderweg

Het lijkt er toch echt even op dat we in de rij moeten gaan staan om ze te bekijken, en te fotograferen, de Indische Tantes. Twee dames zijn ons net voor, als we de Frederik Hendriklaan oversteken posteren zij zich vlak voor onze neuzen voor het beeld. Zou het zó populair zijn, vraag ik mij af? Ik had het nooit eerder gezien, en ik loop nog wel op mijn geboortegrond, maar goed, dat zegt ook niet alles, zo vaak kom ik hier niet meer. De dames vragen ons zelfs of wij een foto van ze kunnen maken, met de Tantes, de telefoon wordt al uitnodigend uitgestoken, ze stellen zich al aan weerszijden van het standbeeld op, glimlachjes op de automatische piloot. De bronzen Tantes, in hun lange jassen, hun maar half gevulde boodschappentassen aan de arm, kijken elkaar eens meewarig geamuseerd aan en denken er het hunne van, van dit moderne gedoe. Je kunt ze bijna met hun tongen horen tutten, van tuttuttuttuttut adoe.



Ze moeten inmiddels minstens honderd zijn. Van de eerste generatie zullen er toch niet veel meer rondlopen, vrees ik. Zelfs niet in Den Haag, toch de weduwe van Indië, zoals het postkoloniaal cliché luidt.
Na de tweede wereldoorlog en na de onafhankelijkheidsverklaring van Indonesië verhuisde een groot aantal Indische mensen – mensen van gemengde afkomst, geboren in Indonesië als nakomeling van een Indonesische/Aziatische en een Nederlandse ouder – met hun gezinnen naar Nederland, berooid en ontheemd. Een uittocht van honderdduizenden mensen. Je zou het ook vluchten kunnen noemen. Velen hadden de oorlog in Japanse kampen doorgebracht. Velen werden gedwongen te verhuizen omdat zij in dienst van de Nederlandse overheid waren geweest en in onafhankelijk Indonesië niet werden geaccepteerd. Velen waren hun leven niet zeker. Ze kwamen met een Nederlands paspoort en een Nederlands verleden naar ons land maar waren nou ook weer niet per se heel welkom. Veel van deze gezinnen vestigden zich in Den Haag en zo werd de Indische cultuur in deze stad een vast en uiteindelijk ook geaccepteerd en zelfs gewaardeerd onderdeel van het straatbeeld, zeker ook hier in het Statenkwartier, waar de Tantes nu staan. Daarmee raakt het beeld aan onze koloniale geschiedenis en zou aldus ook zomaar onderwerp van verhitte discussie kunnen zijn. Ik geloof echter niet dat dat het geval is en dat moesten we ook maar zo houden, verhitte discussies zijn er al genoeg.



Het beeld staat hier op initiatief van de schrijfster Yvonne Keuls (1931). Voor haar tachtigste verjaardag kreeg zij, in 2012, van Den Haag de Cultuurprijs, een bedrag van 25.000 euro. Ze wist meteen wat ze met dat geld wilde doen, lees ik, namelijk de stad een bronzen sculptuur schenken. Dat klinkt heel nobel, en dat is het ook, al is het ook een voorwaarde die aan de prijs verbonden is. De ontvanger bepaalt waar het geld aan wordt uitgegeven, ten behoeve van de cultuur in de stad. Na ampel beraad besloot Yvonne Keuls tot een monument voor haar Indische tantes, en daarmee voor alle Indische vrouwen, die met veel pijn en moeite en eeuwigdurende heimwee een nieuw leven hebben moeten opbouwen, in een koud en kil nieuw vaderland, en er altijd met humor en levenslust de schouders onder hebben gezet. Aldus, vrij geïnterpreteerd, Yvonne Keuls. Overigens bleek de 25.000 euro niet toereikend om het beeld te realiseren en startte zij een crowdfundingactie om de ontbrekende 6.000 gesponsord te krijgen. Over je schouders eronder zetten gesproken.
Ook in veel van haar verhalen spelen haar tantes een hoofdrol. In haar boek ‘Alle Indische tantes’ (2007) beschrijft ze hoe vijf eigengereide dames, tante Toetie, tante Prul, tante Iesje, tante Non, tante Mekkie en tante Bel, zich blijven verbazen over de Hollandse manier van doen en laten. Een beetje zoals de bronzen tantes naar ons toeristisch fotografie-gedoe hebben staan kijken. Dat sfeertje heeft de kunstenaar dus goed getroffen.


Kunstenaar Loek Bos en schrijfster Yvonne Keuls bij het schaalmodel van de Indische Tantes.

Loek Bos, is die kunstenaar. En hij bedacht dat het twee tantes moesten zijn, in plaats van één. Met twee, zo zegt Loek Bos, is er interactie, een relatie, en ontstaat er eerder een wisselwerking met het publiek. Van de tantes, tante Toetie en tante Pop in dit geval, is eerst een schaalmodel geboetseerd. Na de bewonderende goedkeuring van Yvonne Keuls – ‘ik herken er zelfs mijn moeder in’ – werden ze op de bedoelde grootte opnieuw gemaakt en in brons gegoten. Sinds 2013 staan ze nu op het Frederik Hendrikplein. Precies op de plek, zo wil het toeval, waar haar moeder de kleine Yvonne Keuls, wanneer ze haar om een boodschap had gestuurd op de Fred, nog net kon zien, vanuit het raam van Pension Louise, waar het gezin zijn intrek had genomen na aankomst uit Indonesië.
Eigenlijk was het de bedoeling dat Loek Bos (1946) priester zou worden. Na de lagere school bezocht hij zelfs het seminarie. Vreemd eigenlijk als je bedenkt dat zijn vader al conservator was aan het museum van reproducties van beeldhouwkunst. Wat zou je je zoon dan nog naar het seminarie sturen. Maar goed, wat er precies gebeurde vermeldt de geschiedenis niet, het liep anders, Loek Bos liep zijn eigen pad. Na een opleiding aan de Haagse Koninklijke Academie combineerde hij het kunstenaarschap met het onderwijs, als leraar handvaardigheid en kunstgeschiedenis, in 1990 neemt hij definitief de stap naar de kunst. Als beeldhouwer, schilder en tekenaar. In opdracht en als vrij kunstenaar. Groot werk en klein werk. Zijn inspiratie vindt hij overal om zich heen. In de krant, op straat, in het theater, in boeken en zijn fantasie. Met een voorliefde voor mensen. Mensen en hun gedoe. Doorbreken deed hij in 2003, met zijn beeld van Toon Hermans, voor de gemeente Sittard. Daarna portretteerde hij meer beroemdheden in brons. Aad Mansveld, Paul van Vliet, Anne-Wil Blankers. Louis Couperus. En tante Toetie en tante Pop dus.


Ander werk van Loek Bos. Vlnr Toon Hermans, 2003, in Sittard. Advocaat, vrouw. Aad Mansveld, 2007, in Den Haag.

Lees ook andere afleveringen van Kunst Onderweg in het archief

Van nostalgisch belang

Een etappe van De Lange Weg Naar Huis*. Een rondwandeling door Den Haag, gelopen op zondag 30 januari 2022.

Vandaag zijn we officieel op de helft van onze zelfverzonnen langeafstandswandeling. Van Schagen, onze woonplaats, naar Den Haag, onze geboorteplaats, en weer terug. Van huis naar huis in beide richtingen. Vorige keer kwamen we al aan in Den Haag, bij het Kurhaus – wat volgens kniesoren eigenlijk op Scheveningen is natuurlijk – vandaag lopen we een historische wandeling over onze geboortegrond, om volgende keer de weg terug naar het Noorden aan te vangen, door het Groene Hart en langs de Zuiderzee. Het is niet zozeer een Haags historische route die we volgen, we lopen langs plekken en gebouwen van nostalgisch belang. Plaatsen die een rol hebben gespeeld in onze levens. Omdat ik nou eenmaal ouder ben dan mijn zoon, en ook langer in Den Haag heb gewoond, zijn dat meer plekken uit mijn leven, en zijn de plekken uit zijn jonge leven automatisch ook plekken uit het mijne, maar dat maakt allemaal niet uit, het belooft een mooie dag te worden. Ook omdat het weer zijn zegen geeft met een bijna lente-achtig zonnetje, waar we hier en daar zelfs even in kunnen zitten. Op een bankje. Of sinds kort ook weer een terras. En dat terwijl morgen Corrie over ons land zal razen en ook Haagse bomen zal vellen. Het is vandaag nog nergens aan te merken.



De auto parkeren we toepasselijk gratis op de Adriaan Goekooplaan en we nemen tram 1 naar het Kurhaus. Heerlijk, een Haagse tram. Over de boulevard, met rechts het strand en zijn nog in onttakeling verkerende strandtenten beneden ons, lopen we richting de haven, die de lange armen een schuimende branding in steekt. Een torentje groen en een torentje rood.
Mijn zoon verbaast zich er hardop over dat er niet gesurft wordt, op deze fantastische golven, er klinkt nog net geen spijt door in zijn stem. Er lijkt sowieso niet veel volk op de been, het waait en de wind is koud, maar bij de havens is het plotseling druk. Verse gezinnen, met kinderen op fietsjes en skateboards, goed gekapte en hip geschoren vaders die zich uitsloven met hun duur geklede kroost. Jonge mensen staan onder deskundige begeleiding in groepjes te buigen en te strekken, te springen en te squatten, of hoe het ook allemaal mag heten, anderen zitten op het terras van de herwonnen vrijheid te genieten. Er is een hoop grootsteedse reuring kortom, en we zijn het er over eens dat dat in ons kleine stadje in de provincie nog wel eens kan ontbreken.



Langs de havens, waar de aftandse industriële treurigheid die ik mij er bij herinner grotendeels heeft plaatsgemaakt voor hippe appartementencomplexen en horeca, lopen we naar de Westduinweg, waar ik op mijn 18e, het ouderlijk huis ontvlucht, onderdak vond boven een chemisch stomerij. Ik kreeg een afgedankte braadpan, een prullenbak en een theedoek mee, de verhuizing kon ik destijds lopend af. Ik duid mijn zoon uit welk raam mijn kamer en welk mijn keuken was. Douchen moest ik beneden achter het winkeltje doen, buiten bedrijfsuren. Thuiskomen deed ik tussen de sissende en stomende apparaten door, de lucht van perchloride was alomtegenwoordig. Maar ik was wel vrij. En de eerste in mijn vriendengroep met een zelfstandige woonruimte, die al snel een zoete inval werd voor nachtelijke bijeenkomsten zonder ouderlijk toezicht. Ik betaalde het ook in die dagen al belachelijk lage bedrag van zestig gulden per maand – voor mijn zoon reken ik dit snel om naar dertig euro – het was de stomerij van de ouders van een toenmalige vriend die zich mijn lot hadden aangetrokken. Toen de vriendschap na verloop van tijd plotseling wat bekoelde werd ik er met een smoesje net zo makkelijk weer uitgewerkt, maar ik geloof dat ik dat destijds ook eigenlijk wel logisch vond.
Door de Burgemeester vd Werfstraat, waar mijn opa volgens de overlevering een tabakswinkel had waarvan de voorraden hem wel eens door de hongerwinter zouden kunnen hebben geholpen, lopen we verder het Geuzenkwartier in, het kleine broertje van het Statenkwartier. Hier staat, in de Van Lumeystraat, nog altijd mijn geboortehuis. Hier woonden mijn ouders, pasgetrouwd, eind jaren vijftig, begin jaren zestig, in tijden van woningnood, in bij mijn opa en oma. In een piepklein bovenkamertje stond mijn wiegje. Ik heb mij er later nog wel eens in staan afvragen hoe ze het in vredesnaam voor elkaar kregen allemaal. Mijn oudste zoon trekt heden ten dage zijn neus al op voor huisjes van twee verdiepingen met twee slaapkamers, een zolder en een keuken als de badkamer wat verouderd is. Ook in tijden van woningnood. En wij vinden dat misschien een beetje jammer, maar ook weer niet echt raar of onbegrijpelijk. Het kan verkeren. Hoewel je van de andere kant zou kunnen zeggen dat ook hij dus bij zijn ouders inwoont, op een piepklein bovenkamertje, waar met de beste wil van de wereld niet eens plaats zou zijn voor een wiegje. Nogmaals, het kan verkeren.
Twee deuren verder in dezelfde straat, wijs ik mijn zoon, woonde ons gezin in mijn tienerjaren, met drie jongens, in een veel riantere bovenwoning. Die mijn vader jarenlang met groeiende tegenzin eigenhandig en eigenwijs in zijn eentje grondig en ingrijpend verbouwde en renoveerde naar de smaak van de jaren zeventig. Waar ons gezinsleven, misschien mede daardoor, al snel ontspoorde tot een moeizaam, zwaar en kil gebeuren dat ik op 18 jarige leeftijd dus ontvluchtte, met een braadpan, een prullenbak en een theedoek.



Langs het Gemeentemuseum, dat tegenwoordig Kunstmuseum genoemd wenst te worden, wat ik persoonlijk nogal een infantiele benaming vind, lopen we naar park Sorghvliet, dat mijn zoon op zijn lijstje had staan. Ik kwam er vroeger vaak. Eerst met mijn dochter, later ook met mijn jongens. Een geheel ommuurd en bewaakt stukje bos waar het verboden was voor honden, wat ik altijd als een enorm voordeel heb gezien. Je moest er een jaarkaart voor aanschaffen om toegang te krijgen en er liep een strenge boswachter rond die serieus werk maakte van het handhaven van de talloze regels en verboden, al liet hij er wel altijd zijn eigen hond los rondlopen. Graag zouden we hier vandaag nog eens een rondje wandelen om het met onze herinneringen te vergelijken. Maar aan de poort is de laatste twintig jaar in elk geval niets veranderd. Er staat een onvriendelijk gesteld bord dat in twee talen maar weinig woorden verbiedt het park zonder kaart te betreden en verderop staat duidelijk zichtbaar de strenge boswachter te controleren, op deze eerste mooie lentedag wandeldag. Wij vertrouwen niet op onze mooie blauwe ogen, noch op ons talent voor zoete broodjes, wij durven het niet aan. Het is niet anders.



Door de Scheveningse bosjes, langs het Vredespaleis, over de Groot Hertoginnelaan langs het beeld van Eline Vere, de Thomsonlaan en de Fahrenheitstraat, op de Valkenboskade het bekende hoekje om, de Sleedoornstraat in. Hier werd mijn jongste zoon geboren. In ons eerste koophuis. Een portiekwoning op de tweede verdieping. Een zogenoemde tussenwoning, waarin je rekening diende te houden met buren aan alle kanten en last had van buren aan alle kanten. Van buiten is het nog steeds hetzelfde rustige straatje, zien we. De boom van mevrouw Spaans, waarvan ze altijd klaagde dat de afgevallen naalden zo naar binnen liepen, staat er nog. Of dat voor mevrouw Spaans zelf ook geldt, weten we niet zeker. Even spelen we met de gedachte om aan te bellen, bij onze oude huis, met de vraag of we misschien.. We zien dat er iemand thuis is, maar besluiten dan verstandig dat dat in tijden van corona wellicht niet zo gepast is.
Met tram 12 rijden we, net als we vroeger een tijdje deden, naar de basisschool waar zowel mijn dochter als mijn jongens op hebben gezeten, op het randje van Transvaal, een andere wereld ten opzichte van het Den Haag waar we tot nog toe in liepen. Het is druk op straat, overal staan groepjes mannen rokend bij elkaar, voor kleine winkeltjes op de straathoek, druk gebarend en lachend nemen ze het leven door. Het oude schoolgebouw is niet veranderd, het ziet er nog altijd scharrig en weinig onderhouden uit. Toch koesteren we er allebei warme herinneringen aan. Zonder enige twijfel was dit de leukste school van Den Haag. En misschien nog wel.



Nu is het niet ver meer naar de Nunspeetlaan, waar ik woonde van mijn 2e tot mijn 12e. Mijn onbezorgde jeugd. Hier speelde ik met mijn broertjes, in het omheinde perkje voor de deur, maar als je tussen de struiken ging werd er iets van gezegd. Hier rolschaatste en stepte ik blokjes om over de stoep. Hier parkeerde mijn vader zijn bescheiden Opel Kadett achter de rode Opel Admiral van de buurman. Op iedere straathoek zat een winkel, vertel ik mijn zoon. Hier de bakker, daar de kruidenier, de groenteboer. Op deze hoek mijnheer van Beijeren, voor melk, boter en eieren, wat we grappig vonden rijmen. Kwam ook nog langs de deuren, met zijn ijzeren hond, maar mijn moeder vond hem te duur. In die garage werden aardappelen verkocht door een man in een stofjas, met een pet op, en handschoenen zonder vingers. Bintjes, Eigenheimers, Doré’s.. De aardappelen werden uit de weegschaal in een meegebrachte mand gestort, een oude krant op de bodem. Het was er altijd donker en koud.
Een door en door doorsnee Hollandse spruitjesluchtbuurt was dit destijds, waar de vaders naar hun werk gingen en de moeders huisvrouw waren. Hoofddoeken om de permanentjes geknoopt, plastic regenkapjes. Aangeveegde stoepen en portiektrappen. Nu dragen de vrouwen er ook hoofddoeken. Staan de Mercedessen twee rijen dik geparkeerd. Een matig geschoren meneer staat zijn portiek te vegen, tree voor tree. Het is mijn portiek bovendien, we staan er al een tijdje te kijken, ik sta er al een tijdje naar te wijzen om mijn zoon te vertellen hoe het was. De meneer woont in het huis onder het onze, zie ik. Het huis van de onderbuurvrouw, mevrouw van der Ark. Tante Ark, noemden wij die. Op woensdagmiddag keken we daar televisie, want die hadden we toen nog niet. Haar zoon had kinderverlamming gehad.
De meneer heeft ons wel gezien maar trekt zich er weinig van aan. Toch voel ik mij na een tijdje genoodzaakt de niet bestaande kou uit de lucht te nemen en uit te leggen waarom wij hier zo naar misschien wel zijn huis staan te kijken. De man haalt zijn schouders op. Hij spreekt geen Nederlands, begrijp ik. Ook geen Engels of Duits. Frans durf ik al niet meer te vragen. Pahap, bromt mijn zoon, hij geneert zich, ik zie verdomd dat hij bloost. Maar ik vind het wel grappig en bovendien is de meneer inmiddels de trap op gestommeld om versterking te halen. Al snel is het portiek gevuld met een heel gezin, nieuwsgierig naar wat de Hollander te vertellen heeft. Eén van de kinderen treedt op als tolk en vertaalt mijn natuurlijk niet al te interessante verhaal voor zijn vader. Die lacht er wat schaapachtig bij, haalt zijn schouders nog maar eens op en laat vertalen dat er nu andere mensen wonen. Mijn beurt om schaapachtig te lachen.
Als we een blokje om lopen komen we langs het huis van mijn andere oma, naar wiens te vroeg overleden man ik ben vernoemd. Ik moet even nadenken over het huisnummer. Hier stalde ik mijn fiets, toen ik die op mijn 10e gekregen had. Elke schooldag twee keer door de gang en de keuken naar de schuur in de achtertuin.
Van daar lopen we dan nog de route die ik meer dan vijftig jaar geleden dagelijks heen en weer liep naar mijn lagere school, aan de Amerongenstraat. Een lange, lange wandeling in mijn herinnering, maar vandaag valt het wel mee. Dat het gebouw er niet meer staat is geen verrassing, dat had ik eerder al gezien, dat had me eerder al geschokt.
Tot slot dan nog even naar de kinderboerderij in het Zuiderpark. Als we er eenmaal tussen de schapen staan realiseer ik me dat dit niet de kinderboerderij is waar ik met mijn kinderen altijd heen ging, zoals ik dacht. En schapen zien we in Schagen genoeg. Op een bankje in de zon evalueren we de dag, smeden we plannen voor de terugweg naar boven en kijken we even welke tram we moeten hebben om terug bij de auto te komen.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het IJsselmeer. Zo lopen we van huis naar huis. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

Lees eerdere afleveringen van deze serie in het archief

Bekijk eventueel ook het fotoalbum bij deze wandeling

Van vissers en Romeinen.. maar wie is Hendrik Aalders?

Kunst onderweg

Komend uit het noorden steken we in Katwijk de Oude Rijn over en betreden zo het Romeinse Rijk. Het Romeinse Rijk van eeuwen geleden welteverstaan, waarvan de Rijn in de beginjaren van onze telling de noordelijke grens was, de zogenoemde Limes. Nu is er weinig Romeins meer aan, aan wat we hier zien aan kustbebouwing en beton. Net als het rechtgetrokken en tussen sluizen opgesloten uitwateringskanaal dat we oversteken nog maar nauwelijks aan de Rijn doet denken. Er zijn dan ook tweeduizend jaar overheen gegaan, dus wat wil je?
Dat ik er toch over begin is niet vanwege ons diepgeworteld historisch besef, welnee.. we hebben nog geen idee, we wandelen gewoon. Het komt door een beeld dat hier staat, tussen duinen, kanaal en zee. Tussen badplaats en parkeerterrein. Een beeld dat wij niet één twee drie kunnen duiden, zonder bordjes of informatiepanelen.



Op het asfalt staat een forse tafel van cortenstaal, een ronde tafel met een stevige rand waaruit een tekst is gesneden. “Kalla’s toren, hier geboren, zocht Neptunus toorn, de hele zee zou hij bezitten en vechten om het huis te Britten”, lezen we terwijl we een rondje om het beeld maken. Hmm.. Neptunus kennen we wel, de god der zee, wiens toorn je waarschijnlijk beter niet kunt zoeken, maar verder komen we niet.
In het midden van het tafelblad is een strak geometrische tekening uitgesneden. Centraal daarin lijkt een hoofdletter E te staan. Is het een logo? Van de sponsor wellicht, die het beeld mede mogelijk maakte? Nee, want die heeft, zien we nu, een eigen bordje, bescheiden op de grond voor het beeld bevestigd. Oostingh staalbouw, voor wie het weten wil.
Aan de rand van het tafelblad staan drie groepjes figuren in groen gepatineerd brons. Het zijn er eenentwintig, maar het zijn geen drie groepjes van zeven. Ten opzichte van de tafel waar ze op staan zijn ze niet heel groot. Gezichten hebben ze niet, verder zijn ze geheel figuratief. Twee ervan zitten op de grond, de rest staat in allerlei houdingen samengeschoold, sommigen met stokken in de hand. Het lijkt soms of ze dansen, maar het kan ook zijn dat ze boos op de grond stampen. Anderen staan er meer gelaten afwachtend bij. Tussen hun voeten – dragen ze nou klompen? – liggen schelpen, ah.. ze staan dus op het strand. Gekleed in wijde broeken en halflange jassen. Oliejassen, denken wij, we zijn in Katwijk aan Zee, het zullen vissers zijn. Vissers die aan de rand van de zee staan te overwegen of ze Neptunus’ toorn zullen trotseren vandaag. Vissers die wachten op andere vissers, die uitgevaren zijn. Waarvan sommigen op zee zullen blijven wellicht. De vis wordt duur betaald.



Dat is de richting waarin wij denken. Maar wat is Kalla’s toren? Wie is Kalla? En wat hebben de Britten hiermee te maken? En waarom heeft die ene een schelp op zijn hoofd? En wie is Hendrik Aalders? Wiens naam maar liefst twee keer met een plaquette op het tafelblad is geplakt, vergezeld van een datum, 20 april 1806. Een beetje vreemde plaquettes zijn het wel trouwens, wat onbeholpen, van goedkoop materiaal, ze passen niet echt bij het beeld en haar vormgeving. Kortom, een handvol raadselen om thuis te doorgronden.
Al snel vinden we uit dat het allemaal heel anders zit, veel ingewikkelder bovendien. Raadselachtig zal het echter wel blijven. We betreden nu pas echt het Romeinse Rijk, niks vissersromantiek. Kalla, leren we al gauw, is een verbastering van Caligula, de Romeinse keizer waarvan alom beweerd wordt dat hij krankzinnig was. Die bevond zich rond 39 n Chr in deze contreien, vermoedelijk met het voornemen vanuit hier Brittannië binnen te vallen en te onderwerpen.
Het beeld op de sluis in Katwijk nu, vertelt het verhaal van deze invasie zoals dat in 120 n Chr is opgeschreven door Caligula’s biograaf Gaius Suetonius Tranquilius, en in de eeuwen erna is vertaald en overgeleverd. Volgens dat verhaal verzamelde Caligula zijn troepen op het strand van de Noordzee, stelde ze in slagorde op, katapulten en belegeringswerktuigen werden in stelling gebracht, waarna de oorlog werd verklaard.. aan de zee. Er zou op de zee zijn geschoten, met pijlen en speren, waarmee de slag als gewonnen werd beschouwd, de zee had zich onderworpen. Caligula’s soldaten kregen vervolgens de opdracht hun helmen en zakken met schelpen te vullen, bij wijze van oorlogsbuit, en als blijvende herinnering aan deze glorieuze overwinning liet de dwaze keizer een enorme vuurtoren bouwen: Kalla’s toren. Een krankzinnig verhaal inderdaad en voor deze vuurtoren is nooit enig bewijs gevonden.


Gaius Julius Caesar Augustus Germanicus, later bijgenaamd Caligula. Keizer van Rome van 37 tot 41 na Chr. Bekend om zijn vermeende krankzinnigheid, waar tegenwoordig ook wel weer wat genuanceerder over wordt gedacht. Zijn politieke tegenstanders en opvolgers zouden er wel eens baat bij kunnen hebben gehad deze veronderstelling de wereld in te helpen en in stand te houden. Ook tweeduizend jaar geleden werd er in de politiek al met modder gegooid.

Maar goed, we weten nu dus wel dat de bronzen figuren op de ronde tafel Romeinse soldaten zijn die op het strand de merkwaardige bevelen van hun keizer staan op te volgen: de zee bevechten en schelpen rapen. De dichtregel in de tafelrand is ook een stuk duidelijker geworden met dit verhaal, alleen het huis te Britten vraagt nog om opheldering. Daarmee, lezen we in de breed uitwaaierende documentatie op het web, wordt bedoeld de Brittenburg. Een geheimzinnig gebouw dat in zee is verdwenen en waarvan voorzichtig wordt aangenomen dat het ooit een Romeinse versterking of stadsmuur of iets dergelijks geweest zou kunnen zijn. Restanten van dit bouwwerk zijn verschillende malen waargenomen. In 1520, 1667, 1701 en 1750 werd de ruïne door zware storm geheel of gedeeltelijk blootgelegd. De geometrische tekening in het midden van het tafelblad, het logo, is de plattegrond van de ruïne zoals die in 1566 werd vastgelegd door kaartenmaker Ortelius. Als het zonnetje schijnt wordt hij als lichtbeeld op de grond geprojecteerd, meedraaiend met het uur van de dag op steeds een andere plek, aanstippend wellicht dat niemand vandaag nog weet waar het gebouw nou precies heeft gestaan. Na 1750 is het niet meer gezien. Wel vertelden Katwijkse vissers vaak en graag aan bezoekers die nieuwsgierig waren naar ‘het Romeinse fort’, dat zij op bepaalde plekken in zee met hun netten aan stenen vast bleven zitten. Dat zij zelfs hier en daar met stokken de stenen onder water konden aantikken en voelen. De stenen van Kalla’s toren, werden dat al gauw, in de volksmond. Kijk, en zo begrijpen wij eigenlijk wel dat die Romeinse soldaten op de ronde tafel gekleed zijn als Katwijkse vissers, met hun stokken. Hier wordt met trots een prachtig oud verhaal verteld, met misschien een kern van waarheid, maar zeker ook het nodige visserslatijn.
Of Nicolas Dings, de verantwoordelijk kunstenaar, het allemaal ook zo heeft bedoeld weten wij natuurlijk niet zeker, maar het zou kunnen. Zelf zegt hij te werken op de grens van officiële kunst en volkskunst, en graag naar de geschiedenis, oude verhalen en mythologie te verwijzen, met altijd een oog op de actualiteit. Verder zegt hij: ‘Als toeschouwer kun je je eigen verhaal in mijn werk projecteren en daarmee wordt het een geldige interpretatie.’ Dus bij dezen.


Een plattegrond van de Brittenburg, zoals die rond 1866 werd getekend door kaartenmaker Ortelius, in gestileerde vorm terug te vinden in het tafelblad.


Een reconstructie van hoe ‘het Romeinse fort’ er dan uitgezien zou moeten hebben. Het is niet helemaal duidelijk of de Brittenburg wel echt Romeins is geweest. Het was in elk geval niet Kalla’s toren. Er wordt ook wel betwijfeld of Caligula zijn inval inderdaad vanuit Katwijk wilde beginnen. In Romeinse geschriften erover wordt veelal gesproken over de Gallische kust.


Nicolas Dings, beeldhouwer, schilder, tekenaar, aan het werk in zijn atelier.

Nicolas Dings is van 1953, studeerde aan de stadsacademie Maastricht en de Rijksacademie in Amsterdam, begon als schilder maar ontwikkelde zich gaandeweg tot een soort allround kunstenaar die niet op één speciale techniek is vast te pinnen. Als beeldhouwer werkt hij met brons, gietijzer, staal, steen, keramiek en wat voorts ter tafel komt. Wanneer hij een materiaal of techniek niet beheerst, laat hij zich daar niet door tegenhouden of beperken maar zoekt de mensen die het hem kunnen leren. Zijn beelden zijn vaak collages van verschillende materialen, stijlen en technieken. Dings is behoorlijk produktief en ook in de openbare ruimte is hij goed vertegenwoordigd, in onder meer Amsterdam, Utrecht, Zwolle en Maastricht zijn beelden van hem te vinden.


Spinoza. Een beeld van Nicolas Dings uit 2008. Te zien in Amsterdam. Onthuld ter ere van het Spinozajaar.


Guardian Angel, 2007. Houdt de wacht bij de Nederlandse zorgautoriteit, die op zijn beurt de Nederlandse zorgmarkt in het oog houdt. Een beeld in Utrecht van Nicolas Dings. Zijn beelden zijn vaak ruimtelijke collages van verschillende materialen, stijlen en technieken.

Zitten we alleen nog met Hendrik Aalders 20 04 1806. Herdacht met maar liefst twee plaquettes op dit beeld, maar nergens te vinden. We speurden internet af en vonden tientallen Hendriken Aalders, werkmannen, huisknechten, conducteurs en matrozen bij de VOC, maar geen enkele met de bijbehorende datum en geen enkele met een link naar Katwijk. Het dichtstbij kwamen we met de Amsterdamse Hendrik Aalders die geboren werd in de Bloemstraat op 23 04 1806. We benaderden het Museum Katwijk, die benaderde voor ons het Hoogheemraadschap, zonder resultaat. We benaderden een aantal amateurhistorici die veel van deze Katwijkse episode leken te weten, we mailden twee families Aalders met een uitgebreide stamboom op het net.. zonder resultaat. De kunstenaar meldde desgevraagd van geen plaquettes te weten maar wel benieuwd te zijn naar verdere ontwikkelingen. Wie is Hendrik Aalders? En wie nam de moeite om twee plaquettes met zijn naam te maken en op het beeld te plakken? Afgaande op de datum hebben we het al gauw over een overgrootvader. Een visser die op zee gebleven is? Vergaan bij Kalla’s toren wellicht? Iemand die toen al afwijkende ideeën had over de Brittenburg en de Romeinen? De ongenoemd gebleven dichter van de tekstregel op de tafelrand? Het blijft een raadsel. En nu ik dit zo opschrijf zie ik opeens dat Aalders een anagram is van raadsel. Dat is dan wel weer mooi.


Eén van de twee geheimzinnige plaquettes. Wie is Hendrik Aalders?

Lees meer afleveringen van Kunst onderweg in het archief.

Op heringericht bekend terrein

Een etappe van De lange weg naar huis*, van Katwijk naar Scheveningen, gelopen op zaterdag 20 maart 2021

We worden ’s ochtends afgezet bij Kalla’s toren, in Katwijk. Op de plek waar de Rijn in de Noordzee stroomt en waar ooit de Romeinen de uiterste grens van hun beschaving verdedigden tegen die van onze voorouders. Het is ook de plek waar we de vorige keer gebleven zijn. Aan de einder zien we Scheveningen en Den Haag al liggen, daar willen we naar toe. Het is best weer, een beetje fris misschien, maar zodra we de duinen inlopen zal het luw worden.



Katwijk heeft gezelschap gekregen van een heel nieuw stuk aangeharkt duinachtig gebied, dat tussen het strand en de boulevard is aangelegd. De vorige keer dat ik hier langs liep, met het Nederlands Kustpad, jaren geleden alweer, werd daar druk aan gewerkt, met groot materieel. Herinner ik mij nu. Het strand is een heel eind opgeschoven en de zee heeft een stukje ingeleverd. Vandaag ziet het eruit of het nooit anders geweest is. Onder het nieuwe gebiedje is een parkeergarage weggemoffeld, daar wordt de investering terugverdiend. Op het strand zijn huisjes gebouwd, met een afgehekt voortuintje van zand. De privatisering van het strand, zou je dat kunnen noemen, als je er tegen was, als je dat onwenselijk vond, maar mijn zoon vindt het wel leuk. Die kan zich wel voorstellen dat je zoiets zou willen hebben.
Zo lopen we op een afstandje van Katwijk over een nagelnieuw, slingerend pad richting de oude duinen. Hoog op een top zien we Universel Murad Hassil staan, de soefi-tempel. Zachtgeel, met een oosters aandoende muffinvormige toren op het dak en hermetisch raamloze muren alsof de woestijnhitte moet worden buitengehouden. Het vormt een vreemd contrast met de nogal Hollandse doe-maar-gewoon camping in de vallei eronder, waar nog niet veel gasten zijn deze dagen, maar waar wel bedrijvig van alles in gereedheid wordt gebracht.
Het is zaterdag, we zitten nog midden in de lockdown, het is mooi weer.. Nederland gaat wandelen en fietsen. Het ritselt van de wandelaars in alle soorten en maten. Bijkletsende damesduo’s, gezinnen met onwillige pubers, sportwandelaars in felgekleurd lycra met een tijdschema, mensen met honden, voortsjokkende bejaarden, een in zichzelf pratende zonderling met een hoedje. En wij dus, een vader en zijn jongste zoon, op weg van huis naar huis. Mountainbikers in luidruchtige roedels doen wat er van ze verwacht wordt en eisen de wereld voor zichzelf op, hebben de rem vervangen door de grote bek. Hoe dichter we bij de grote stad komen, valt ons op, hoe minder er wordt teruggegroet, maar we blijven het proberen.



Het is eind maart, de duinen zijn nog kaal zo op het eerste oog, maar bij beter kijken staat er toch ook al wel van alles bescheiden uit te botten zo hier en daar. Op beschuttere plekken is zelfs al bloesem te zien. Sleedoorn bijvoorbeeld. Sowieso betekent kaal niet kleurloos. Voor wie het zien wil is het landschap een rijkgeschakeerde lappendeken van vele kleuren bruin, groen, paars aanlopend zwart, zwart aanlopend paars, oranje, rood en geel. En dan hebben we het blauw van de lucht en het lichtgevend groen van het mos nog niet eens genoemd.
Sinds ik hier in mijn jongensjaren regelmatig doorheen fietste is het duingebied onder Katwijk flink op de schop genomen en heringericht. Was het destijds een vrij ontoegankelijk en met zwarte prikstruiken dichtgegroeid terrein met een fiets- en een voetpad erdoor, nu is het een open en uitnodigend gebied van stuifduinen, bosjes en natte valleitjes. Je hoeft niet meer op een maar doordenderend asfaltpad te lopen. Over zandpaden, wissels en paadjes word je dwars door de natuur gevoerd. Je waant je een eind van de bewoonde wereld en kunt er de avontuurlijkste ideeën bij hebben onderweg.



Wandelend langs de Noordzeekust kom je altijd wel een herinnering aan de tweede wereldoorlog tegen. Bij Katwijk treffen we een stuk Atlantikwall. In dit geval is het ook inderdaad een stuk muur, nauwelijks anderhalve meter hoog, van grof beton, dat zich golvend door het landschap slingert. Ook hier is ijverig heringericht, zie ik. De begroeiing eromheen is weggehaald en de muur staat nu los in een min of meer open zandvlakte. Wellicht zoals hij ooit was bedoeld. Het is natuurlijk een negatief bouwwerk uit een lelijk en duister verleden maar die zwarte, geblakerde kronkellijn door en over het landschap heeft los daarvan ook iets fraais. Verderop staat nog een groepje drakentanden, als scheefgezakte grafstenen tussen de kale struiken. Alles bij elkaar een monument voor een geschiedenis waar we hopelijk van blijven leren, al lijken de signalen deze dagen soms anders.
Wanneer we bij de Wassenaarse Slag door het klaphek gaan, lopen we Meyendel binnen. Verderop zal dat de Waalsdorpervlakte worden. Bos en duin uit mijn kindertijd. Met het ouderlijk gezin kwamen we hier vaak, met hond en al. Talloze avonturen beleefde ik hier, al spelend in de bosjes, de bomen en de bunkers. Ik vertel mijn zoon erover maar de bunkers die ik mij herinner zijn nergens meer te vinden.



Bij het verlaten van de Waalsdorpervlakte bezoeken we ook het daar gelegen oorlogsmonument. Daar staat de klok, die ieder jaar op 4 mei wordt geluid, vroeger prominent op televisie, als vandaag de dag de herdenking op de Dam. De eenvoudige bronzen kruizen maken zwijgend en indringend duidelijk waarom ze hier staan. Het is een stil makende plek. Vreemd dat de kleiduivenvereniging juist hier al de hele middag staat te knallen, en waarschijnlijk dus iedere week. We hoorden het al van verre aankomen en hier lijkt het op zijn hardst. Een morbide soundtrack bij het respect dat we gevraagd worden te betonen.
Voor we Scheveningen binnenlopen doorkruisen we nog een merkwaardig stukje niemandsland. Ik herken er helemaal niets. Het is er viezig en afgetrapt, er wordt van allerlei imposants maar geheimzinnigs gebouwd, achter de meest agressieve variant prikkeldraad; er staat een onafzienbare betonnen muur, geblakerd, gebladderd, voorzien van een deprimerende bunker, een overblijfsel alweer van de Atlantikwall. We passeren dan verderop nog het voormalig Oranjehotel, aardig aansluitend bij wat wel het thema van de dag lijkt te zijn geworden. In deze bajes zit geen gajes, ik leerde het van mijn opa, ik vertel het mijn zoon.



Ons voormalig woonadres, het Haags keerpunt van deze wandeltocht, het geboortehuis van mijn zoon, halen we vandaag niet meer. De dag loopt op z’n eind. We zijn moe, het wordt koud en het begint te miezeren, geen fijne combinatie. Bij het Kurhaus worden we weer opgehaald. We staan er net lang genoeg te wachten om andermaal te zien dat het met badplaats Scheveningen in elk geval echt helemaal nooit meer goed komt.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het IJsselmeer. Zo lopen we van huis naar huis. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

Lees eerdere afleveringen van deze wandeling in het archief.

Bekijk eventueel ook het fotoalbum bij deze etappe.

In de verte de grote witte flat met de gouden bal op het dak

Een etappe van De lange weg naar huis*, van De Zilk naar Katwijk, gelopen op maandag 27 juli 2020

Wat je je wel eens afvraagt: waar blijven al die mensen die je tegenkomt aan het begin van je wandeling, op het parkeerterrein bij een natuurgebied? Het wemelt er doorgaans van de wandelaars in groepsverband. In flodderige korte broeken of felgekleurde kleding, met rare hoedjes en petjes en heuptasjes, al of niet met nordic stokken en standaard in een leutige stemming. Ook hier en nu, in De Zilk, bij de ingang van de Amsterdamse Waterleidingduinen. Oh hemel, ben ik geneigd te denken. Oh hemel, moet dat nou? Maar het valt eigenlijk altijd mee want na de eerste honderd meter zijn ze dus verdwenen. Weg. Ik vind het niet erg, maar je vraagt je soms af: waar blijven ze?



Op onze weg naar Den Haag volgen wij al een tijdje in grote lijnen het Nederlands Kustpad. Dat gaat altijd goed, maar hier, over het Langevelderslag, is het hopeloos. Nergens de bekende roodwitte markering. Wat op zich niet erg is, uiteindelijk vinden we zo ook de weg naar het strand en de zee wel, mijn zoon weet zijn gps te gebruiken bovendien, maar in eerste instantie lopen we toch wat gedesoriënteerd te zoeken. En vreemd is het ook. Later lees ik op internet dat de markeringen werden verwijderd op last van de terreinbeheerder. Die wilde er een zogenoemd struingebied van maken. Een struingebied, lees ik verder, is een wildernisgebied waar je van de paden af mag. Om te struinen. Een wildernis met paden dus. Waar je van af mag. Maar alleen op de aangegeven plekken. Om de truttigheid compleet te maken zien we wel een paarse en een zwarte route gemarkeerd. Het zullen struinroutes zijn.
We komen behoorlijk wat herten tegen, in dit eerste stuk wildernis, en ze zijn allerminst schichtig. Ze zijn op hun hoede, dat wel, maar laten zich van een kleine afstand rustig bekijken. We stellen vast dat het allemaal mannetjes zijn, aan de geweien te zien verschillend in leeftijd maar wel nog allemaal jong. We hebben er geen verstand van maar vermoeden al observerend en filosoferend dat de mannetjes in groepen bij elkaar leven tot er gepaard moet worden. We vinden het zelf helemaal geen slechte theorie.



Vlak voor onze neuzen kruipt een ondernemend drietal, het gewei behendig opzij manoeuvrerend,  door een vrij klein gat in het hek, om eens een stukje verderop te gaan struinen. Dat schijnt in deze contreien ook het probleem te zijn met herten, ze houden zich niet aan het struingebied en staan doodgemoedereerd in alle vroegte de achtertuin leeg te eten.
Wel of niet op de paden, de waterleidingduinen zijn altijd schitterend om doorheen te lopen. Uitgestrekt, weids,  licht glooiend en, okay, een tikkeltje woest en ongerept. Stukken bos in een kniehoog bed van frisgroene varens, afgewisseld met zanderige heuvels en open terrein. Tanige boompjes, door weer en wind beknot, sint Jakobskruid en doornappel. We proeven van de fel oranje vuurdoornbes, al weten we hoe zuur die is, we kunnen het niet laten. We herkennen een stel vinken.
Als we dan het strand opdraaien zien we aan de heiige einder Noordwijk liggen, en nog verder iets dat toch verdomd veel op Scheveningen lijkt. We herkennen het Kurhaus, de vuurtoren, het reuzenrad bij de pier en de grote witte flat met de gouden bal op het dak. Den Haag, ons beider geboortestad, het eerste doel van onze tocht is in zicht. De volgende etappe zullen we er binnen lopen.
Het weer is nogal matig vandaag en de bezetting op het strand navenant. Hier en daar zitten wat jonge gezinnen huiverend in hun jassen op vakantie te zijn, er klinkt wat Duits links en rechts, er wordt wat met de hond gewandeld, een enkeling probeert de branding uit, maar het houdt niet over.



Als we verderop weer omhoog zijn geklommen om door de duinen de weg naar Noordwijk te vervolgen, komen we in een heel ander landschap terecht. Hier staan voornamelijk loofbomen en het pad waarover we lopen is een bospad. Het doet niet heel duinachtig aan.
Dan gaat het regenen, het hing heel de ochtend al in de lucht. Eerst denken we nog even dat we het wel redden door onder een boom te gaan staan schuilen maar uiteindelijk komen regenjas en paraplu er toch aan te pas en worden we in een minuut of veertig behoorlijk nat. Echt erg is dat dan weer niet. Even voor Noordwijk mindert het alweer wat en wanneer we als eerste de witte vuurtoren met zijn gouden vlaggetje boven de groene top der duinen uit zien steken komt de zon er zelfs nu en dan doorheen.
Noordwijk. Wat zullen we ervan zeggen. Wij snappen ook hier weer niet zo goed, zo om ons heen kijkend, wat mensen hier precies vinden. Behalve het strand en de zee. Voor de rest moet je wel erg open staan voor de schoonheid van het lelijke. Scharrige flats in mislukte kleuren, met roestig uitgeslagen balkons. Troosteloze stapels appartementen. Sneue pogingen tot grandeur.
Bij de met veel plastic en pijlen en geprinte instructies coronaproof gemaakte visstal trakteren we onszelf op kibbeling en haring. Pas op voor de meeuwen, waarschuwt de jongeman achter de balie geroutineerd. Noordwijk.



Op de boulevard komt ons een kudde schapen tegemoet, een onverwachte en vreemde verschijning die mag rekenen op de nodige bekijks van het handjevol toeristen dat zich niet weg heeft laten regenen. De kudde wordt begeleid door wat waarschijnlijk vrijwilligers en een herder zijn, en er lopen wat honden met fluorescerende vestjes mee in de stoet, maar de schapen maken het ze niet te moeilijk. Mak als lammetjes, zou je kunnen zeggen, als het niet zo flauw was.
Helemaal achteraan loopt een langharige jongen met een bezem. Klaarblijkelijk is het zijn taak de keutels die de schapen achterlaten bijeen te vegen. Of weg te vegen. Of op te vegen. Het wordt niet zo duidelijk want erg veel werk maakt de jongen er niet van. Futloos en zonder de minste ambitie sleept hij zijn bezem zo af en toe wat heen en weer. Een enkele keutel rolt een meter naar links of naar rechts, al naar gelang, een andere wordt halfslachtig uitgesmeerd over het plaveisel en wij kunnen het spoor zonder enige moeite terugvolgen tot in Katwijk. Het zal, denken wij hardop, wel een regel zijn, een voorwaarde waar aan voldaan moet worden in verband met de vergunning, bureaucratie. Maar we vinden ook, als je daar dan lak aan hebt, leg die bezem dan demonstratief over je schouder en draag je rebelsheid met trots, bravoure en overtuiging.



Op zee zien we trouwens een hele verzameling boten liggen. Het lijken ons een soort cruiseschepen en ze lijken er doelloos te liggen. Ik meen ze bovendien, herinner ik mij nu, eerder deze zomer vanaf het strand bij Kijkduin ook al te hebben zien liggen. Ze liggen er al een tijdje dus en ze liggen niet te wachten tot er plek is, in de haven van Scheveningen. Het zou met corona te maken kunnen hebben, denken wij. Later op internet blijkt dat ook zo te zijn. Het zijn, lezen we, schepen van grote rederijen die wegens het virus niet worden gebruikt en nu met een minimale bemanning aan boord op betere tijden liggen te wachten. Buitengaats, omdat daar geen liggeld hoeft te worden betaald.
Door de Coepelduinen lopen we richting Katwijk, eindpunt van de dag. Ik heb hier vroeger miljoenen keren gefietst, heuveltje op heuveltje af, van huis naar Noordwijk of Zandvoort, en weer terug. Met, en later ook zonder mijn ouders. En in ander gezelschap. Het gebied is uitgebreid op de schop geweest sindsdien. Ik herinner het me als een ondoordringbare jungle van zwarte prikstruiken met een hek erom waar je over slecht onderhouden asfaltpaden niets anders dan omheen kon fietsen. Vandaag ziet het er een stuk gevarieerder, aantrekkelijk groen en zanderig uit. Fijn om doorheen te wandelen.
Het eerste dat Katwijk van zichzelf laat zien tenslotte, is de kerktoren, zoals het een goed vissersdorp betaamt.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het IJsselmeer. Zo lopen we van huis naar huis. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

Bekijk eventueel het fotoalbum bij deze wandeling.

Lees andere afleveringen van deze wandeling in het archief.

Op weg naar de Opel Kadett

Kunst onderweg



Bij de ingang van de Waterleidingduinen in Bloemendaal, bij het bezoekerscentrum, komen ze ons tegemoet. Een jong gezin. Vader, moeder, meisje, jongetje. De hond ontbreekt, maar verder het ideale gezin. Op de terugweg van een fijne dag in de natuur, ook nog. Vader en moeder dragen samen de picknickmand, zwaaiend tussen hen in. Ze lopen verkeerd en daardoor botst de mand steeds tegen hun benen, waar moeder een beetje over moppert tegen vader: kijk nou een beetje uit. De lege limonadefles steekt zijn hals onder de doek uit omhoog. De kinderen zijn moegespeeld. Het jongetje wordt door vader op de nek gedragen, maar zoals dat gaat met jongetjes op die leeftijd, stil zitten doet hij niet. Lekker opzij uit het lood hangend voert hij met zijn ene hand de laatste kruimels van zijn broodje aan een flinke vogel terwijl hij zich met zijn andere hand vasthoudt aan het hoofd van zijn vader, zijn vingers waarschijnlijk onhandig in een oog gestoken of achter een neus gehaakt. Iedere vader kent het gevoel. Het meisje, net wat ouder, moet zelf lopen en heeft daar maar weinig zin in. Bokkig dralend laat ze zich meetrekken door haar moeder. Je hoort haar bijna zeuren van: moeten we nog vèhèr? Bijna, want het gezin is van brons en het staat hier al sinds 1978 onderweg te zijn naar de auto, het zal een Opel Kadett Caravan zijn, dat kan bijna niet anders.
Het is een levendig en zo goed als levensgroot tafereel, met pasteuze flair geboetseerd door K. Verkade, blijkens een in de sokkel gekraste signatuur. K. Verkade, dat moet Kees Verkade zijn, bekend in Nederland, wereldberoemd daarbuiten.
Picknick, heet het beeld en het werd gemaakt en geplaatst in opdracht van het Gemeentelijk Waterleidingbedrijf van Amsterdam, dat nu hoogstwaarschijnlijk een veel hippere naam heeft. Ter gelegenheid van het 125 jarig bestaan van het Amsterdams waterleidingbedrijf en de opening van het vernieuwde bezoekerscentrum, in het kader dus van de bekende één procentsregeling voor beeldende kunst. 30 november 1978 werd het onthuld door minister Ginjaar, destijds minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne. Het is maar even dat we het weten.


Kees Verkade, beeldhouwer

Kees Verkade werd geboren in 1941, kon op jonge leeftijd al aardig tekenen en meldde zich aan bij de Rietveld Academie in Amsterdam. Waar hij te burgerlijk werd bevonden, het waren de jaren zestig. Bij de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag schreef hij zich vervolgens in voor een cursus reclametekenen. Toen deze vol bleek te zitten week hij min of meer noodgedwongen uit naar boetseren en beeldhouwen en dat pakte helemaal niet rottig uit. Sterker nog, je zou kunnen zeggen dat het een gouden greep was want vanaf hier ontrolt zijn carrière als beeldhouwer zich bijna als een sprookje. Als the American Dream.
Keurig in pak met stropdas reed hij na de academie op de fiets de Haarlemse architecten af om foto’s van zijn werk te tonen. Zelf zegt hij daarover: ’Je kunt als kunstenaar wel kapsones hebben, maar geen mens komt zomaar op je af’. Zo haalt hij zijn eerste opdrachten binnen.
Dan, op een goede dag, let op want hier begint het sprookje, koopt een beroemd Amerikaans fotograaf wat van zijn werk, bij een kraampje op de Haarlemse kunstmarkt, jawel, toont het aan zijn jetset-entourage aan de Rivièra en Verkades kostje is gekocht. De internationale opdrachten stromen binnen, tot op de dag van vandaag.
Via zijn tweede vrouw, Ludmila, telg van Russische en Engelse adel, raakt hij dan ook nog verzeild in de kringen rond de koninklijke familie van Monaco, waar hij zo’n beetje huisvriend en hofleverancier wordt. Maar ook vanuit Nederland blijven met grote regelmaat bestellingen geplaatst worden, op veel plaatsen is zijn werk in de openbare ruimte te zien.


Twee beelden van Kees Verkade. Links Stadten (1966), zijn eerste grote opdracht, in Haarlem. Rechts Fietsles (1971), in Groningen

Alleen de Nederlandse musea, die willen er niet aan. ‘Ze vinden me te commercieel’, aldus Verkade daarover. Want zo gaat dat. Als je als kunstenaar een klein publiek hebt wordt je toegesnauwd dat je maar moet gaan werken, net als de rest; heb je een groot publiek dan vinden ze je te commercieel. Of nog altijd te burgerlijk.
Verkade maakt vriendelijke, herkenbare, toegankelijke kunst, dat is waar. Levendige beelden van alledaagse kost, met veel beweging erin, dat heeft altijd zijn interesse gehad. Moeders met hun kroost, spelende kinderen, de sportende mens, het gezinsleven. Zoals Picknick bijvoorbeeld. Het schijnt dat Verkades vrouw Ludmila model heeft gestaan voor de moeder. Lief toch.

Lees meer afleveringen van Kunst onderweg in het archief
Of bij Samen Uit Samen Thuis, weblog van een wandeling langs het Grootfrieslandpad

De juiste kunstzinnige stadsversiering

Kunst onderweg

Woensdag 24 juni 1964, dat moet een bijzonder leuke dag geweest zijn in Zandvoort. Ik lees het in het Algemeen Handelsblad van de dag erna. Maar liefst vijf ‘fraaie beelden’ werden door toenmalig burgemeester Van Fenema onthuld op deze in zijn woorden zelfs ‘glorieuze dag’. Met ruim zestig genodigde notabelen uit Zandvoort zelf, uit andere badplaatsen én uit Amersfoort, parmantig gezeten in het autotreintje voor feesten en toeristen, met naar verluidt reclameborden voor een bekende frisdrank langszij, reed men van onthulling naar onthulling, ‘onder escorte van scooterpolitie en met een sleep van enige auto’s en fietsende jeugd.’ Een zéér Nederlands tafereel. Je hoort als vanzelf de zalvende galm van Philip Bloemendal.



Ik kom erop omdat we één van deze beelden tegenkomen, tijdens onze wandeling. Of eigenlijk twee. Maar aanvankelijk dus één. Op de kop van een door wat oudere nieuwbouwhuizen omgeven plantsoen komen ons op een sokkel van grindbeton twee bronzen jongedames tegemoet. Ze lopen stijf gearmd, de handtassen tegen zich aan geklemd, een open maar oppassende blik in de ogen. Ze gaan blootsvoets en hun rokken tot over de knie waaien vrolijk in de wind, waarschijnlijk bezoeken ze het beroemde Zandvoortse strand. Het hoofd van de dames is bedekt met iets dat het meest lijkt op zo’n gesteven hoofdkap uit de één of andere klederdracht, met aan weerszijden van het hoofd een wat summier aangegeven ornament. Het beeld blijkt na wat zoeken ‘De provinciaaltjes’ te heten, dus dat zou kunnen kloppen. Dat dit een wat denigrerende term is, waarmee Zandvoort zich bovendien als ‘de grote stad’ profileert, zullen we maar in zijn tijd zien.



Eén plantsoen verder stuiten we op een tweede beeld, van ongeveer hetzelfde formaat, op een zelfde sokkel en in dezelfde positie ten opzichte van het achterliggend plantsoen. Wel is het duidelijk van een andere maker. Hier staat een vrouw de was op te hangen. De doek die zij aan de punten in haar handen heeft wappert en bolt in een stevig briesje, het zal niet lang duren eer de was droog is laat zich denken. Hier vermeldt de plaquette aan de achterkant titel en maker van het beeld, het gaat om ‘De wasvrouw’ van Wilfried Put. En die informatie leidt uiteindelijk naar de glorieuze dag in 1964, want deze wasvrouw was één van de vijf fraaie beelden die die dag onder notabele belangstelling werden onthuld.
Dit alles was destijds het gevolg van de in een gemeentelijke nota vastgelegde wens tot ‘kunstzinnige verfraaiing van het dorp’. Een zaak die serieus ter hand werd genomen. De beelden werden in opdracht van het gemeentebestuur speciaal voor hun plek ontworpen door zorgvuldig geselecteerde kunstenaars, en er was een budget van zesduizend gulden per beeld. Ze dienden dan wel figuratief te zijn en een sierlijk accent te geven aan de vaak nuchtere zakelijkheid van de Zandvoortse bebouwing. Een jaar later werden vanuit diezelfde gedachte nog eens vier beelden onthuld, daar waren ‘De provinciaaltjes’ bij. Het hele proces werd begeleid door de Amersfoortse stadsarchitect, die advies uitbracht over de te selecteren kunstenaars en de te verfraaien plekken in het dorp. Amersfoort, zo vond men destijds in Zandvoort, was een stad die ‘op de juiste wijze aan kunstzinnige stadsversiering doet.’ Dat verklaart meteen de Amersfoortse notabelen in het toeristentreintje.



Alle negen fraaie beelden bij elkaar, van links naar rechts en van boven naar beneden:
De zonnebaadster van Jan van Luijn, Moeder en kind van Aal Koning – De Jong, De visserman van Christina Put – Nijland, Springende meisjes van Nel Klaassen, Suzanna of de baadster van Gooitzen de Jong, Gezin van Hans Bayens, Moeder en kind van Charlotte van Pallandt, De wasvrouw van Wilfried Put, De provinciaaltjes van Loeki Metz.

Niet iedereen is enthousiast over dit toch zeer prijzenswaardig cultureel initiatief, lees ik. Het Zandvoorts Nieuwsblad monkelt in 1965: ‘Deze bronzen, hoe goed ook bedoeld, zijn te gering van afmeting en artistieke kwaliteit om iets tegen de troosteloze achtergrond van de woonblokken uit te richten. Zij staan er wat verloren en geïsoleerd bij.’
En de fietsende jeugd uit het Algemeen Handelsblad had liever een zwembad gehad, dan al die beelden. Maar, merkt de kunstredactie daarbij opgewekt op: ‘Dat was dan de enige kritische noot in alle blijde bijval. Niettemin werd er ook met de jeugd rekening gehouden en wel door burgemeester Van Fenema, die slim zijn onthullingswoorden via twee enorme luidsprekers ook tot de omwonenden van de plantsoenen richtte en daarbij vijfmaal hoopte dat men de beelden zou gebruiken om naar te kijken en niet om op te klimmen of op te tekenen.’
De omwonenden van de te verheffen plantsoenen, lees ik hieruit, waren blijkbaar geheel naar verwachting niet op komen dagen bij de onthulling.
De (s)cul(p)tuur heeft Zandvoort nog niet veroverd ’, wordt elders woordspelig opgemerkt. Of dat nog steeds zo is laat ik in het midden, al vermoed ik dat het voor deze beelden in elk geval niet zal opgaan. Ze staan er inmiddels bijna zestig jaar en men zal er aan gewend zijn geraakt. Gehecht zelfs, misschien. Het zijn figuratieve beelden met herkenbare dicht bij huis onderwerpen als moeder en kind, het gezin, spelende kinderen en traditioneel nostalgische voorstellingen als een wasvrouw en een visserman. Dát is tenminste kunst, zal men hier tegenwoordig van denken, heel wat beter dan al die moderne rotzooi waarvan je niet eens weet wat het voor moet stellen. Maar misschien valt dat ook wel mee, je weet het niet.



Vlnr: Loeki Metz en twee van haar werkstukken: de Erasmuspenning en het beeld Drie Schildpadden dat in Rotterdam staat.

De provinciaaltjes’ is een beeld van Loeki Metz (1918-2004), beeldhouwer en penningmaker. Zij was enig kind uit een welgesteld Joods huwelijk. Vanaf 1937 studeerde ze beeldhouwen aan verschillende kunstacademies in binnen- en buitenland. Vanwege haar Joodse afkomst werd ze in 1942 gedwongen de Rijksacademie te verlaten en onder te duiken. Op haar onderduikadres boetseerde ze beeldjes van klei, omdat dat geen lawaai maakte. ‘Wanneer je opgaat in je vak kun je veel vergeten’, zei ze daar later over. Ze stond bekend als een eigenzinnige vrouw. Het meeste succes had Metz misschien met haar werk als penningmaker, zo ontwierp ze het koninklijk grootzegel, maar ze is ook altijd blijven beeldhouwen. In Zandvoort, Rotterdam en Amersfoort staan daar voorbeelden van.



Vlnr: Wilfried Put op jonge leeftijd aan het werk en van zijn hand: de Breitnerpenning en het beeld Scrum 3 dat in Leusden staat.

De wasvrouw’ werd gemaakt door Wilfried Put (1932-2016), beeldhouwer, tekenaar en penningmaker. Geboren als één van de elf kinderen van de hoofdonderwijzer der katholieke dorpsschool in De Rijp. Na een opleiding in de edelsmederij koos hij uiteindelijk voor de penningkunst en het beeldhouwen. Put was een man die het liefst wat op de achtergrond bleef, rustig werkend aan zijn oeuvre. Als penningmaker had de portretpenning zijn voorkeur. ‘Dat vind ik het meest interessante,’ zei hij daar over. ‘Je bent met mensen bezig. Alles van diegene die erop staat, moet er ook staan. Het is niet zomaar een kiekje, het moet méér zijn, je moet de geportretteerde aanraken.’ Met de Breitnerpenning en de Van Pallandtpenning zorgde hij voor hoogtepunten in de penningkunst, wordt door kenners gezegd. Zijn beelden zijn onder meer te vinden in Zandvoort, Rotterdam, Amersfoort, Hillegom en Leusden.



De provinciaaltjes blijken trouwens ook in Rotterdam (de linkerfoto) te staan, in een duidelijk andere, grovere versie dan die van Zandvoort. Beide beelden zijn gedateerd in 1965. Je vraagt je dan af hoe dat gegaan is. Maakte Loeki Metz eerst het beeld voor Zandvoort en had ze in de tweede versie voor Rotterdam niet zo’n zin meer. Of was Rotterdam er eerst en heeft ze voor Zandvoort de kans gegrepen het beeld wat te verfijnen. Ik ben geneigd te denken dat Zandvoort er eerder was. Omdat de vrouwen op blote voeten lopen. Dat doe je wel op het strand, maar niet in de winkelstraat.

Lees meer Kunst onderweg in het archief, of op samenuitenthuis

Een vrij ernstige rekenfout

Een etappe van De lange weg naar huis*, van Zandvoort naar De Zilk, gelopen op vrijdag 6 maart 2020

Eerder lieten we ons een aantal keer afschrikken door buienradar, met zijn dreigende weersvoorspellingen, en bleven we bij nader inzien liever thuis. Of vonden we, wat eigenlijk leuker was, een andere invulling voor onze gezamenlijke vader en zoon dag.

undefined

Zo kwamen we alvast in Den Haag terecht om de tentoonstelling Nooit gebouwd Den Haag te bezoeken, in het Haags Historisch Museum. Een uitje dat eigenlijk bedoeld was als sluitstuk voor de heenweg van onze lange wandeling terug naar huis, maar dat we, gezien het telkens uitstellen van etappes, niet meer zouden halen vóór de einddatum van de tentoonstelling. Nu hebben we toch gezien wat onze geboortestad door de eeuwen heen allemaal is misgelopen aan grote plannen en megalomane projekten, van een stadsmuur tot en met de wereldhoofdstad in de duinen. We hadden het niet willen missen. En te zijner tijd verzinnen we wel weer een ander sluitstuk.
Vandaag gaan we gewoon op pad. Het is vrij koud en het waait nogal, maar goed, we hebben ons nu lang genoeg laten ringeloren door buienradar, vinden we alletwee.
Per trein arriveren we in Zandvoort, waar we de vorige keer gebleven zijn, en waar sindsdien met houten vlonders vrij provisorisch een tijdelijk extra perron bij geknutseld blijkt te zijn, denkelijk in verband met de verwachte formule 1 hordes. Afgezet tegen de koninklijke bombarie waarmee dit evenement wordt omgeven oogt het allemaal wel erg knullig, menen wij, maar we bedenken ook dat de koninklijke bombarie uiteraard niet per trein zal arriveren voor zijn lawaaiig dagje uit. Blijkbaar wordt er al uitgebreid proefgereden ook, want een groot deel van de ochtend zullen we tot in de wijde omtrek van Zandvoort het gebrul van deze opdringerige rijkeluishobby blijven horen.

undefined

Omdat we er toch zijn besluiten we een stukje langs de zee te lopen alvorens terug te keren naar de route van het Nederlands Kustpad, dat we losjes volgen tot Den Haag. Op het strand heerst bijna koortsachtige bedrijvigheid om klaar te zijn voor het seizoen en de verwachte extra toeloop. Strandtenten worden opgebouwd, terrassen in ere hersteld, overal liggen grote hopen zand om het door stormen aangevreten strand weer aan te vullen, bouwverkeer rijdt heen en weer en her en der staan containers, waar waarschijnlijk de strandtenten in onderdelen in zijn opgeslagen geweest. We schrijven 6 maart. Over een week zal het land, om 18:00 uur precies, op stel en sprong in lockdown gaan om voorlopig nooit meer hetzelfde te worden. Hier ziet niemand dat nog aankomen. Wij ook niet. Oh zalige onwetendheid.
Langs het duin strekt zich de skyline van Zandvoort uit. We zien een lange rij vrijstaande huizen die de woonverdieping boven hebben om over het duin heen uitzicht op zee te hebben, en een achthoekige gemetselde toren die daar karakteristiek bovenuit steekt. Wij gaan er klakkeloos vanuit dat dit een vuurtoren is, maar later ontdekken we op internet dat de vuurtoren van Zandvoort in 1907 is gesloopt. Wat hier boven de huizen uitsteekt is de voormalige watertoren, gebouwd in 1950 en in gebruik geweest tot 1997. De typerende paddestoelvorm ontbreekt en wat wij aanzagen voor het lichthuis blijkt een restaurant te zijn geweest. Inmiddels verkeert de toren, hoewel uitgeroepen tot monument, in jammerlijke staat van achterstallig onderhoud en is zij willoos onderwerp van gesteggel tussen eigenaar, gemeentebestuur en de onvermijdelijke projektontwikkelaar in een gebied dat herontwikkeld moet worden. Je zou je hart vast kunnen houden. Als het zin had tenminste. Net als de meeste badplaatsen langs onze vaderlandse kust is ook Zandvoort ernstig aangetast door de met de jaren wijzigende inzichten over wat mooi en modern is en springen vooral intens lelijke, armoeiige en halfverloederde oostblokflats en toeristenbunkers in het oog. Achterhaalde ideeën en misvattingen over luxe en grandeur. Het grijze en koude weer zal niet bijdragen aan de sfeer maar het is moeilijk voor te stellen dat het hier met een zonnetje erop erg veel gezelliger zal zijn. Hoewel het strand altijd goed is natuurlijk. De zee is altijd goed.

undefined

Door een charmant duinachtig gebiedje – dat door Zandvoort wel erg duidelijk als hondenuitlaatstrook wordt gebruikt – laten we het strand achter ons. We moeten goed uitkijken waar we onze voeten neerzetten, de opruimplicht is hier bepaald niet populair. Langs een druk bereden weg bereiken we vervolgens de Amsterdamse waterleidingduinen waar we de rest van de dag in alle rust doorheen zullen lopen.
Net na de ingang staan twee dames wat verwilderd midden op het pad om zich heen te kijken, de telefoon in de hand. Misschien hebben ze moeite met de gps, denken wij, of de routebeschrijving of de telefoon in het algemeen, en galant als wij beiden zijn opgevoed vragen we of we misschien kunnen helpen. Als dan blijkt dat de dames een facebookpost staan te componeren trekken wij onze handen er vanaf. Er zijn grenzen aan de ridderlijkheid, we zijn Cyrano de Bergerac niet.

undefined

Als we een eindje op streek zijn horen we een specht tegen een boom timmeren. Onmiskenbaar en heerlijk geluid. Behoedzaam opeens gaan we op het geluid af en verdomd, na een tijdje zien we hem ergens hoog in een stam zitten hakken. Hij trekt zich er weinig van aan dat we een tijdje onder zijn boom blijven staan en hakt lustig verder. Verderop komen we nog een specht tegen die we in de vlucht een geluid horen maken dat in mijn oren sterk overeenkomt met de alarmkreet van een merel. Mijn zoon zou niet weten hoe dat klinkt maar neemt revanche door uitgebreid te vertellen dat een specht ’s winters de zaden uit dennenappels eet en de dennenappel dan ergens vastklemt, in een gespleten of gevorkte tak of zoiets, om de zaden eruit te hakken. En dat hij daar ook steeds hetzelfde plekje voor kiest, omdat de dennenappel daar lekker past. Dat dat een spechtensmidse heet, en dat je die kunt vinden door op de grond te zoeken naar een hoopje kapot gehakte dennenappels. Wat voor mij dus een heel nieuw verhaal is. Het is kennis die hij op school heeft opgedaan van een boswachter, tijdens een hike, en die hij hier met enthousiasme met zijn oude vader deelt. Mijn dag kan niet meer stuk.
Ondanks de kou horen we toch dat de lente weldegelijk in de lucht zit, allerlei vogeltjes doen flink hun best. Af en toe nemen we even de tijd er naar te luisteren, ook al zoiets leuks.

undefined

Al snel zien we ook de eerste reeën, allang niet schuw meer in dit gebied. Het is niet dat je ze kunt aaien maar ze trekken zich ook niet veel van onze aanwezigheid aan, onverstoorbaar wordt er door gegraasd. Verderop in de middag vinden we nog een groot deel van een skelet, uitgebleekt in de zon. De schedel ontbreekt maar we vermoeden, aan de grootte van de beenderen te zien, dat het een ree moet zijn geweest. Later word ik er door een aandachtige lezer op gewezen dat het hier niet om reeën maar om damherten gaat, waaruit maar weer blijkt dat wij ook maar wat zien.
In vroeger tijden, toen mijn jongens nog klein waren, nam ik ze mee op wandelingen die ik handig als avontuurlijke ontdekkingstocht had vermomd. Altijd vonden we iets bijzonders: gemummificeerde kikkertjes en padjes, lege eierschalen, krabbenpootjes, schelpen, mooie stenen.. en alles namen we mee naar huis voor onze immer uitdijende verzameling van dingen uit de natuur. En al is het nu meer de macht der gewoonte, of nostalgie misschien, ook nu steken we een botje in de rugzak.

undefined

Ons pad meandert ondertussen door een woest en ledig teletubbielandschap, zacht glooiend en bijna oplichtend groen van het mos dat als een tapijt de bodem bedekt zover het oog reikt, en dat is ver. Als met een fijn pennetje staan hier en daar wat tanige bomen tegen de hemel gekrast, gitzwart van het tegenlicht.
Ons plan voor vandaag was naar Noordwijk te lopen en daar de bus terug naar het noorden te pakken, volgens mijn berekeningen zou dat ongeveer 22 km zijn. Als we tegen het eind van de middag en beginnend vermoeid de gps er eens bij pakken om te zien waar we nou eigenlijk zitten, omdat ons idee daarvan niet erg met het boekje lijkt te kloppen, blijkt dat we nog 20 km hebben te gaan. Een vrij ernstige rekenfout, zou je kunnen zeggen. Even zitten we een beetje voor ons uit te sippen maar dan zien we dat De Zilk niet heel ver weg is en dat daarvandaan ook een bus rijdt. Weliswaar missen we die op een haar, waardoor we besluiten de resterende 4 km naar station Hillegom te lopen, waar we geheel naar verwachting ook de sprinter naar Haarlem op een halve minuut missen.. maar we zijn wel voor het donker thuis.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het IJsselmeer. Zo lopen we van huis naar huis. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

Bekijk eventueel ook het fotoalbum bij deze wandeling

De dunne grenzen van het fatsoen

cropped-p1070905.jpg

Een etappe van De lange weg naar huis*, van Santpoort Noord naar Zandvoort, gelopen op vrijdag 22 november 2019

Omwille van het klimaat en andere praktische overwegingen bereizen wij de etappes van onze lange wandeling naar huis met het openbaar vervoer. Dat is niet altijd even comfortabel. Vooral op de terugweg, die zich na een dag wandelen uiteraard door de avondspits beweegt, moeten we vaak tot boven Alkmaar genoegen nemen met een krappe staanplaats in een afgeladen halletje, of, als we geluk hebben, met een plakkerige zitplaats op een smerig trappetje. Het is niet anders. Wie het klimaat wil dienen moet offers brengen. Vanuit dat perspectief bezien zou je het ook als bemoedigend kunnen ervaren dat de trein zo goedgevuld is, al is het dan met gratis reizende studenten. Ik wil daar niet meteen een oordeel over hebben.

P1070778

Waar ik wel meteen een oordeel over heb, is de jongeman die we in onze eerste trein op de heenweg aantreffen. Lang- en breeduit uitgestrekt neemt hij samen met zijn rugzak een hele vierzitter in beslag, in een verder behoorlijk gevulde coupé. Hij houdt zich slapend en reageert niet op onze afwachtende aanwezigheid naast zijn koninkrijk. Zijn kapsel zit onberispelijk in model gekamd en geboetseerd, maar voor de rest ziet hij er wat smoezelig uit. Er zitten vlekken in zijn shirt, er liggen croissantkruimels op zijn jas en er hangt een meer dan vage dranklucht om hem heen. Mijn zoon wurmt zich mild en toegeeflijk tussen verschillende ledematen door naar de moeilijk bereikbare restanten van een zitplaats, maar ik heb het opeens wel even gehad met dat hedonistische, verwende, onverschillige en egocentrische millennialgedrag. Okay, dan maar een boomer. Ik duw wat tegen zijn schouder en roep iets over zitten, en plaats maken, wat dan uiteindelijk met gepaste onwilligheid gebeurt. Zolang we tegenover elkaar zitten blijft hij gedrogeerd knikkebollen. Niettemin lijkt hij op weg te zijn naar school, gezien het tijdstip op de dag, de rugzak en het station waar hij uitstapt. Ik heb ernstig medelijden met degene die zuks in de klas heeft zitten.
In de sprinter naar Santpoort Noord zijn we zelf de aso’s, al is het per ongeluk. Zo dun is die scheidslijn nou eenmaal en daarom moeten we er ook zo voorzichtig mee omgaan. Om de reistijd aangenaam te vullen hebben mijn zoon en ik, in de veilige beslotenheid van onze tweezitter, een gesprek over de thema’s van de tijd en zo komt, het is eind november, ook Sinterklaas langs, met zijn omstreden knecht. Zelf hebben wij daar nogal randstedelijke ideeën over, die in onze nieuwe woonomgeving echter maar nauwelijks worden gedeeld, zodat het fijn is het daar nu toch eens over te kunnen hebben, zonder op eieren te lopen. Zonder het gevaar ruzie te krijgen met iemand waar je helemaal geen ruzie mee wilt hebben. Als we zo een tijdje gemoedelijk in onze eigen bubbel hebben zitten schimpen en smalen, blijken we toch niet alleen te zijn geweest. Tussen de banken door wordt ons een verstoorde blik toegeworpen door een vrouw die voor ons zit, zo blijkt. Met, zo blijkt meteen daarna, een zoontje in de gelovige leeftijd. Snel en beschaamd veranderen we van onderwerp, al zal het te laat geweest zijn. Maar goed, ter onzer verdediging zij opgemerkt: wie rekent er heden ten dage nou nog op dat er kinderen in de trein zitten zónder witte oordopjes en hypnotiserende beeldschermpjes.

P1070798

In Santpoort pakken we met horten en stoten de draad van het Nederlands Kustpad weer op. Dat zal ons ons naar Den Haag brengen, onze geboortestad. Er wordt hier bepaald niet scheutig omgesprongen met de vertrouwde roodwitte markeringen en we rommelen wat heen en weer, slaan op goed geluk wat links- of rechtsaf hier en daar, maar vlak voordat het mopperen wordt komt het goed. Zoals altijd, het komt altijd goed. We lopen door en over de Duin en Kruidberg richting de zee, richting het strand. Het eerste stuk, de Heerenduinen, is een bebost gebied. De bomen zijn overwegend kaal, het bos doet grijzig aan, hoewel de zon er doorheen schijnt en het zwerk blauw is.
Aan de rand heeft zich een kuddetje konikpaarden opgesteld. Schijnbaar onbewogen staan ze dwars over het wandelpad hun ziel in lijdzaamheid te bezitten. Ik kan het niet laten wat foto’s te maken en ik ben niet de enige, ik moet de nodige moeite doen de paarden er zonder felgekleurde medewandelaars op te krijgen. De paarden zal dat allemaal worst wezen, zolang het geen paardenworst is natuurlijk. Er gaan er wat op hun rug liggen rollen, wat een leuk, aandoenlijk gezicht is. Taalkundig wikiweetje dat ik tegenkwam toen ik voor de zekerheid even checkte of dit inderdaad konikpaarden waren: dat zijn het dus niet. Het zijn koniks. Konik is het Poolse woord voor paardje, kon is paard. Het is een Pools ras oorspronkelijk, vandaar. Als we het over konikpaarden hebben, mensen, hebben we het dus eigenlijk over paardjepaarden, wat natuurlijk geen gezicht is, als woord. Weer iets geleerd.

P1070826

Verderop stuiten we op een boom die onze aandacht trekt. Het is een flinke wilg, zwaar toegetakeld door het bestaan en de elementen. Geblakerd, ingestort, afgebroken, hol, zonder schors en uitgebeten, maar wonderbaarlijk genoeg gedeeltelijk ook nog levend. Nieuwe twijgen wachten geduldig op de lente, die zeker weer komen gaat. We bestuderen het wrak een tijdje en vragen ons af of de bliksem hier misschien is ingeslagen, of dat er fikkie in is gestookt. We gaan even uit van het eerste. We zien de restanten van zo’n knoest waar heel veel kleine takjes aan hebben gezeten. Wat we zien moet het bewateringssysteem geweest zijn, een verzameling afgebroken houten buisjes. Maar weer eens onder de indruk van de natuur en haar veerkracht lopen we door. Misschien, denken we, dat als wij mensen de boel definitief voor onszelf hebben verpest, de natuur, opgelucht allicht, er wel weer bovenop komt. Aan de horizon achter ons, als om deze gedachte te illustreren, steekt nog regelmatig de dampende en rokende skyline van IJmuiden boven de duintoppen uit.
Door een meer open gebied, lichtgevend groen bemost met grijze doornenstruiken en naar de wind gevormde, mismaakte boompjes, knoestig, weerbarstig, zwart afstekend tegen de blauwe lucht, naderen we de zee, we horen haar al ruisen. Steeds meer paden blijken onder water te staan en ook flinke stukken duin lijken te zijn ondergelopen. De aanhoudende regen van de afgelopen tijd, nemen wij aan. Het is moeilijk voor te stellen dat er nog een probleem met een te laag grondwaterpeil zou zijn, bij deze aanblik, maar we weten het niet.
Dan draaien we het strand op, lopen een stukje langs die goeie ouwe branding, met de lage zon in de ogen en Zandvoort opdoemend uit de heiigheid in de verte. Druk is het niet. Een enkele wandelaar, een misplaatst ogende kraai en een groepje kantoormannen waarvan we bij het verlaten van het strand concluderen dat ze met ov fietsen zijn gekomen. Een teamuitje dus, waarschijnlijk. Een heisessie op het strand. Al wandelend langs de branding nieuwe ideeën opdoen, een verfrissende kijk op de zaken. Een beetje sparren, of zoiets. Wij spelen even met de gedachte een aantal van die identieke ov fietsen om te ruilen en zo de hernieuwde teamgeest op de proef te stellen. We verkneukelen ons bij voorbaat in het gedoe dat zal ontstaan, maar we doen het niet natuurlijk. De pret van de gedachte volstaat.
Bij Parnassia aan zee trekken we weer landinwaarts richting Haarlem, door de Kennemerduinen, grijsgroene glooiingen rond een aantal grote waterplassen en gelardeerd met het eeuwig donkergroen van naaldbossen. We klimmen en dalen over mulle zandpaden maar moeten elders ook regelmatig op zoek naar een alternatieve strook grond waar we de voeten droog neer kunnen zetten.

P1070898

In de berm vinden we een libelle, een rode libelle. Op sterven na dood, dat behoeft geen verwondering deze tijd van het jaar. Door hem op te pakken verstoren wij zijn sterfbed hoogstwaarschijnlijk, wat misschien niet kies is van ons, maar goed, het was al gebeurd voor we er bij nadachten. Hij valt bijna uit elkaar en heeft geen puf meer om te vliegen, met de laatste kracht klemt hij zich dan maar aan deze vreemde vinger vast, berustend in ieder lot. Is dat zielig, bij een libelle, vragen wij ons af. Moeten we ingrijpen, hem uit zijn lijden verlossen? Is er sprake van lijden? We weten het niet. We bekijken het beestje een tijdje en zetten het dan terug in de berm, waar de natuur dan haar loop maar moet hebben. Weer thuis lees ik in het tijdschrift van Landschap Noord Holland iets over de zeldzame vuurlibelle die onlangs weer rond de Noordhollandse duinwateren zou zijn gesignaleerd. Meer waarschijnlijk hebben we hier te doen met de steenrode heidelibelle. Die is algemeen voorkomend, lees ik, en vliegt nog net in november. Dus dat zou kloppen. De bloedrode heidelibelle, die ook nog bestaat dus, vliegt slechts tot oktober. Dan zou dit wel heel erg een latertje zijn. Uiterlijk kunnen we op de bijgeleverde plaatjes trouwens maar nauwelijks verschillen tussen deze drie types ontwaren. Geen eigenlijk.
Verder richting Haarlem passeren we een roze granieten steen met moeilijk leesbaar opschrift. Het blijkt te gaan om een oorlogsmonument en het is één steen uit een serie van acht die hier in de duinen is neergezet ter nagedachtenis aan de vele gijzelaars en verzetsmensen die hier in de oorlog gefusilleerd zijn. In 45 anonieme en ongemarkeerde massagraven is een gedeelte van de lichamen na de oorlog teruggevonden, de meesten daarvan zijn inmiddels herbegraven op de Eerebegraafplaats Bloemendaal. Op elk van de stenen staat vermeld hoeveel mensen er rond die plek lagen begraven. Nog veel meer mensen zijn nooit teruggevonden omdat zij na hun executie gecremeerd werden, de bezetter wilde met dit alles voorkomen dat haar slachtoffers een eervol graf zouden krijgen. Dat de oorlog nog altijd leeft blijkt uit de grote hoeveelheid steentjes, gekleurde scherfjes en dennenappels die op het monument zijn gelegd, klaarblijkelijk als eerbetoontjes, weten we sinds Daan Roosegaarde met dit idee aan de haal ging.

P1070919

Bij Overveen, vlak voor Haarlem, kiezen we voor de routeverkorting van het Kustpad. De rondwandeling door Haarlem hoeven we niet per se te maken, vinden we eensgezind, we zijn tenslotte op weg naar Den Haag en hoewel dat nou ook weer niet helemaal kaarsrechttoe rechtaan hoeft natuurlijk, kun je ook overdrijven. Door het Brouwerskolkpark, langs een afwateringskanaal, lopen we richting Kraantje Lek, waar volgens de berichten 17e eeuwse vissersvrouwen, zeulend met emmers verse vis van Zandvoort naar de markt in Haarlem, het water in hun emmers verversten. Zich verfristen met een slok.
Met het zicht op een klein, wat lager gelegen parkeerterrein horen we een knal, het onmiskenbare geluid van blikschade en sneuvelende no claim kortingen. We zien het onder onze neus gebeuren ook nog. Een kek tweepersoons sport bmwtje parkeert achteruit uit en boort zijn achterwerk voortvarend in de achterbumper van een robuust bedoelde bmw suv. We bevinden ons onder de openhaardrook van Haarlem, het is een deftig parkeerterrein. Hoewel je daar meteen je aantekeningen bij kunt zetten want hoewel het een tamelijk bruuske en luidruchtige botsing was, verlaat het kekke sportautootje de plaats des onheils zonder omkijken of pardon. De schade aan de getroffen bumper is niet onaanzienlijk zien wij bij nadere inspectie, wat ook te denken geeft voor een suv natuurlijk, maar laten we die weg niet inslaan. Wij besluiten dat we dit niet zomaar kunnen laten passeren. We noteren het kenteken van het kekke sportautootje en schrijven een briefje met ons telefoonnummer voor onder de ruitenwisser. Nog vóór Zandvoort worden we gebeld en brengen we verslag uit van wat we gezien en gehoord hebben. Op een bomvol perron 4 van Sloterdijk worden we dan nogmaals gebeld en krijgt het verhaal een wat onwaarschijnlijke wending. De eigenaar van de suv had bij toeval op een parkeerterrein van een restaurant de sport bmw met ons kenteken zien staan, had de bestuurder ervan binnen aan de koffie getroffen en haar aangesproken op het gebeurde. Waarop die dat, deftig en al, in alle toonaarden ontkende, getuigen of niet. Truth is stranger than fiction, Mark Twain schreef het al. Hoe het afgelopen is weten we niet, maar het geval, en de slechtheid van de mens, heeft ons nog geruime tijd bezig gehouden.

P1070936

We komen langs het landgoed Elswout, waarvan ik weet dat daar de geweldige kinderserie Loenatik werd opgenomen, waar ik altijd met veel plezier naar keek, met mijn kinderen, maar waar mijn zoon dan weer geen enkele herinnering aan blijkt te hebben zodat ik me moet gaan afvragen of ik dat dan met mijn dochter keek, en hoe oud die serie dan eigenlijk alweer is en, niet in de laatste plaats, hoe oud ik zelf dan in godsnaam ben. En of ik dat nog wel wil weten.
Door de duinen gaat het dan langs het spoor naar Zandvoort. Het begint al wat te schemeren en wanneer we langs hetzelfde spoor met de trein Zandvoort weer uit rijden is het buiten nacht. En half vijf ‘s middags. Het veelbesproken circuit, waar we om die reden een kijkje wilden nemen, laten we voor de volgende keer.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het IJsselmeer. Zo lopen we van huis naar huis. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

Bekijk eventueel ook het fotoalbum bij deze wandeling.

Met die boten en die kranen en dat water

cropped-p1070696.jpg

Een etappe van De lange weg naar huis*, van Beverwijk naar Santpoort Noord, gelopen op vrijdag 25 oktober 2019

We doen een korte etappe vandaag, het is niet anders. De eerste mogelijkheid om met het openbaar vervoer weer thuis te komen, na ons startpunt in Beverwijk, zou Overveen zijn en dat is, gelijk Omsk, net iets te ver weg. Daarnaast moet mijn zoon op tijd thuis zijn voor het één of ander en wordt het ook nog eens steeds vroeger donker want we zijn al aardig in de herfst terechtgekomen, kortom.. we besluiten tot Santpoort Noord te gaan en er daar, omdat dat dan wel weer een beetje erg weinig is, een extra rondje over landgoed Duin en Kruidberg aan vast te breien. Dat is ook geen straf.

P1070661

Vanaf station Beverwijk volgen we een plaatselijke route die ons door een park en weg van de weg helemaal niet slecht bij het Nederlands Kustpad terugbrengt, tot Den Haag is dat namelijk de route die we volgen. Dat we dat nu precies de verkeerde kant op doen is ons eigen gebrek aan oriëntatievermogen en richtinggevoel, een erfelijk dingetje. De schade blijft beperkt tot hooguit een kwartiertje, door een waarschuwingsbord dat ik mij herinner van mijn eerdere wandeling langs het Kustpad, jaren geleden alweer. Een bord dat waarschuwt voor de mogelijke aanwezigheid van munitie, met het verzoek melding te maken van eventuele vondsten van dien aard. Dat wil je wel onthouden. Het Kustpad liep ik jaren geleden de andere kant op dan vandaag, toen had ik geen andere keuze dan dit levensgevaarlijk terrein doorkruisen, nu kunnen we met een gerust hart omdraaien.
Langs de immense fabriekscomplexen en schoorstenen van het op een paar huizen na onaantrekkelijke Velsen Noord lopen we dan in de goede richting van het Noordzeekanaal en de overtocht met de pont, een tweede associatie met de onvolprezen Drs P.

P1070694

Vanaf het water zien we de lucht behoorlijk betrekken. Vieze, donkergrijze wolken pakken samen, verduisteren de lucht en dreigen ons er straks eens even flink van te laten lusten. Geen prettig vooruitzicht. Maar het kleurt wel aardig bij wat we aan de einder zien staan aan rook uitbrakende ingewikkelde installaties van pijpleidingen, hijskranen, vaalwitte blokkendozen, windmolens en silo’s. De geïndustrialiseerde samenleving luid en duidelijk in beeld. Een charmant klein, rond wachtershuisje met een windvaantje op zijn oranje koepeltje staat daar tegen af te steken als lief klein monument voor hoe het ooit begon. Een binnenvaartschip neemt met veel waterverplaatsing de bocht en vaart uit beeld naar het noorden, twee personenauto’s op het achterdek.
Je zou kunnen denken dat wij dit dan lelijk vinden allemaal, maar dat is niet zo. Zo zitten wij niet in elkaar. We lopen door Noord-Holland en dit hoort daar dus ook bij. Het kan niet allemaal ongerepte natuur zijn tenslotte, voor zover dat in ons land bestaat dan want de natuur krijgt hier de tijd niet om ongerept te zijn, denken wij wel eens. Er ligt altijd wel weer een nieuwe visie klaar. Maar goed. Hier aanschouwen wij dan het industrieel landschap en dat heeft in al haar onsmakelijke lelijkheid toch ook weer iets moois. Alles is puur functioneel, nergens is moeite gedaan het mooier te maken dan dat. Het is wat het is. Het heeft iets stoers ook, met die boten en die kranen en dat water. Het roestige, het bonkige.. het heeft iets romantisch ruwe bolster blanke pitterigs. Al stemt het ook droevig uiteraard dat het onderhouden van onze beschaving, onze eeuwige honger naar groter en meer, blijkbaar zoveel vuiligheid moet veroorzaken.

P1070717

Aan de overzijde lopen we een klein stukje landinwaarts met het Noordzeekanaal op en komen dan in Velsen Zuid. Een zeer charmant en nostalgisch authentiek ogend plaatsje van oude, meest bakstenen huizen en huisjes die stuk voor stuk een bordje dragen waarmee ze tot rijksmonument zijn verheven, plus zo’n gezellig bruin anwb bordje met toeristische informatie over het hoe en wat. Zo komen we langs het bepaald niet onriante witgepleisterde huis van de dorpstimmerman, het cachot, de woning van de vroedvrouw, het diaconessenhuis, het huis van de metselaar en nog zo het een en ander. Mede door het witte hek dat toegang biedt aan het plaatsje lijkt het of we door een openluchtmuseum wandelen. Maar ook Velsen Zuid blijkt niet zo ongerept als het er in eerste instantie uitziet. Op een groot informatiebord bij de kerk lezen we dat de helft van het dorp in de loop der afgelopen jaren is verzwolgen door het kanaal, dat sinds de opening in 1876 steeds breder moest worden. Iedere uitbreiding, de laatste en grootste in 1969, ging ten koste van een stukje Velsen Zuid. Onder meer de kweekschool, twee dokterswoningen, de smederij, de bakkerij, de slagerij en het postkantoor werden het slachtoffer van de groei-economie. Het stukje dat vandaag nog gespaard is gebleven is tot beschermd stadsgezicht uitgeroepen. Dus nu is het veilig. Zou je kunnen denken.
Aan de overkant zien we nog een monument staan, een moderner monument, maar een monument. Vier hoge en vier lage grijze achthoekige torens in formatie bijeen steken rank omhoog, naar boven iets taps uitlopend, met ieder bovenin rondom vijf rijen witte vierkante venstertjes. Het geheel biedt een licht geheimzinnige, ietwat oosterse aanblik. Maar het zijn gewoon de noordelijke schoorstenen van de ondergrondse ventilatieschachten van de Velsertunnel, aan de zuidkant staat nog zo’n complex. Gebouwd in de vijftiger jaren, tegelijk met een van reeds genoemde verbredingen van het kanaal.

beeckestijn

Met een tunneltje steken we de weg over en lopen dan landgoed Beeckestijn binnen. Een deftige bedoening met lange herfstige bomenlanen, een geschulpte vijver, een zichtlaan naar een wit landhuis, koetshuizen, een fraaie slangenmuur om de groentetuin en wat kitscherige witte beelden die de zaken een extra klassiek tintje moeten geven. Het landhuis ziet er puik uit en is smetteloos wit maar heeft er een lange geschiedenis opzitten. Begonnen in de 15e eeuw als versterkt landhuis in het bezit van de naamgevende familie Beeckestijn, in de 18e eeuw overgenomen door de familie Trip die er het landgoed omheen aanlegde en enige tientallen jaren later in bezit gekomen van de diplomaat Boreel die er de zijvleugels aan bouwde, de koetshuizen erbij zette en de eerste Engelse tuin in Nederland aanlegde, verderop komen we nog een folly tegen uit deze periode, een tuinmanswoning die er uitziet als een neogotisch kapelletje, maar het geen van beiden is. Tot in de 19e eeuw lag het landgoed direct aan het water en kon er over het Wijkermeer naar Amsterdam worden gezeild. Van dat meer is nu alleen de streep van het Noordzeekanaal nog overgebleven. Wij pikken even een deftig terrasje bij één van de koetshuizen, het zonnetje prikt inmiddels door de verkleurende bomen, de donkere luchten zijn overgedreven.
Door het onbijzondere Driehuis tenslotte buigen wij van het Kustpad af en klimmen over een hekje dat niet open wil landgoed Duin en Kruidberg binnen, voor ons toetje. We treffen er veel medewandelaars die met camera’s op paddenstoelenjacht zijn, wat geen heksentoer is want het is een prima paddenstoelenjaar, al lijkt ons de mooiste tijd daarvoor eigenlijk alweer zo’n beetje achter de rug. Met ons kleine extra rondje doen we het landgoed natuurlijk geen recht, maar dat is een mooie reden er binnenkort nog eens speciaal voor terug te komen.

*Met mijn jongste zoon loop ik een zelfverzonnen langeafstandswandeling van Schagen, onze woonplaats, langs de Noordzee naar Den Haag, onze geboorteplaats. En weer terug door het Groene Hart en langs het IJsselmeer. Zo lopen we van huis naar huis. Vandaar dat we deze vader en zoon wandeling ‘De lange weg naar huis’ hebben genoemd.

Bekijk eventueel ook het fotoalbum bij deze wandeling.

Het nadeel van buienradar

het nadeel van buienradar

Vandaag zou ik wandelen, met mijn jongste zoon. Zelf ben ik al jaren een enthousiast wandelaar, en tot mijn grote vreugde is mijn jongste zoon dat nu ook. Zodoende bedachten we een gezamenlijke langeafstandswandeling – van onze woonplaats op het platteland van Noord Holland naar onze geboorteplaats Den Haag, en weer terug – en lopen we daar met enige regelmaat een etappe van. Een stevige dagmars. Fijne, gemoedelijke dagen zijn dat altijd, met wat uitgebreidere vader en zoon gesprekken dan het gebruikelijke ‘zijn er geen krentenbollen’ en ‘zou jij je kamer niet eens stofzuigen’.
Beiden hebben we een goedgevulde agenda dus om de enige regelmaat er in te houden moeten die dagen ruim van tevoren worden afgesproken. Wat als nadeel heeft dat je geen rekening kunt houden met weersvoorspellingen, buienradar heeft ook zo zijn grenzen, en dat je dus maar moet afwachten wat het weer gaat doen, de afgesproken dag. Tot nu toe heeft dat allemaal reuze goed uitgepakt, we mogen daar niet over mopperen en dat doen we dan ook niet, maar voor vandaag hebben we de verwachtingen de hele week steeds somberder zien worden. Tot er gisteravond sprake was van 70% kans op regen en 10 mm neerslag. Daar zagen we geen van tweeën de lol nog van in en met enige tegenzin besloten we dat het verstandiger was de boel dan maar af te blazen deze keer.
Toch blijft het dan altijd de vraag of je jezelf daar nou een plezier mee doet. Want evengoed loop je de hele dag naar buiten te kijken of het nou al eens een keertje regent, of dat het nou nog steeds wel meevalt allemaal. Word je zelfs ronduit chagrijnig als de hemel nu en dan blauw kleurt, de zon er af en toe door komt. Loop je je heel je vrijgehouden dag wat spijtig af te vragen of je nou niet beter toch had kunnen gaan. Waarmee het dus inderdaad de vraag wordt of je niet beter toch had kunnen gaan.

Een kakikleurige meneer met handige zakken

cropped-p1050286.jpg

Een etappe van De lange weg naar huis, van Castricum naar Beverwijk, gelopen op donderdag 23 mei 2019

Hoe we het doen weten we zelf ook niet precies, maar we pikken er telkens een schitterende dag voor uit om op pad te gaan. Terwijl het in deze moderne tijden toch echt ook lang van tevoren geplande evenementen zijn, agenda tegen agenda. We wandelen onder een ons goedgezind gesternte blijkbaar. Tot nog toe, in elk geval. In het verleden behaalde resultaten zullen ook in dit geval geen garantie voor de toekomst bieden. Maar goed. We lopen van Schagen, onze woonplaats, naar Den Haag, onze geboorteplaats, en weer terug, mijn jongste zoon en ik. Van thuis naar thuis en omgekeerd als het ware. Vandaar dat we onze zelfverzonnen langeafstandswandeling De Lange Weg Naar Huis hebben genoemd.

P1050197

We verzamelen op station Castricum vandaag, want mijn zoon moet eerst nog even een uurtje naar school. Hij heeft een zwaar leven. Langs nagelnieuwe en ruim gedachte villa’s voor de beter gesitueerden lopen we Castricum uit. Het is nog voorjaar, de bomen staan nog fris in het groen, maar de bloemen die beregend worden op het bollenveld dat we passeren zijn al geen tulpen of narcissen meer, daar is het dan toch alweer te laat voor. Wat er wel in bloei staat weten we niet maar het biedt een kleurige aanblik.
Over vriendelijke bospaadjes, tussen kronkelende heksenboompjes door, komen we in een uitgestrekt duingebied. Daar stuiten we om te beginnen op een geheel door aalscholvers in bezit genomen bosje. Dat biedt nogal een aanblik. Eerder waren we al eens tot het besluit gekomen dat de aalscholver van dichtbij eigenlijk wel een soort schoonheid bezit, maar dit is geen gezicht. We tellen tientallen nesten, wat niet moeilijk is want het zijn grote vogels die grote nesten bouwen maar bovendien alles doodschijten waar ze bij in de buurt komen. In het volle zicht manoeuvreren ze log en onhandig wat heen en weer, met die grote zwemvliesvoeten, op hun slordige bossen hout tussen de kale, witte, afgestorven takken die in een gestolde wanhoopskreet tegen het zwerk afsteken.
Blijkbaar hebben we ons laten afleiden door dit prehistorisch tafereel want korte tijd later komen we erachter dat we verkeerd lopen. Dankzij de boompjes. Tanige, weerspannige boompjes die hier en daar al jarenlang dapper maar vruchteloos weerstand hebben staan bieden aan de wind. De wind van zee, die ze met haar lange adem hardnekkig slechts één groeirichting toestaat. Als oude mannetjes staan ze voorover gebukt, gekromd, gebocheld. Allemaal naar rechts, valt ons op. Wat ons na een tijdje op de gedachte brengt dat de zee dan links van ons zal liggen. En dat we dus de verkeerde kant op lopen. Reuze trots zijn we dat we het landschap zo doeltreffend hebben kunnen lezen. Dat we nu een klein stukje op onze schreden moeten terugkeren nemen we op de koop toe.

P1050229

Zoals inmiddels gebruikelijk rapen we onderweg blikjes en plastic afval dat schijnbaar achteloos in berm en beemd wordt achtergelaten. Het doet mij deugd dat mijn negentienjarige zoon zich hier net zo fanatiek in toont als zijn oude vader, en hetzelfde verontwaardigde onbegrip ventileert over mensen die blijkbaar de rust en de schoonheid van de natuur opzoeken maar dan evengoed een spoor van verontreiniging achterlaten. Het valt niet te rijmen inderdaad. We komen thuis met een flinke boodschappentas vol. Dat er bijna de hele wandeling elke vijf minuten een passagiersvliegtuig over komt geeft onze opbrengst, onze hele missie, uiteraard de schijn van volslagen zinloosheid, van vechten tegen de bierkaai en paarlen voor de zwijnen, maar daar laten we ons niet door van de wijs brengen. Wat moeten we anders?
Dan duikt een kakikleurige meneer met handige zakken op uit de bosjes. Met onder zijn arm wat provisorische vlaggetjes en in zijn hand een geel apparaat. Nieuwsgierig vragen wij hem wat hij doet, en dat wil hij graag vertellen. Hij gaat er zelfs eens goed voor staan. Hij is bioloog, vertelt hij, plantkundige, om precies te zijn. Gepensioneerd inmiddels weliswaar, maar naar eigen beleving nog niet oud genoeg voor de permanente vakantie en vandaar als zelfstandige nog regelmatig in opdracht aan de slag. Zoals nu een onderzoek naar de vegetatie in dit gebied. Steekproefsgewijs, op verschillende van te voren willekeurig bepaalde plekken, legt hij uit, inventariseert hij wat er zoal groeit of bloeit. Met enige trots toont hij zijn gps, het gele apparaat, dat achtduizend euro gekost heeft maar hem dan ook tot op tien centimeter nauwkeurig brengt waar hij moet wezen. Wij tonen ons onder de indruk.
Met de provisorische vlaggetjes zet hij een cirkelvormig lapje grond af van vier, tien of honderd vierkante meter, afhankelijk van de hoogte van de begroeiing. Hoe hoger de begroeiing, hoe minder planten per vierkante meter, hoe groter het lapje grond. De door de steekproef opgegeven coördinaten dienen als middelpunt, en het is natuurlijk handig te weten dat de oppervlakte van een cirkel pi maal de straal in het kwadraat is. Goed. Binnen die cirkel telt en benoemt hij ieder plantje, bloempje en grasje dat er groeit, of het nu een boom, korstmos, helmgras of moeraswespenorchis is. En alles wat er zou kúnnen groeien kent de meneer – uit zijn hoofd – bij naam. En komt hij toch iets tegen dat hij niet kent, neemt hij een foto om het thuis te determineren. Vooral bij campings komt hij wel eens iets tegen dat hier eigenlijk niet hoort, in de Noordhollandse duinen. Dat is dan als pluisje of zaadje aan tentzeilen en in slaapzakken meegereisd uit andere delen van het land en de wereld en heeft het aangedurfd hier te ontkiemen en wortel te schieten. Als ware journalisten vragen wij dóór naar wat het bijzonderste is dat hij vandaag heeft gevonden, en dat is een dode buizerd. Dat valt dus feitelijk buiten het onderzoek maar wordt evengoed wel doorgegeven, zodat gekeken kan worden naar de doodsoorzaak. Wij vinden het schokkend om vervolgens te horen dat er blijkbaar ook mensen bestaan die deze vogels vergiftigen. Net waren we nog verrukt er één te zien vliegen.
Op onze beurt vertellen wij de meneer over onze tocht naar Den Haag, de meneer blijkt daar ook te zijn geboren en opgegroeid en zo wordt het een hartelijk afscheid. Hij stapt in zijn elektrische auto en laat zich door zijn dure gps het volgende coördinatenpaar wijzen. Even later komen we hem opnieuw tegen, in de andere richting. Met de zelfspot die Hagenaars eigen is bekent hij door het open raam dat hij verkeerd is gereden. Vrolijk zwaaien we hem na.

P1050298

Het is moeilijk de vinger er precies op te leggen maar we constateren dat de duinen er hier, richting Wijk aan Zee, wat anders uitzien dan rond Bergen en Schoorl. Het lijkt wat weerbarstiger, wat stekeliger, en beduidend minder deftig.
We treffen ook veel bomen en struiken die volledig zijn ingepakt door de spinselmot. De meidoornspinselmot, aan de restanten van de bomen te zien. De Yponomenta Padella. Het biedt een macabere aanblik. Spookachtig en ook een beetje viezig, die grote, wriemelende kluiten rups, maar het heeft dan eigenlijk ook wel weer iets. De getroffen bomen worden van top tot teen kaalgevreten door het krioelend gespuis, maar ik begrijp dat wanneer de vlinders gevlogen zijn de boom met nieuwe moed aan een tweede gebladerte begint. De natuur laat zich niet snel ontmoedigen.
De heckrunderen op ons pad kuieren wat door het bos. Ze zoeken de schaduw op. Er is er niet één die lekker in het zonnetje gaat staan, terwijl dat ook zou kunnen. Dat geeft enigszins te denken, denken wij, over het romantisch beeld van de Hollandsche koetjes in de wei. Die staan met dit weer waarschijnlijk toch ook liever in de luwte van de stal.
En zo voeren we onze gesprekken onderweg, over wat we zien en tegenkomen en wat daarvan te denken en te vinden. De Europese verkiezingen zijn vandaag, daar praten we wat over. Als we straks uitstappen op station Schagen zullen we daar gezamenlijk onze stem uitbrengen. We hebben fijne en serieuze vader zoon gesprekken, over de streken van het leven, het verleden, de toekomst, de liefde. Thuis in het dagelijks leven komen we daar niet altijd aan toe, maar al wandelend komt er veel aan de orde.

P1050314

Het Julianaplein in Wijk aan Zee doet er alles aan om een levendige indruk te wekken. Herberg de Posthoorn, Restaurant Klein Zwitserland, Club Star Aan Zee. Snack Corner, Super Kibbeling, Döner Combi. Tip Tourist Information en een Kunstontmoetingsplek. Maar het meeste lijkt dicht en Wijk aan Zee zo goed als uitgestorven. Zelfs het kerkhof naast de bakstenen kerk is maar matig bezet.
We kopen een ijsje bij de Snack Corner en vragen de dame die onze bolletjes schept of het druk is in Wijk aan Zee vandaag. We vragen naar de bekende weg. Maar het valt wel mee, zegt de dame. Wij nemen plaats op een bankje bij de kerk en eten ons ijsje. En wachten af.
Een zilvergrijze auto rijdt het plein op. Een man en een vrouw stappen uit. De man is kaal geschoren, is klein maar breed, breed maar klein, en heeft een stoer en gehaast loopje. De vrouw is blond, maar niet van zichzelf. Ze heeft diverse tattoos en streeft tevergeefs iets meisjesachtigs na. Uit de achterbak komt iets tevoorschijn dat wij na enig overleg thuisbrengen als een kooi voor een papegaai. De man brengt de onderdelen één voor één van de auto naar binnen. Ze wonen boven de Snack Corner. De voordeur valt telkens dicht, er zit waarschijnlijk een veer op, wat nu onhandig uitpakt. Als de man de laatste stapel ongeregeld naar huis loopt moet hij een paar keer terug om iets op te rapen wat onderweg van de stapel viel. Hij legt dat dan weer terug op de stapel. Ook de laatste keer werkt de deur niet mee. De vrouw brengt ondertussen de auto weg, want op het plein mag niet worden geparkeerd.
Dan komt een bejaarde met bretels en een olijk hoedje het plein op lopen. Met zijn handen in zijn zij roept hij een paar keer hard naar een man die, ondanks de warmte, zijn dakgoot staat te schuren. De olijke bejaarde komt niet boven het lawaai uit en moet zijn kreet een aantal keer herhalen voordat de schilder zijn schuurmachine uitzet, zijn oordoppen afdoet. Dan heeft de olijke bejaarde alle aandacht van heel Wijk aan Zee op zich gevestigd. Volgt de grap dat hij ook nog wel iets te schuren heeft.
Ons ijsje is op, wij vervolgen onze weg naar Beverwijk. De uitbater van Döner Combi zit moedeloos in zijn deuropening en kijkt ons niet na.

Bekijk eventueel ook het fotoalbum bij deze etappe.

Alles wat groeit en bloeit

cropped-p1040545.jpg

Van Bergen aan zee naar Castricum, een etappe van De lange weg naar huis, gelopen zondag 21 april 2019, eerste paasdag

Voor de laatste keer laten we ons volledig verzorgd met de auto op ons startpunt afzetten, mijn jongste zoon en ik. Bergen aan zee. Vanaf hier zullen we met het openbaar vervoer moeten heen en weren. Zo ver zijn we al van huis, op onze tocht naar Den Haag en weer terug. Het is eerste Paasdag, het weer is ons welgezind. De temperaturen zijn zomers, we zullen licht verbrand terugkeren vanavond, al weten we dat nog niet. Wel heb ik als voorzorg mijn hoedje opgezet. Eerste keer dit jaar.

P1040408

Bij de Zeeweg duiken we meteen de duinen in, een schitterend gebied. Meanderende zandwegen door glooiend en open terrein, met plukjes bomen hier en daar die zich ondanks protest uiteindelijk toch telkens opnieuw, grillig en krullend, naar de wind hebben moeten voegen. Bij een poeltje staan wat paardjes loom en fotogeniek te wezen. Ze kijken ook naar ons. Er wordt bedachtzaam wat gedronken. We staan er een tijdje bij stil en zien dan plotseling een gele kwikstaart. En nog één, en nog één. Op het laatst zijn het er vijf. Het staat mij vagelijk bij dat dit een bijzondere waarneming is, maar dat kan net zo goed onzin zijn. Wel ben ik erg tevreden met mezelf dat ik deze vogeltjes zonder pardon en haperen weet te benoemen. Al is dat ook weer niet zó moeilijk want als ik er zelf een naam voor zou moeten verzinnen zou het waarschijnlijk ook gele kwikstaart worden. Het is een vogel die zijn naam eer aan doet. Ze lijken een beetje bij de paarden rond te blijven darren. Vermoedelijk omdat daar lekker veel insecten op af komen, vertel ik mijn zoon iets voor de hand liggends.
Verderop buigen we ons gezamenlijk over wat sporen in het zand. Vragen ons en elkaar af wat hier gelopen zou kunnen hebben. We menen kussenpootjes met nageltjes te zien, te klein voor een vos, volgens ons. Niet de lange achterpootafdrukken van een konijn. Een wezel of een hermelijn misschien. Als die hier voorkomen tenminste, daar hebben we hier en nu geen idee van maar later blijkt op internet dat dat inderdaad tot de mogelijkheden behoort. Het tweede spoor is meer een soort bandenspoor. Ik houd het op een hazelworm, of een slangetje. Een flinke rups, zou ook nog kunnen, bedenk ik me nu ik dit schrijf.

P1040428

Halverwege Egmond nemen we een stukje strand, het is niet voor niets strandweer tenslotte. Erg veel mensen zien we nog niet, het is nog vroeg en we zitten ver van beide badplaatsen. Wat wandelaars. Twee vissers zitten hun tijd te beiden. Een rijtje joggers. Naarmate we Egmond naderen wordt het wat drukker met badgasten. Er worden kuilen gegraven, dammen opgeworpen en balletjes overgegooid.
Langs de duinrand staat een lange rij stacaravans als strandhuisjes opgesteld. Mooi is anders, vind ik persoonlijk, en ik stoor me graag aan het idee dat mensen zich op deze manier een stuk strand toe-eigenen, als een soort privégebied, waar het strand natuurlijk van iedereen is. Hoewel dit dan wel weer beter is dan de onder architectuur gebouwde patserige eenheidsworst waar de gemiddelde projektontwikkelaar het liefst heel de kust mee wil verpesten, als hij de kans krijgt.

P1040452

Het gebouw dat als eerste oprijst op een duintop, als voorbode van Egmond, doet wat denken aan het Zeehuis in Bergen aan zee. Ondanks de lelijke glazen aanbouw heeft het een zekere grandeur. Helaas zegt de lelijke glazen aanbouw meer over Egmond dan de rest van het gebouw want grandeur komen we verder niet tegen. Egmond is gewoon lelijk, sorry dat we het zeggen. Wat er eventueel nog aan authentiek vissersdorperigs zou kunnen staan is aan het oog onttrokken door stompzinnig lelijke appartementenflats met uitzicht op zee en andere toeristenmeuk. Op de boulevard staat vergeefs een treurige kermis opgesteld. De vuurtoren JCJ van Speijk staat van top tot teen in de steigers maar is zelfs zo nog verreweg het mooiste meisje van Egmond. Toeristen hebben daar geen boodschap aan, blijkt. Over de boulevard sjokken Duitse families en gezinnen goedgemutst richting het strand, bepakt en bezakt met parasols, klapstoelen, boodschappentassen met diversen en kratten en koelboxen vol etenswaren. Fraai is het allemaal niet, maar goed. De zomer lijkt begonnen.
Na Egmond mogen we gelukkig de duinen weer in, al is het tegen betaling. We horen heel de dag al, en ook hier weer, enorm veel vogelgeluiden. Alleen van de koekoek in de verte weten we zeker wat het is. Het gemauw van een buizerd gaat ook nog. Het lukt me een paar kleine vogeltjes min of meer scherp op de foto te krijgen zodat ik thuis kan uitvissen wat we gezien hebben. Dat blijkt dan ook wel weer lastiger dan ik dacht omdat je als vogelaar eigenlijk ook het geluid erbij moet kunnen onthouden. Alleen zo zijn tjiftjaf en fitis van elkaar te onderscheiden. En dan kan het ook nog een fluiter zijn. Een tweede vogeltje lijkt mij een nachtegaal toe, maar dat durf ik hier nauwelijks op te schrijven. Een derde lijkt zoveel op de roodborsttapuit dat ik dat wel met zekerheid durf te stellen.

P1040466

Waarom het nou zo leuk is om dat allemaal dan weer precies te willen weten, weet ik eigenlijk niet en dat is natuurlijk ook helemaal niet interessant. Als je iets leuk vindt moet je je vooral niet af gaan zitten vragen waarom. Vandaar dat we ook nog even een vogelkijkhut in sluipen. We kijken uit over een meertje met daarin alleen een meerkoet. Tja, die hebben we thuis ook. Sterker nog, in het slootje aan onze achtertuin zit een stel pal onder onze neuzen stoïcijns te broeden. We willen alweer rechtsomkeert maken als er plotseling toch nog iets anders langs zwemt. Het is klein, het duikt onder water maar ik zie wel dat het geen kuifeendje of koet is. Ik poch met mijn niet bestaande kennis tegen mijn zoon dat het wel eens een dodaars zou kunnen zijn. Ik weet zelf niet waar ik het vandaan haal, maar thuis blijkt het wel zo te zijn. Kleinste fuut van Europa, of de wereld zelfs. En uitermate schuw. Pakken we toch maar weer even mee.
Tegen Castricum aan lopen we langs een stuk nieuwe natuur. Dat wil zeggen, dat moet het misschien nog worden. Nu is het een tamelijk troosteloze zandvlakte waar alles wat groeit en bloeit met wortel en tak is uitgeroeid. Er staan alleen nog wat skeletten van bomen, die er misschien voor de insecten of het verrottingsproces zijn blijven staan. Of voor de apocalyptische sfeer. Er is geen informatie over wat de plannen zijn, welk nobel doel gediend wordt, en dat is jammer want na een dag wandelen door een schitterend natuurgebied ziet dit er toch tamelijk vijandig en destructief uit.

P1040537

Terwijl ik er wat kunstzinnige foto’s van maak, want zo ben ik dan ook wel weer, blijven twee dames in zeer onflatteuze korte broeken angstvallig buiten beeld staan wachten. Ze willen niet op social media, roepen ze ter verklaring. Ach ja, het gevaar loert overal. Daarna blijven ze wel nog vrij lang in ons uitzicht voor ons uit wandelen.
Op het zandpad verdiepen we ons in een vrij groot insect dat steeds een stukje voor ons uit lijkt te vliegen en gravende bewegingen maakt in het rulle zand. Het lijkt mij een soort wesp, en dat is het ook, lees ik later. Een langsteelgraafwesp. Jaja. En daarvan de duinaardrupsendoder, om precies te zijn. Waarop ik wel eens wilde weten hoe de duinaardrups er uit zou zien, maar zo zit het niet. Er bestaat geen duinaardrups. De duinaardrupsendoder doodt elke rups die hem voor de voeten komt, om hem in te graven als voedsel voor één van zijn larven. En naast de duinaardrupsendoder bestaan dan ook nog andere soorten rupsendoders. De kleine rupsendoder, bijvoorbeeld. Terwijl er dus ook een paddenstoel blijkt te zijn die rupsendoder heet. Ja, je leert best veel op een wandeling. Als je je ogen maar open houdt, en niet te veel haast hebt.
Dan lopen we het verkoelende bos in richting het station van Castricum. Het klinkt ondankbaar op zo’n vroege mooie dag, maar de zon is best warm. We zijn bovendien aangekomen bij het moment waarop we merken dat we licht verbrand zijn.
Het bos heeft die typische lichtgroene kleur van de lente. Berkjes die net zijn uitgelopen, abelen die licht lijken te geven met hun witbehaarde blaadjes, kastanjes al vol in het blad, eiken die nog moeten beginnen. Een en al belofte van leven en geluk.
De trein missen we op drie seconden, hooguit vier, maar dat laten we ons de dag niet bederven.

Bekijk eventueel het fotoalbum bij deze wandeling.

Reigers en aalscholvers

cropped-p1030977.jpg

Van Schoorldam naar Bergen aan zee, een etappe van De Lange Weg Naar Huis, gelopen op zondag 17 maart 2019

We zijn onderweg naar Den Haag, mijn jongste zoon en ik. In etappes wandelen we van onze woon- naar onze geboorteplaats. En weer terug. Een maand geleden uit Schagen vertrokken staan we hier, op de Westfriese dijk, vlak voor Schoorldam, waar we vorige week gebleven waren en waar we ons vandaag weer af hebben laten zetten, dus nog maar aan het begin van onze lange weg naar huis. Vol goede moed uiteraard, want we doen het voor de lol. Bovendien is het weer eens prachtig weer, de zon komt telkens opnieuw achter de haastig voortjagende wolken tevoorschijn.. we hebben ja niks te klagen, dus dat doen we dan ook niet.
Via de helwitte Schoorldammerbrug steken we het in tegenlicht blikkerend Noordhollands kanaal over, duiken met het fiets- en voetgangerstunneltje onder de N9 door, langs het Betoverde Bos van kunstenaarsduo BlokLugthart, met de zeven gitzwarte merels die refereren aan het wapen van Schoorl, en door de lommerrijke buitenwijken van Schoorl lopen we richting de kust, die we pas in Bergen aan zee echt zullen bereiken.

P1030955

In die lommerrijke buitenwijken treffen we ook een klein maar fijn stukje bos waarin wat naaldbomen staan die hun kroon als een enorm parapluscherm hoog over het pad uitspreiden. Als zwarte gaten in het takkenpatroon ligt daarop een aantal flinke reigernesten verspreid. Dat het reigernesten zijn weten we zeker wanneer we een reiger net zo nieuwsgierig naar beneden zien kijken wie er daar onder zijn huis staat te dralen als wij naar boven of we een teken van leven ontwaren. Het is een koddig gezicht, die toch echt verbaasde vogelblik boven die eigenwijze puntsnavel. Wat de reiger van ons denkt wordt duidelijk wanneer een ferme straal dunne vogelpoep vlak naast ons in de berm fluimt. Dat had heel anders af kunnen lopen.

P1030966

Het centrum van Schoorl kondigt zich aan met een kerk en daarnaast het piepkleine oude raadhuisje. Omdat ik hier ter gelegenheid van een eerdere wandeling al eens wat over had opgezocht, kan ik nu ook aan mijn zoon vertellen dat dit schattige raadhuisje van 1601 is. Dadsplaining zou je dit kunnen noemen, omdat die wijsheid ook met grote, gouden letters op de gevel staat genoteerd. Het raadhuisje, lepel ik de rest van mijn internetkennis op, bestaat uit slechts één ruimte, de raadszaal. Met, okay, nog een portaaltje. Niettemin is het in gebruik geweest tot 1901 voordat het door inmiddels ook allang weer verlaten nieuwbouw werd vervangen. Over duurzaam bouwen gesproken. In 1931 kwam het gebouwtje in handen van de Vereniging Hendrick de Keyser, die zich het behoud van architectonisch of historisch waardevolle gebouwen ten doel heeft gesteld. Aan het Schoorlse raadhuis hebben ze een hele kluif gehad omdat de gemeente destijds bij de overdracht de voorwaarde had gesteld dat het gebouwtje een paar meter naar achter zou worden verplaatst, zodat, toen al, de weg verbreed kon worden, ten behoeve van het oprukkend autoverkeer. Het raadhuisje is toen baksteen voor baksteen afgebroken en iets naar achteren weer opgebouwd.
In het perkje voor raadhuis en kerk wordt één van Schoorls grootheden, schilder en tekenaar Jan van Scorel (1495 – 1562), geëerd, met twee bronzen beelden. Voor het raadhuis staat de kunstenaar zelf, ten voeten uit; voor de kerk een ruimtelijke opvatting van één van zijn schilderijen, de Jeruzalemvaarders. Daarover schreef ik al in de rubriek Kunst Onderweg op het weblog van de wandeling langs het Groot Frieslandpad.

P1030977

Bij het bezoekerscentrum beklimmen we de trap naar wat het hoogste duin van Nederland genoemd wordt, we spreken graag in de overtreffendste trap in ons landje aan de Zuiderzee. Eenmaal boven is het uitzicht echter zeker weids te noemen. Aan onze voeten ligt de landkaart van de kop van Noordholland. We zien de karakteristieke twee kerktorens van Schagen, waar we vandaan komen, dichterbij de kerktorens van Warmenhuizen en Dirkshorn, de windmolens langs de N242 en aan de horizon de flatgebouwen van Hoorn. Achter ons laat de zee zich al zien, tussen de Schoorlse duinen.
Vanaf hier volgen we de roodwitte stickers en pijlen van het Nederlands Kustpad richting Bergen aan zee. Al snel passeren we onafzienbaar lange rijen hoog opgetaste boomstammen die langs de weg liggen te wachten op verder transport. Hier wordt aan de natuur gewerkt. Natuurbeheer. Er is de laatste tijd veel over te doen.

P1030984

Natuurbeheerders claimen meer variatie in het landschap te willen aanbrengen door stukken bos te kappen: stuifduinen, verschraalde gebieden, heide, een hoger grondwaterpeil, waardoor ook verdwenen plant- en diersoorten hun herintrede zouden kunnen doen. Boze tongen beweren dat al dat gekapte bos de organisaties goed geld oplevert als biomassa voor het opwekken van groene energie, die daarmee uiteraard opeens een stuk minder groen wordt. En hoe lang kun je daarmee doorgaan voordat de bomen op zijn? Wij weten niet zo goed wie we moeten geloven. Maar een rotgezicht is het wel, zo’n muur van gerooide bomen. Verderop komen we inderdaad wat drassige stukken tegen, maar weten dan weer niet of dit nu al het resultaat kan zijn van al dat natuurbeheer. Verder vinden we het gebied waar we doorheen wandelen eigenlijk al behoorlijk afwisselend. We lopen door stoïcijnse naaldbossen waar de stammen kaarsrecht in het gelid staan en maar weinig verdere begroeiing onder zich gedogen, door zilverwit oplichtende, ijle berkenbosjes, door krullerige heksenbosjes waarvan de stammen en takken zich kermend en in grote radeloosheid ten hemel lijken te kronkelen. We doorkruisen heidevelden en passeren vennetjes en poeltjes, we stijgen en dalen en glooien tevreden met de zandpaden en klinkerweggetjes mee. Van ons zou het ook wel zo mogen blijven, mocht iemand het willen weten.

P1040057

Bij een klein meertje, gedeeltelijk omzoomd door grillige, zwart afgekloven skeletten van bomen treffen we twee aalscholvers die op een boomstronk vlak boven het water zitten te zitten. Het geheel biedt een licht prehistorische aanblik. Dat heb je met aalscholvers, daar is niet veel meer aan het basisontwerp gerommeld, sinds de schepping. Deze twee zitten niet in de karakteristieke houding met de vleugels wijd te drogen. Blijkbaar zijn ze al droog, en wachten ze tot het tijd wordt voor een nieuwe duik. Ze lijken niet erg onder de indruk van onze aanwezigheid en zelfs wanneer we steeds iets dichterbij sluipen, blijven ze onverveerd op hun boomstammetje zitten, al houden ze ons duidelijk zichtbaar wel scherp in de gaten. Ze zullen niet veel zin hebben om net opgedroogd als ze zijn meteen weer te water te moeten en stellen dat paniekmoment zo lang mogelijk uit. Het stelt ons in de gelegenheid de vogels een tijdje rustig van dichtbij te bekijken, wat wij als bijzonder ervaren. We zien dat ze veel mooier zijn dan je van een afstandje zou zeggen. Niet egaal dominee-zwart maar met een schitterend, subtiel schubbenpatroon op de vleugels, wufte witte pluimpjes die daaronder uit piepen en een staart als een gesteven plooirokje tot net iets boven de knie. Een fikse punk-hanekam op het hoofd. Ons oordeel over de aalscholver is bij dezen bijgesteld.
Als eerste teken dat we Bergen naderen zien we het torentje van Huize Glory boven de bomen uitsteken. Lang geleden beklommen we dat enigszins in verval zijnde torentje, langs wenteltrappen en trappenhuizen, om boven op de glazen omgang met meegebrachte verrekijkers de omgeving af te speuren. We weten het allebei nog. Langs het Zeehuis tenslotte lopen we Bergen aan zee binnen. Het laatste stukje doen we over het strand, om de zee even gedag te zeggen. Het waait stevig, het zand stuift op, we worden verwelkomd en uitgezwaaid door een woeste branding.

Bekijk eventueel ook het fotoalbum bij deze wandeling.

De lange weg naar huis

cropped-p1030696.jpg

Van Schagen naar Schoorldam, de eerste etappe van De Lange Weg Naar Huis, gelopen op zondag 17 februari 2019

Het was een vaste gewoonte, tijdens onze gezinsvakanties, dat ik met ieder van onze twee zonen een dagtocht ondernam. Leuke avonturen waren dat altijd, waarbij we elke Jagdstuhl beklommen die we tegenkwamen, van het pad af gingen om beekjes te volgen tot aan de bron, mysterieuze vijvers vol vis ontdekten en alles opraapten wat te mooi was om te laten liggen. Nog altijd heb ik ergens dozen vol botjes, schedeltjes, stenen, schelpen, gedroogde kikkerlijkjes en wat al niet. Met mijn oudste zoon heb ik dat het langst vol kunnen houden, die wilde zelfs buiten de vakanties om nog wel eens mee op stap, de jongste liet op een goed moment weten dat wandelen ‘niet echt meer zijn ding was’. Ach ja, zo gaat dat dan. Maar sinds hij afgelopen zomer een zogenoemde hike heeft ondernomen in Frankrijk, met zijn maat, is hij opeens wel weer te porren voor een serieuze wandeltocht met zijn oude vader. En om daar enige continuïteit, een doel en een soort van betekenis aan te geven hebben we bedacht vanuit huis naar Den Haag te lopen, ons beider geboortestad, en vandaar weer terug naar Schagen, waar we nu alweer meer dan tien jaar wonen. Zo lopen we in beide richtingen naar huis en dat vinden we alletwee wel een mooi idee. Het plan heeft een tijdje op de plank liggen wachten tot de oude vader weer voldoende hersteld was van zijn operatie, dat duurde even, maar vandaag is het zover en zetten wij de eerste stappen op de lange weg naar huis.

P1030671

Het is half februari maar de lente is een paar dagen geleden al in volle glorie losgebarsten en we kunnen luchtig gekleed op pad. Onderweg zien we zeeën van bloeiende krokusjes, narcissen hier en daar, we spotten wat kieviten die blijkbaar alweer terug zijn, of misschien wel helemaal niet eens zijn vertrokken want een echte winter hebben we ook niet gehad, we zien bomen en struiken aarzelend wat eerste groene puntjes op verkenning sturen, we zien mensen uit hun huizen komen en in de tuin aan het werk gaan, koffie drinken in de zon of anderszins van het weer en het leven genieten. Eenden zitten elkaar luidruchtig achterna in sloten waar twee weken terug nog een laagje ijs overheen lag.
Langs vertrouwde wegen en paden verlaten we Schagen, het eerste stuk komt overeen met mijn vaste ochtendwandeling, daarna gebruiken we tot St Maarten de Groene Wissel Schagen. Via de Tolkedijk steken we onder de provinciale weg door richting Groenveld. We lopen over smalle en vrij rustige landweggetjes maar ook over grasdijkjes en dwars door weilanden. Aan de horizon zien we tal van kerktorentjes die we nu eens, nu we nog vlak bij huis zijn, allemaal herkennen. Valkkoog, Dirkshorn en de dubbele torens van Schagen.

P1030684

In Groenveld lopen we langs de Groenvelder, een poldermolen die op het woongedeelte na is afgewerkt met riet en die volgens het jaartal op de kap van 1560 is. Wij hebben geen reden daaraan te twijfelen en dat doen we ook niet, maar later lezen we op internet dat over dat bouwjaar wel het nodige te doen is geweest. Omdat het molenwiel boven in de molen volgens een inscriptie van 1716 is, werd lang aangenomen dat dat ook het bouwjaar van de molen zelf was. In 1981 komt men, op basis van een oude landkaart waarop de molen staat vermeld, tot het nieuwe inzicht dat die er in 1572 al heeft gestaan. In 2007 blijkt hij dan ook op een landmeterskaart van Laurens Pietersz uit 1560 al voor te komen. Dit jaartal staat nu weliswaar op de kap maar bleek in 2016 toch ook weer niet helemaal te kloppen want op initiatief van de molenaar en het Hoogheemraadschap werden dat jaar verschillende houtmonsters genomen die er op wezen dat de molen zeer waarschijnlijk in 1529 al werd gebouwd. Daarmee is het dan meteen één van de oudste poldermolens in Nederland geworden. De kap werd gedateerd op 1751. Blijkbaar heeft de molen het een en ander meegemaakt aan storm of brand of tegenspoed, waardoor eerst het molenwiel en korte tijd later de kap moest worden vervangen. De Groenvelder stond er om de Valkkoger polder te bemalen en heeft dienst gedaan tot 1990, vanaf 1955 met hulp van een elektrisch gemaal. Ook nu draait de molen nog af en toe. Soms, op afroep,  nog steeds om de polder te bemalen en soms voor het soepel houden van het gestel. Draaien voor de prins, schijnt daarvoor een oude molenaarsuitdrukking te zijn. Die is vandaag de dag extra toepasselijk omdat de molenaar van de Groenvelder Prins heet, lezen wij.

P1030719

Zigzaggend door de weilanden, langs boerensloten en langs het automatisch gemaal Valkkoog dat de taak van de Groenvelder heeft overgenomen, bereiken we St Maarten. Op een picknicktafel bij het ijsbaantje stillen we de eerste trek. Er zal niet meer op vorst gerekend worden maar de kluunmatten liggen er nog en op een briefje achter een raampje staat te lezen dat het verboden is het ijs te betreden. Mocht de boel toch nog een keer dichtvriezen, is het wel een heel leuk ijsbaantje, denken wij. Met klifachtige graswallen rondom waarop je kun zitten om je veters aan te halen, je snapchat te checken of een glas glühwein te drinken.
Dan klimmen we de Westfriese omringdijk op om de tocht te vervolgen. Een dijk van 126 km lang die heel Westfriesland omarmt, zoals de naam al doet vermoeden, maar hier tussen St Maarten en Eenigenburg moet wel één van de mooiste stukken zijn. Het weidse uitzicht over de akkers en de velden met recht vooruit in de heiigheid de duinen van Schoorl al in zicht, rechts een glimp van de kerncentrale bij Petten, links het kerkje van Eenigenburg dat op zijn terp bescheiden boven de einder staat uit te steken. Maar vooral ook de dijk zelf, die op dit stuk buitengewoon pittoresk in bijna driekwart cirkels als een enorme slang om een aantal zogenoemde wielen heen kronkelt. In barre tijden is de dijk op deze plaatsen doorgebroken en kolkte de zee ongehinderd en opgezweept door stormwind naar binnen, een groot rond uitgeslepen meer achterlatend dat zó diep was dat het bij het herstel makkelijker was de dijk er maar gewoon links of rechtsom omheen te leggen. Wielen, worden deze meertjes genoemd. Ze liggen er vandaag de dag van riet omzoomd vredig en zeer fotogeniek bij te liggen, pleisterplaats voor allerlei vogels. Het kronkelen biedt de wandelaar bovendien een fraai uitzicht op de dijk zelf, die je in de verte al gauw weer een nieuwe bocht ziet maken waardoor je hem onder weer een andere hoek ziet en waardoor je je ook begint te realiseren wat een enorm bouwwerk dit is, zeker wanneer je bedenkt dat hier in de 13e eeuw al aan gewerkt werd. Ik kom er graag. En ik niet alleen. Het is zondag vandaag en één van de eerste lentedagen, voor het eerst in lange tijd is het heerlijk weer.. het is stervensdruk op de dijk. Iedereen is er op uit getrokken om dit unieke en rustieke stukje Noordholland vandaag te bezoeken. Felgekleurde fietsers die ons met een luid achterop komen suizen, er van uitgaand dat wij wel opzij zullen springen voor het te laat is; lange colonnes glimmende en ronkende motoren die in kuddeverband hun individuele vrijheid aan het botvieren zijn en die je een kwartier later, wanneer ze Alkmaar binnen rijden, nog altijd kunt horen, als er tenminste niet net een tweede of derde cohort langs komt razen; en tip top gerestaureerde oldtimers, met open daken en al even goed geconserveerde oldtimers achter het stuur, waarvan je goed kunt ruiken dat ze nog heel authentiek 1:2 rijden. Maar goed.. we ergeren ons niet, de zon schijnt en het is en blijft een prachtig stukje dijk.

P1030757

Bij Eenigenburg dalen we weer even de polder in om door dit kalme en door de tijd vergeten lijkend dorpje te wandelen, en een bezoekje te brengen aan het schattige kleine kerkje dat van 1792 is. De terp waar het op staat moet al van de 14e eeuw zijn en herbergt nog de resten van de wegens ouderdom gesloopte, grotere voorganger van het huidige kerkje. Eenigenburg telt 170 inwoners maar beschikt niettemin over een eigen museum, waar een piepklein daglonershuisje deel van uitmaakt. Om het te bezoeken zullen we later nog eens terug moeten komen, buiten het hoogseizoen is het gesloten.
Het Huys te Nuwendoorn, dat een eindje verderop tegen de dijk aanligt, is een moderne reconstructie van de restanten van een dwangburcht die Floris de vijfde hier in de 13e eeuw zou hebben laten neerzetten als uitvalsbasis in zijn strijd tegen de weerspannige West-Friezen. Over het succes valt te twijfelen want in dezelfde 13e eeuw werd de burcht verwoest en weer opnieuw opgebouwd, om in de 14e eeuw alweer van de aardbodem te verdwijnen. Niet helemaal overigens want in de tweede helft van de 20e eeuw werden resten van fundamenten gevonden, in de aardbodem, en om een en ander te behouden en te accentueren is er op de teruggevonden fundamenten een soort van nepruïne gebouwd, met een stalen skelet dat de toren van weleer suggereert. De toren valt te beklimmen, maar ook daarvoor is het nog niet het seizoen.

P1030765

Wanneer we vervolgens weer terug willen naar de dijk moeten we een hekje over waaraan een bordje hangt met de universeel verontrustende waarschuwing: pas op voor de stier. De kans dat je in deze barre tijden nog een stier in een weiland rond ziet lopen lijkt mij eerlijk gezegd zo goed als nihil, dus waarschijnlijk hangt het er voornamelijk voor de authentieke sfeer, al lopen er wel een aantal schapen achter het hek met vervaarlijk uitziende horens. Zodra we over het hekje zijn, drommen de beesten om ons heen. Mijn zoon vindt dit een tikkeltje verontrustend, in combinatie met de vervaarlijke horens en misschien ook wel het bordje. Ik ben hier toevallig deze week al eerder geweest, tijdens een andere wandeling, en ik meen vrij zeker te weten dat dit welvaartsschapen zijn, die bij mensen met rugzakjes al meteen de conclusie trekken dat er wat te vreten valt. Ik doe dus een beetje laconiek. Ik wil zelfs niet uitsluiten dat ik een beetje stoer doe, voor mijn huiverige jongste zoon. Dat krijg je, als je zonen boven je uit beginnen te steken. En baarden gaan dragen. Maar ik moet toch ook bekennen dat ik inderdaad bijna op de vervaarlijke horens wordt genomen door een schaap met een kort lontje. En dat ik daarna ook snel maak dat ik over het hekje kom.
Het laatste stuk, van Krabbendam tot Schoorldam, lopen we weer over de omringdijk, die hier beduidend lager is, vanwege de hoge duinen van Schoorl. Er rijden ook beduidend meer auto’s, die niet altijd evenveel zin hebben om af te remmen of uit te wijken voor een stelletje wandelaars, wat op het laatst ronduit irritant wordt. Gelukkig kunnen we dan al gauw naar beneden om langs het Noordhollands kanaal in alle rust de brug bij Schoorldam te bereiken. De kop is er af. Op naar Den Haag.

Bekijk eventueel ook het fotoalbum bij deze wandeling.